Jezus’ leven en bediening
Nederigheid tijdens het laatste Pascha
PETRUS en Johannes zijn in opdracht van Jezus reeds in Jeruzalem aangekomen om voorbereidingen te treffen voor het Pascha. Jezus, blijkbaar met de tien andere apostelen, komt later op de middag aan. De zon daalt aan de horizon als Jezus en zijn groep de Olijfberg afkomen en het Kidrondal oversteken. Tot na zijn opstanding is dit de laatste maal dat Jezus de stad bij dag ziet.
Het duurt niet lang of Jezus en zijn gezelschap komen in de stad aan en gaan naar het huis waar zij het Pascha zullen vieren. Zij gaan de trap op naar de grote bovenkamer, waar alle voorbereidingen getroffen zijn om in besloten kring het Pascha te vieren. Jezus heeft naar deze gelegenheid uitgezien, zoals hij zegt: „Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten voordat ik lijd.”
Het is gebruikelijk dat de deelnemers aan de paschaviering vier bekers wijn drinken. Na het aannemen van wat kennelijk de derde beker was, spreekt Jezus een dankgebed uit en zegt: „Neemt deze en laat hem van de een naar de ander onder u rondgaan; want ik zeg u: Van nu af zal ik niet meer van het produkt van de wijnstok drinken totdat het koninkrijk Gods gekomen is.”
Tijdens de maaltijd staat Jezus op, legt zijn bovenklederen af, neemt een doek en vult een kom met water. Gewoonlijk zag de gastheer erop toe dat de voeten van een gast gewassen werden. Maar aangezien er bij deze gelegenheid geen gastheer aanwezig is, kwijt Jezus zich van deze persoonlijke dienst. Elk van de apostelen had de gelegenheid hiertoe kunnen aangrijpen, maar omdat er blijkbaar nog steeds enige wedijver onder hen bestaat, doet niemand het. Nu worden zij in verlegenheid gebracht als Jezus hun voeten begint te wassen.
Wanneer Jezus bij Petrus komt, protesteert hij: „Gij zult mijn voeten stellig nooit wassen.”
„Indien ik u niet was, hebt gij geen deel met mij”, zegt Jezus.
„Heer,” antwoordt Petrus, „niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd.”
„Wie zich heeft gebaad,” antwoordt Jezus, „behoeft niet meer dan zijn voeten te laten wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen.” Hij zegt dit omdat hij weet dat Judas Iskáriot van plan is hem te verraden.
Als Jezus de voeten van alle twaalf heeft gewassen, met inbegrip van de voeten van zijn verrader, Judas, trekt hij zijn bovenklederen aan en gaat weer aan tafel aanliggen. Dan vraagt hij: „Weet gij wat ik u heb gedaan? Gij spreekt mij met ’Leraar’ en ’Heer’ aan, en gij zegt dat terecht, want dat ben ik. Indien ik daarom, ofschoon ik Heer en Leraar ben, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaars voeten te wassen. Want ik heb u het voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen zoals ik u heb gedaan. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Een slaaf is niet groter dan zijn meester, noch is iemand die wordt uitgezonden, groter dan degene die hem heeft gezonden. Indien gij deze dingen weet, gelukkig zijt gij als gij ze doet.”
Wat een prachtige les in nederige dienst! De apostelen moeten niet proberen de eerste plaats in te nemen, in de gedachte verkerend dat zij zo belangrijk zijn dat anderen hen altijd moeten dienen. Zij moeten het door Jezus gestelde voorbeeld volgen. Het gaat hierbij niet om een rituele voetwassing. Nee, het gaat veeleer om de bereidheid zonder partijdigheid dienst te verrichten, ongeacht hoe nederig of onaangenaam de taak ook mag zijn. Matthéüs 26:20, 21; Markus 14:17, 18; Lukas 22:14-18; 7:44; Johannes 13:1-17.
◆ Wat is er bijzonder aan de blik die Jezus op Jeruzalem werpt als hij de stad binnengaat om het Pascha te vieren?
◆ Welke beker laat Jezus tijdens de paschaviering kennelijk onder de twaalf apostelen rondgaan na er een zegen over uitgesproken te hebben?
◆ Welke persoonlijke dienst werd er gewoonlijk aan gasten bewezen toen Jezus op aarde was, en waarom was hier niet in voorzien tijdens het Pascha dat door Jezus en de apostelen werd gevierd?
◆ Wat was Jezus’ bedoeling toen hij de nederige dienst van het wassen van de voeten van zijn apostelen verrichtte?