Christenen en de wereld der mensheid
„Gaat voort in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn.” — KOLOSSENZEN 4:5.
1. Wat zei Jezus over zijn volgelingen en de wereld?
IN EEN gebed tot zijn hemelse Vader zei Jezus over zijn volgelingen: „De wereld heeft hen gehaat, omdat zij geen deel van de wereld zijn, evenals ik geen deel van de wereld ben.” Vervolgens voegde hij eraan toe: „Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze” (Johannes 17:14, 15). Christenen zouden niet letterlijk van de wereld worden afgescheiden — door afzondering in kloosters bijvoorbeeld. Christus heeft hen veeleer „in de wereld . . . uitgezonden” om zijn getuigen te zijn „tot de verst verwijderde streek der aarde” (Johannes 17:18; Handelingen 1:8). Toch vroeg hij God over hen te waken omdat Satan, „de heerser van deze wereld”, haat tegen hen zou aanwakkeren op grond van het feit dat zij Christus’ naam dragen. — Johannes 12:31; Mattheüs 24:9.
2. (a) Hoe gebruikt de bijbel het woord „wereld”? (b) Welke evenwichtige houding legt Jehovah jegens de wereld aan de dag?
2 In de bijbel is het woord „wereld” (Grieks: koʹsmos) dikwijls een aanduiding van de onrechtvaardige mensenmaatschappij, die „in de macht van de goddeloze” ligt (1 Johannes 5:19). Dat christenen zich naar Jehovah’s maatstaven richten en ook acht slaan op het gebod om het goede nieuws van Gods koninkrijk tot de wereld te prediken, leidt soms tot moeilijkheden in de verhouding tussen hen en de wereld (2 Timotheüs 3:12; 1 Johannes 3:1, 13). Koʹsmos wordt in de Schrift echter ook gebruikt met betrekking tot de menselijke familie in het algemeen. In die betekenis sprak Jezus over de wereld toen hij zei: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld uitgezonden opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door bemiddeling van hem gered zou worden” (Johannes 3:16, 17; 2 Korinthiërs 5:19; 1 Johannes 4:14). Hoewel Jehovah dus de dingen haat die een kenmerk zijn van Satans goddeloze samenstel, toonde hij zijn liefde voor de mensheid door zijn Zoon naar de aarde te zenden om allen te redden die „tot berouw [zouden] geraken” (2 Petrus 3:9; Spreuken 6:16-19). Jehovah’s evenwichtige houding ten aanzien van de wereld dient een leidraad voor zijn aanbidders te zijn.
Jezus’ voorbeeld
3, 4. (a) Welk standpunt nam Jezus in ten aanzien van heerschappij? (b) Hoe bezag Jezus de mensenwereld?
3 Kort voor zijn dood zei Jezus tot Pontius Pilatus: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld” (Johannes 18:36). In overeenstemming met deze woorden had Jezus al eerder Satans aanbod om hem autoriteit te geven over de koninkrijken der wereld afgeslagen, en hij had geweigerd zich door de joden tot koning te laten maken (Lukas 4:5-8; Johannes 6:14, 15). Toch toonde Jezus grote liefde voor de mensenwereld. Dit bleek bijvoorbeeld uit wat de apostel Mattheüs berichtte: „Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder.” Uit liefde predikte hij tot de mensen in hun steden en dorpen. Hij onderwees hen en genas hun kwalen (Mattheüs 9:36). Hij hield ook vol begrip rekening met de fysieke behoeften van degenen die kwamen om van hem te leren. Wij lezen: „Jezus riep zijn discipelen bij zich en zei: ’Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu al drie dagen bij mij gebleven en hebben niets te eten; en ik wil hen niet wegzenden zonder dat zij eerst gegeten hebben. Anders bezwijken zij misschien onderweg’” (Mattheüs 15:32). Wat een liefdevolle bezorgdheid!
