Jehovah’s volk standvastig gemaakt in het geloof
„De gemeenten [werden] aanhoudend in het geloof bevestigd en namen . . . van dag tot dag voortdurend in aantal toe.” — HANDELINGEN 16:5.
1. Hoe gebruikte God de apostel Paulus?
JEHOVAH GOD gebruikte Saulus van Tarsus als „een uitverkoren vat”. Als de apostel Paulus ’heeft hij veel geleden’. Maar door zijn werk en dat van anderen genoot Jehovah’s organisatie eenheid en maakte ze een wonderbaarlijke expansie door. — Handelingen 9:15, 16.
2. Waarom zal het nuttig zijn aandacht te schenken aan Handelingen 13:1–16:5?
2 In toenemende aantallen gingen heidenen tot het christendom over, en een uiterst belangrijke vergadering van het besturende lichaam droeg er veel toe bij de eenheid onder Gods volk te bevorderen en hen standvastig te maken in het geloof. Een beschouwing van deze en andere ontwikkelingen zoals ze in Handelingen 13:1–16:5 staan opgetekend, zal bijzonder nuttig zijn, want Jehovah’s Getuigen ervaren thans soortgelijke groei en geestelijke zegeningen (Jesaja 60:22). (Wij doen de suggestie dat u bij uw persoonlijke studie van de artikelen over Handelingen die u in deze uitgave aantreft, de passages uit het bijbelboek die vet gedrukt aangegeven staan, voor uzelf leest.)
Zendelingen gaan aan de slag
3. Welk werk werd er verricht door „profeten en leraren” in Antiochíë?
3 Mannen die waren uitgezonden door de gemeente in Syrisch Antiochíë, hielpen gelovigen standvastig te worden in het geloof (13:1-5). In Antiochíë bevonden zich de „profeten en leraren” Barnabas, Simeon (Niger), Lucius van Cyrene, Manaën en Saulus van Tarsus. Profeten legden Gods Woord uit en voorspelden gebeurtenissen, terwijl leraren onderricht gaven in de Schrift en in een godvruchtige levenswijze (1 Korinthiërs 13:8; 14:4). Barnabas en Saulus ontvingen een speciale toewijzing. Barnabas’ neef Markus meenemend, gingen zij naar Cyprus (Kolossenzen 4:10). Zij predikten in synagogen in de oostelijk gelegen havenstad Sálamis, maar er zijn geen gegevens over een gunstige reactie van de joden. Dezen hadden het in materieel opzicht goed, en waar hadden zij de Messías voor nodig?
4. Wat gebeurde er toen de zendelingen verder predikten op Cyprus?
4 God zegende ander getuigeniswerk op Cyprus (13:6-12). In Pafos troffen de zendelingen de joodse tovenaar en valse profeet Bar-Jezus (Elymas). Toen hij probeerde proconsul Sergius Paulus te beletten Gods Woord te horen, werd Paulus vervuld met heilige geest en zei: ’O gij mens vol van bedrog en schurkerij, gij zoon van de Duivel, gij vijand van al wat rechtvaardig is, zult gij niet ophouden de rechte wegen van Jehovah te verdraaien?’ Daarop verblindde Gods hand van bestraffing Elymas een tijdlang, en Sergius Paulus ’werd een gelovige, daar hij versteld stond van het onderwijs van Jehovah’.
5, 6. (a) Wat zei Paulus over Jezus, toen hij in de synagoge in Pisidisch Antiochíë sprak? (b) Welke uitwerking had Paulus’ toespraak?
5 Van Cyprus voer het gezelschap naar de stad Perge in Klein-Azië. Paulus en Barnabas gingen toen via bergpassen noordwaarts, waarschijnlijk ’in gevaren van rivieren en struikrovers’, naar Antiochíë in Pisidië (2 Korinthiërs 11:25, 26). Daar sprak Paulus in de synagoge (13:13-41). Hij gaf een overzicht van Gods bemoeienissen met Israël en identificeerde Davids afstammeling Jezus als de Redder. Hoewel joodse regeerders Jezus’ dood hadden geëist, werd de belofte aan hun voorvaders vervuld toen God hem opwekte (Psalm 2:7; 16:10; Jesaja 55:3). Paulus waarschuwde zijn toehoorders niet te spotten met Gods gave van redding door bemiddeling van Christus. — Habakuk 1:5, Septuaginta.
