Jezus’ leven en bediening
Verdere afscheidsvermaningen
JEZUS en de apostelen maken zich gereed om de bovenkamer te verlaten. „Deze dingen heb ik tot u gesproken, opdat gij niet tot struikelen wordt gebracht”, vervolgt Jezus. Dan uit hij de ernstige waarschuwing: „Men zal u uit de synagoge werpen. Ja, het uur komt dat een ieder die u doodt, zal menen God een heilige dienst te hebben bewezen.”
De apostelen zijn kennelijk hevig verontrust over deze waarschuwing. Hoewel Jezus eerder had gezegd dat de wereld hen zou haten, had hij niet gezegd dat zij gedood zouden worden. „Aanvankelijk heb ik u [dit] . . . niet gezegd,” legt Jezus uit, „omdat ik bij u was.” Wat is het echter goed dat hij hen vóór zijn vertrek door middel van deze inlichtingen op de komende moeilijkheden voorbereidt!
„Maar nu”, vervolgt Jezus, „ga ik naar hem die mij heeft gezonden, en toch vraagt niemand van u mij: ’Waar gaat gij heen?’” Eerder op de avond hadden zij geïnformeerd waarheen hij ging, maar nu zijn zij zo geschokt door wat hij hun heeft gezegd dat zij hier niet verder naar vragen. Zoals Jezus zegt: „Omdat ik deze dingen . . . tot u heb gesproken, is uw hart van droefheid vervuld.” De apostelen zijn niet alleen bedroefd omdat zij hebben vernomen dat zij hevige vervolging zullen ondergaan en gedood zullen worden, maar ook omdat hun Meester hen verlaat.
Daarom legt Jezus uit: „Het is in uw belang dat ik heenga. Want als ik niet heenga, zal de helper geenszins tot u komen; maar als ik wel heenga, zal ik hem tot u zenden.” Jezus kan maar op één plaats tegelijk zijn, maar als hij in de hemel is, kan hij de helper, Gods heilige geest, naar zijn volgelingen sturen waar zij zich ook op aarde bevinden. Daarom zal Jezus’ vertrek heilzaam zijn.
De heilige geest, zo zegt Jezus, „zal . . . de wereld het overtuigende bewijs leveren aangaande zonde en aangaande rechtvaardigheid en aangaande oordeel”. De zonde van de wereld, haar verzuim geloof te oefenen in Gods Zoon, zal aan de kaak gesteld worden. Bovendien zal door Jezus’ hemelvaart naar de Vader een overtuigend bewijs geleverd worden van Jezus’ rechtvaardigheid. En dat Satan en zijn goddeloze wereld er niet in zijn geslaagd Jezus’ rechtschapenheid te breken, vormt een overtuigend bewijs van het feit dat de heerser van de wereld een ongunstig oordeel heeft ontvangen.
„Nog vele dingen heb ik u te zeggen,” vervolgt Jezus, „maar gij kunt ze op het ogenblik niet dragen.” Daarom belooft Jezus dat als hij de heilige geest — Gods werkzame kracht — uitstort, die hen zo zal leiden dat zij deze dingen kunnen begrijpen overeenkomstig hun vermogen ze te vatten.
De apostelen begrijpen vooral niet dat Jezus zal sterven en vervolgens na zijn opstanding aan hen zal verschijnen. Daarom stellen zij elkaar de vraag: „Wat betekent dit, dat hij tot ons zegt: ’Nog een korte tijd en gij zult mij niet aanschouwen, en wederom nog een korte tijd en gij zult mij zien’, en: ’omdat ik naar de Vader ga’?”
Jezus beseft dat zij hem vragen willen stellen, en daarom legt hij uit: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Gij zult wenen en weeklagen, maar de wereld zal zich verheugen; gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal in vreugde veranderen.” De volgende middag, als Jezus ter dood wordt gebracht, verheugen de wereldse religieuze leiders zich, maar de discipelen zijn bedroefd. Hun droefheid verandert echter in vreugde als Jezus wordt opgewekt! En hun vreugde blijft als hij hen met Pinksteren in staat stelt zijn getuigen te zijn door Gods heilige geest op hen uit te storten!
De situatie van de apostelen vergelijkend met die van een vrouw in barensnood zegt Jezus: „Wanneer een vrouw gaat baren, is zij bedroefd omdat haar uur gekomen is.” Maar net zoals zij niet meer aan haar verdrukking denkt als haar kind geboren is, zo merkt Jezus op: „Hebt ook gij [daarom] thans weliswaar droefheid; maar ik zal u wederom zien [als ik uit de doden ben opgewekt] en uw hart zal zich verheugen, en niemand zal u uw vreugde ontnemen.”
Tot op dit moment hebben de apostelen nooit iets in Jezus’ naam verzocht. Maar nu zegt hij: „Indien gij de Vader om iets vraagt, zal hij het u in mijn naam geven. . . . Want de Vader zelf heeft genegenheid voor u, omdat gij genegenheid voor mij hebt gehad en hebt geloofd dat ik als de vertegenwoordiger van de Vader ben uitgegaan. Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen. Voorts verlaat ik de wereld en ga heen tot de Vader.”
Jezus’ woorden vormen een grote aanmoediging voor de apostelen. „Hierdoor geloven wij dat gij van God zijt uitgegaan”, zeggen zij.
„Gelooft gij op het ogenblik?”, vraagt Jezus. „Ziet! Het uur komt, ja, het is gekomen, dat gij verstrooid zult worden, een ieder naar zijn eigen huis, en gij mij alleen zult laten.” Hoe ongelooflijk het ook lijkt, toch gebeurt dit nog voordat de nacht voorbij is!
„Deze dingen heb ik tot u gezegd, opdat gij door bemiddeling van mij vrede moogt hebben”, besluit Jezus. „In de wereld hebt gij verdrukking, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” Jezus heeft de wereld overwonnen door getrouw Gods wil ten uitvoer te brengen, ondanks alles wat Satan en zijn wereld trachtten te doen om Jezus’ rechtschapenheid te breken. Johannes 16:1-33; 13:36.
▪ Welke waarschuwing van Jezus verontrust zijn apostelen?
▪ Waarom hebben de apostelen niet aan Jezus gevraagd waarheen hij ging?
▪ Wat begrijpen de apostelen vooral niet?
▪ Hoe illustreert Jezus dat de droefheid van de apostelen in vreugde zal veranderen?
▪ Wat zullen de apostelen naar Jezus’ zeggen weldra doen?
▪ Hoe overwint Jezus de wereld?