Vragen van lezers
◼ Waarom beloofde Jezus dat degenen die geloof in hem stelden ’nooit zouden sterven’, terwijl al zijn luisteraars in werkelijkheid wel stierven? — Johannes 11:25, 26.
Toen Jezus over niet sterven, of in eeuwigheid leven, sprak, bedoelde hij kennelijk niet dat zijn luisteraars destijds nooit de menselijke dood zouden ervaren. Het fundamentele punt dat Jezus duidelijk maakte, was dat geloof in hem tot eeuwig leven kon leiden.
Bij één gelegenheid noemde Jezus zich „het brood des levens”. Vervolgens zei hij: „Dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat een ieder ervan kan eten en niet zal sterven. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.” — Johannes 6:48-51.
Iemand die alleen deze woorden beschouwt, zou kunnen concluderen dat Jezus zijn toehoorders duidelijk wilde maken dat zij de doodservaring konden vermijden. De context ondersteunt die conclusie echter niet. Jezus had zojuist gezegd: „Dit is de wil van hem die mij heeft gezonden, dat ik niets van al wat hij mij heeft gegeven, verloren laat gaan, maar dat ik het op de laatste dag uit de dood opwek. . . . Een ieder die de Zoon aanschouwt en geloof in hem oefent, [zal] eeuwig leven . . . hebben, en ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken. . . . Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij heeft gezonden, hem trekt; en ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken” (Johannes 6:39-44). En later voegde hij hieraan toe: „Wie zich met mijn vlees voedt en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken” (Johannes 6:54). Jezus’ belofte omtrent „leven in eeuwigheid” kon dus niet terecht worden opgevat in de betekenis dat zijn luisteraars nooit de dood zouden ervaren.
Hetzelfde is het geval met de welbekende belofte die Jezus aan Martha deed: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen; en een ieder die leeft en geloof oefent in mij, zal stellig nooit sterven” (Johannes 11:25, 26). Jezus bedoelde kennelijk niet dat bijvoorbeeld de getrouwe apostelen niet net als andere mensen zouden sterven. Nog geen jaar later zouden zij met heilige geest worden gezalfd en de hoop ontvangen als koningen in de hemel te regeren. Om die beloning te ontvangen, zouden zij als mensen moeten sterven (Romeinen 8:14-23; 1 Korinthiërs 15:36-50). En merk op dat Jezus had gezegd: „Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen.”
Jezus’ belofte zal vervuld worden ten aanzien van toegewijde dienstknechten van God die hebben geleefd en zijn gestorven voordat de tijd aanbreekt waarin er gaandeweg eeuwig leven wordt geschonken. Zulke getrouwen komen in aanmerking voor een toekomstige opstanding. Door na hun opstanding uit de dood getrouw te blijven, zullen zij nooit „de tweede dood”, de eeuwige dood, ervaren. — Openbaring 20:15; 21:8; Johannes 8:51.
De bijbelse profetieën geven echter te kennen dat wij in deze tijd een speciale gelegenheid hebben. Aangezien wij in het besluit van het samenstel van dingen leven, kunnen wij de komende „grote verdrukking” overleven en regelrecht de nieuwe wereld binnengaan. Degenen die de hoop koesteren eeuwig op een paradijsaarde te leven en die loyaal aan God blijven, zullen helemaal geen menselijke dood hoeven te ervaren. Nadat zij „de grote verdrukking” hebben overleefd, zullen zij „naar bronnen van wateren des levens” worden geleid. — Openbaring 7:9-17.
[Illustratie op blz. 31]
Jezus’ woorden tot de verdrietige Martha schenken ons hoop op eeuwig leven