6 Paulus’ toespraak wekte belangstelling, zoals dat in deze tijd met openbare toespraken van Jehovah’s Getuigen het geval is (13:42-52). De volgende sabbat kwam bijna de hele stad bijeen om Jehovah’s woord te horen, en dit vervulde de joden met jaloezie. In slechts één week leken de zendelingen nota bene meer heidenen bekeerd te hebben dan die joden gedurende hun hele leven! Aangezien de joden Paulus op lasterlijke wijze tegenspraken, werd het tijd dat het geestelijke licht ergens anders ging schijnen, en kregen zij te horen: ’Aangezien gij Gods woord van u afstoot en uzelf het eeuwige leven niet waardig oordeelt, keren wij ons tot de natiën.’ — Jesaja 49:6.
7. Hoe reageerden Paulus en Barnabas op vervolging?
7 Nu brak er voor de heidenen een tijd van vreugde aan, en allen die de juiste gezindheid voor het eeuwige leven bezaten, werden gelovigen. Toen het woord van Jehovah zich in het hele land verbreidde, gingen de joden echter achtenswaardige vrouwen ophitsen (waarschijnlijk om hun echtgenoten of anderen onder druk te zetten) en ook de voornaamste mannen bewerken om Paulus en Barnabas te vervolgen en buiten hun grenzen te werpen. Maar dat bracht de zendelingen er niet toe op te houden. Zij „schudden het stof van hun voeten tegen hen af” en gingen gewoon naar Ikónium (het tegenwoordige Konya), een belangrijke stad in de Romeinse provincie Galatië (Lukas 9:5; 10:11). En hoe stond het met de discipelen die in Pisidisch Antiochíë waren achtergelaten? Omdat zij standvastig waren gemaakt in het geloof, „bleven [zij] vervuld met vreugde en heilige geest”. Dit helpt ons in te zien dat tegenstand geen belemmering hoeft te vormen voor geestelijke vooruitgang.
Standvastig in het geloof ondanks vervolging
8. Wat gebeurde er als resultaat van een succesvol getuigenis in Ikónium?
8 Paulus en Barnabas betoonden zich zelf standvastig in het geloof ondanks vervolging (14:1-7). Als reactie op hun getuigenis in de synagoge in Ikónium werden vele joden en Grieken gelovigen. Toen ongelovige joden de heidenen tegen de nieuwe gelovigen ophitsten, spraken de twee werkers vrijmoedig krachtens Gods autoriteit, en hij toonde zijn goedkeuring door hen in staat te stellen tekenen te verrichten. Dit bracht verdeeldheid onder de menigte, en sommigen waren voor de joden maar anderen voor de apostelen (uitgezondenen). De apostelen waren geen lafaards, maar toen zij erachter kwamen dat er een plan bestond om hen te stenigen, vertrokken zij wijselijk om te gaan prediken in Lykaonië, een landstreek van Klein-Azië in het zuidelijk deel van Galatië. Door voorzichtig te zijn kunnen ook wij vaak ondanks vervolging actief blijven in de bediening. — Matthéüs 10:23.
9, 10. (a) Hoe reageerden bewoners van Lystra op de genezing van een kreupele man? (b) Hoe reageerden Paulus en Barnabas in Lystra?
9 De Lykaonische stad Lystra kreeg vervolgens een getuigenis (14:8-18). Paulus genas daar een man die sinds zijn geboorte kreupel was. Niet beseffend dat Jehovah verantwoordelijk was voor het wonder, riepen de scharen uit: „De goden zijn de mensen gelijk geworden en tot ons neergedaald!” Aangezien dit in het Lykaonisch werd gezegd, wisten Barnabas en Paulus niet wat er gebeurde. Omdat Paulus de woordvoerder was, bezagen de mensen hem als Hermes (de welsprekende boodschapper der goden) en dachten dat Barnabas Zeus was, de belangrijkste Griekse god.
10 De priester van Zeus bracht zelfs stieren en kransen om slachtoffers te brengen aan Paulus en Barnabas. Waarschijnlijk in algemeen verstaanbaar Grieks of anders door gebruik te maken van een tolk, legden de bezoekers ijlings uit dat ook zij mensen waren met zwakheden en dat zij het goede nieuws bekendmaakten opdat mensen zich van „deze ijdele dingen” (levenloze goden, afgoden) zouden afkeren en zich tot de levende God zouden wenden (1 Koningen 16:13; Psalm 115:3-9; 146:6). Ja, God had vroeger de natiën (maar niet de Hebreeën) toegestaan hun eigen wegen te bewandelen, hoewel hij niet had nagelaten getuigenis te geven van zijn bestaan en goedheid ’door hun regens en vruchtbare tijden te geven, door hun hart overvloedig met voedsel en vrolijkheid te vervullen’ (Psalm 147:8). In weerwil van hun argumentatie konden Paulus en Barnabas de scharen er maar nauwelijks van weerhouden slachtoffers aan hen te brengen. Toch aanvaardden de zendelingen geen eerbetoon als goden, en ook maakten zij niet van een dergelijke autoriteit gebruik om in dat gebied het christendom te stichten. Een voortreffelijk voorbeeld, vooral als wij een zekere hunkering zouden hebben naar bewieroking voor wat Jehovah ons in zijn dienst tot stand laat brengen!
11. Wat kunnen wij leren uit de verklaring: „Wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan”?
11 Plotseling stak vervolging de kop op (14:19-28). Wat gebeurde er? Overreed door joden uit Pisidisch Antiochíë en Ikónium, stenigden de scharen Paulus en sleepten hem buiten de stad, in de mening dat hij dood was (2 Korinthiërs 11:24, 25). Maar toen de discipelen hem omringden, stond hij op en ging hij ongemerkt, misschien onder dekking van de duisternis, Lystra binnen. De volgende dag gingen hij en Barnabas naar Derbe, waar vrij velen discipelen werden. Toen zij opnieuw Lystra, Ikónium en Antiochíë bezochten, versterkten de zendelingen de discipelen, moedigden hen aan in het geloof te blijven en zeiden: „Wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan.” Als christenen verwachten ook wij verdrukkingen te moeten ondergaan, en dienen wij niet te proberen ze te ontlopen door te schipperen ten aanzien van ons geloof (2 Timótheüs 3:12). In die tijd werden er ouderlingen aangesteld in gemeenten waaraan Paulus’ brief aan de Galaten werd geschreven.
12. Wat deden de twee zendelingen toen Paulus’ eerste zendingsreis eindigde?
12 Door Pisidië trekkend spraken Paulus en Barnabas het woord in Perge, een belangrijke stad in Pamfylië. Mettertijd keerden zij naar Syrisch Antiochíë terug. Nu Paulus’ eerste reis voltooid was, vertelden zij de gemeente over „de vele dingen . . . die God door bemiddeling van hen had gedaan, en dat hij voor de natiën de deur tot het geloof had geopend”. Er werd enige tijd met de discipelen in Antiochíë doorgebracht, en dit droeg er ongetwijfeld veel toe bij hen standvastig te maken in het geloof. Bezoeken van reizende opzieners hebben in deze tijd een soortgelijke geestelijke uitwerking.
Een heel belangrijke vraag opgelost
13. Wat was er nodig om het christendom niet in een Hebreeuws en een niet-joods deel te laten uiteenvallen?
13 Standvastigheid in het geloof vereiste eenheid in denken (1 Korinthiërs 1:10). Als het besturende lichaam het christendom niet wilde zien uiteenvallen in een Hebreeuws en een niet-joods deel, dan moesten zij beslissen of de heidenen die Gods organisatie binnenstroomden, de Mozaïsche wet moesten houden en besneden moesten worden (15:1-5). Zekere mannen uit Judéa waren reeds naar Syrisch Antiochíë gereisd en waren heidense gelovigen aldaar gaan leren dat zij niet gered konden worden als zij zich niet lieten besnijden (Exodus 12:48). Daarom werden Paulus, Barnabas en anderen naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem gezonden. Zelfs daar werd door gelovigen die vroeger wettische Farizeeën waren geweest, erop aangedrongen dat heidenen besneden moesten worden en de Wet moesten onderhouden.
14. (a) Welk goede voorbeeld werd er gesteld in het debat dat op de bijeenkomst in Jeruzalem plaatsvond? (b) Wat was de kern van Petrus’ betoog bij die gelegenheid?
14 Er werd een vergadering gehouden om te weten te komen wat Gods wil in de aangelegenheid was (15:6-11). Inderdaad vond daar geredetwist plaats, maar mannen met sterke overtuigingen konden zich uiten zonder dat dat een conflict gaf — een voortreffelijk voorbeeld voor ouderlingen in deze tijd! Na verloop van tijd zei Petrus: ’God heeft verkozen dat door mijn mond heidenen [zoals Cornelius] het goede nieuws zouden horen en geloven. Hij heeft getuigenis afgelegd door hun de heilige geest te geven en heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen [Handelingen 10:44-47]. Waarom stelt gij God dus op de proef door hun een juk [een verplichting om de Wet te houden] op de hals te leggen dat noch onze voorvaders noch wij hebben kunnen dragen? Wij [joden naar het vlees] vertrouwen erop gered te worden door middel van de onverdiende goedheid van de Heer Jezus op dezelfde wijze als ook die mensen.’ Gods aanvaarding van onbesneden heidenen liet zien dat besnijdenis en het onderhouden van de Wet geen vereisten waren voor redding. — Galaten 5:1.
15. Welke argumenten gebruikte Jakobus, en wat stelde hij voor aan de heidense christenen te schrijven?
15 De gemeente zweeg toen Petrus zijn woorden besloot, maar er zou nog meer gezegd worden (15:12-21). Barnabas en Paulus verhaalden over de tekenen welke God door bemiddeling van hen onder de heidenen had gedaan. Toen zei de voorzitter, Jezus’ halfbroer Jakobus: ’Simeon [Petrus’ Hebreeuwse naam] heeft verhaald hoe God zijn aandacht op de natiën heeft gericht om uit hen een volk voor zijn naam te nemen.’ Jakobus gaf te kennen dat het voorzegde herbouwen van „de hut van David” (herstel van het koningschap in Davids lijn), in vervulling ging in het bijeenvergaderen van Jezus’ discipelen (Koninkrijkserfgenamen) uit zowel joden als heidenen (Amos 9:11, 12, Septuaginta; Romeinen 8:17). Aangezien dit Gods voornemen was, dienden de discipelen het te aanvaarden. Jakobus adviseerde de heidense christenen te schrijven zich te onthouden van (1) dingen die door afgoden zijn bezoedeld, (2) hoererij, (3) bloed en het verstikte. Deze verboden stonden in Mozes’ geschriften, die elke sabbatdag in de synagogen werden voorgelezen. — Genesis 9:3, 4; 12:15-17; 35:2, 4.
16. Ten aanzien van welke drie punten geeft de brief van het eerste-eeuwse besturende lichaam tot op deze dag leiding?
16 Het besturende lichaam zond nu een brief naar heidense christenen in Antiochíë, Syrië en Cilicië (15:22-35). De heilige geest en de briefschrijvers riepen op tot onthouding van dingen die aan afgoden ten slachtoffer waren gebracht, bloed (dat door sommige mensen regelmatig werd genuttigd), wat verstikt is zonder het bloed te laten weglopen (veel heidenen vonden zulk vlees een traktatie), en hoererij (Grieks: por·neiʹa, duidend op onwettige seksuele gemeenschap buiten een schriftuurlijk huwelijk). Door zich hiervan te onthouden zou het hun geestelijk goed gaan, zoals dat ook het geval is met Jehovah’s Getuigen in deze tijd omdat zij „deze noodzakelijke dingen” nakomen. De woorden „Wij wensen u een goede gezondheid toe!” kwamen neer op een afscheidsgroet, en er mag niet geconcludeerd worden dat deze vereisten hoofdzakelijk met gezondheidsvoorschriften te maken hadden. Toen de brief in Antiochíë gelezen werd, verheugde de gemeente zich over de aanmoediging die erdoor werd verschaft. In die tijd werd Gods volk in Antiochíë ook standvastig gemaakt in het geloof door de aanmoedigende woorden van Paulus, Silas, Barnabas en anderen. Mogen ook wij naar wegen zoeken om medegelovigen aan te moedigen en op te bouwen.
Tweede zendingsreis begint
17. (a) Welk probleem rees toen het plan voor een tweede zendingsreis werd opgevat? (b) Welk goede voorbeeld gaven Paulus en Barnabas in verband met het geschil dat tussen hen gerezen was?
17 Er rees een probleem toen het plan werd opgevat voor een tweede zendingsreis (15:36-41). Paulus stelde voor dat hij en Barnabas opnieuw de gemeenten op Cyprus en in Klein-Azië zouden bezoeken. Barnabas stemde daarmee in maar wilde zijn neef Markus meenemen. Paulus was het daar niet mee eens omdat Markus hen in Pamfylië in de steek had gelaten. Daarop ontstond „een scherpe uitbarsting van toorn”. Noch Paulus noch Barnabas probeerde echter zich persoonlijk te rechtvaardigen door andere ouderlingen of het besturende lichaam in hun privé-aangelegenheid te mengen. Wat een voortreffelijk voorbeeld!
18. Wat was het resultaat van het uiteengaan van Paulus en Barnabas, en hoe kunnen wij profijt trekken van dit voorval?
18 Dit geschil veroorzaakte echter een uit elkaar gaan. Barnabas nam Markus mee naar Cyprus. Paulus, met Silas als zijn metgezel, ’ging Syrië en Cilicië door en versterkte de gemeenten’. Familiebanden kunnen Barnabas beïnvloed hebben, maar hij had Paulus’ apostelschap en het feit dat hij „een uitverkoren vat” was, moeten erkennen (Handelingen 9:15). En hoe staat het met ons? Dit voorval dient ons te doordringen van de noodzaak theocratische autoriteit te erkennen en volledig samen te werken met „de getrouwe en beleidvolle slaaf”! — Matthéüs 24:45-47.
Voortgang in vrede
19. Welk voorbeeld hebben hedendaagse christelijke jongeren aan Timótheüs?
19 Er werd niet toegelaten dat dit geschil de vrede van de gemeente aantastte. Gods volk werd aanhoudend in het geloof bevestigd (16:1-5). Paulus en Silas gingen naar Derbe en vandaar naar Lystra. Daar woonde Timótheüs, een zoon van de joodse christin Eunice en haar ongelovige Griekse man. Timótheüs was jong, want zelfs achttien of twintig jaar later werd hem nog gezegd: „Laat niemand ooit neerzien op uw jeugd” (1 Timótheüs 4:12). Aangezien er ’een goed bericht over hem uitgebracht werd door de broeders in Lystra en [het zo’n 29 km verder gelegen] Ikónium’, stond hij goed bekend om zijn voortreffelijke bediening en zijn godvruchtige hoedanigheden. Christelijke jongeren in deze tijd dienen Jehovah’s hulp te zoeken om een soortgelijke reputatie op te bouwen. Paulus besneed Timótheüs omdat zij naar de huizen en synagogen zouden gaan van joden die wisten dat Timótheüs’ vader een heiden was, en de apostel wilde niet dat iets een belemmering zou vormen om joodse mannen en vrouwen te benaderen die ingelicht moesten worden omtrent de Messías. Zonder bijbelse beginselen te overtreden, doen ook Jehovah’s Getuigen in deze tijd wat zij kunnen om het goede nieuws acceptabel te maken voor alle soorten van mensen. — 1 Korinthiërs 9:19-23.
20. Welke uitwerking had gehoorzaamheid aan de brief van het eerste-eeuwse besturende lichaam, en hoe denkt u dat dit ons dient te beïnvloeden?
20 Met Timótheüs als dienaar brachten Paulus en Silas de discipelen ter nakoming de verordeningen van het besturende lichaam over. En wat was het resultaat? Kennelijk doelend op Syrië, Cilicië en Galatië, schreef Lukas: ’De gemeenten werden aanhoudend in het geloof bevestigd en namen van dag tot dag voortdurend in aantal toe.’ Ja, gehoorzaamheid aan de brief van het besturende lichaam resulteerde in eenheid en geestelijke voorspoed. Wat een voortreffelijk voorbeeld voor onze kritieke tijden, wanneer Jehovah’s volk verenigd moet blijven en vast moet staan in het geloof!
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe reageerden Paulus en Barnabas op vervolging?
◻ Wat kunnen wij leren uit de verklaring: „Wij moeten door veel verdrukkingen heen het koninkrijk Gods binnengaan”?
◻ Welke raad ontlenen wij aan de drie punten in de brief die het eerste-eeuwse besturende lichaam uitzond?
◻ Hoe zijn factoren die Jehovah’s eerste-eeuwse getuigen standvastig maakten in het geloof, in deze tijd op ons van toepassing?