4 De joden hadden een krachtig vooroordeel tegen de Samaritanen, maar Jezus sprak langdurig met een Samaritaanse vrouw en besteedde twee dagen aan het geven van een grondig getuigenis in een Samaritaanse stad (Johannes 4:5-42). Hoewel God hem naar „de verloren schapen van het huis van Israël” had gezonden, reageerde Jezus bij gelegenheid op geloofsuitingen van andere niet-joden (Mattheüs 8:5-13; 15:21-28). Ja, Jezus bewees dat het mogelijk is „geen deel van de wereld” te zijn en tegelijkertijd liefde voor de mensenwereld — voor mensen — tentoon te spreiden. Zijn wij eveneens begaan met de mensen te midden van wie wij wonen, werken of onze boodschappen doen? Tonen wij dat wij ons om hun welzijn bekommeren door hen niet alleen op geestelijk terrein maar ook anderszins te helpen voor zover dit redelijkerwijs in ons vermogen ligt? Jezus deed dat wel, en daardoor opende hij de weg om mensen over het Koninkrijk te onderwijzen. Weliswaar kunnen wij niet zoals Jezus letterlijke wonderen verrichten, maar vaak doet een vriendelijke daad bij wijze van spreken wonderen in het wegnemen van vooroordeel.
Paulus’ houding jegens mensen „die buiten zijn”
5, 6. Hoe bejegende de apostel Paulus joden die „buiten” waren?
5 In verschillende van zijn brieven spreekt de apostel Paulus over mensen „buiten” of „die buiten zijn”, doelend op niet-christenen, hetzij joden of heidenen (1 Korinthiërs 5:12; 1 Thessalonicenzen 4:12; 1 Timotheüs 3:7). Hoe bejegende hij zulke mensen? Hij ’was voor alle soorten van mensen alles geworden, om er toch maar enkelen te redden’ (1 Korinthiërs 9:20-22). Als hij in een stad aankwam, was het zijn vaste gewoonte eerst tot de joden te prediken die zich daar gevestigd hadden. Hoe benaderde hij hen? Tactvol en respectvol overlegde hij overtuigende bijbelse bewijzen die aantoonden dat de Messias was gekomen, een offerandelijke dood was gestorven en uit de dood was opgewekt. — Handelingen 13:5, 14-16, 43; 17:1-3, 10.
6 Op deze wijze bouwde Paulus voort op de kennis die de joden van de Wet en de profeten hadden met het doel hen over de Messias en Gods koninkrijk te onderwijzen. En hij slaagde erin sommigen te overtuigen (Handelingen 14:1; 17:4). Ondanks tegenstand van joodse leiders legde Paulus genegenheid voor medejoden aan de dag toen hij schreef: „Broeders, de welwillendheid van mijn hart en mijn smeking tot God voor hen [de joden] zijn werkelijk met het oog op hun redding. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet overeenkomstig nauwkeurige kennis.” — Romeinen 10:1, 2.
Niet-joodse gelovigen helpen
7. Hoe reageerden veel proselieten op het goede nieuws dat Paulus predikte?
7 Proselieten waren niet-joden die besneden beoefenaars van het judaïsme waren geworden. Klaarblijkelijk waren er joodse proselieten in Rome, Syrisch Antiochië, Ethiopië en Antiochië in Pisidië — ja, in heel de joodse diaspora (Handelingen 2:8-10; 6:5; 8:27; 13:14, 43; vergelijk Mattheüs 23:15). In tegenstelling tot veel joodse regeerders waren proselieten vermoedelijk niet hooghartig, en zij konden zich niet trots beroemen op afstamming van Abraham (Mattheüs 3:9; Johannes 8:33). Zij hadden veeleer heidense goden de rug toegekeerd en zich nederig tot Jehovah gewend na enige kennis van hem en zijn wetten te hebben verkregen. En zij aanvaardden de joodse hoop op een toekomstige Messias. Daar zij zich reeds bereid hadden getoond om op zoek naar de waarheid veranderingen in hun leven aan te brengen, waren velen van hen bereid hierin nog verder te gaan en gunstig te reageren op de prediking van de apostel Paulus (Handelingen 13:42, 43). Wanneer een proseliet die eens heidense goden had aanbeden zich tot het christendom bekeerde, was hij als geen ander toegerust om getuigenis te geven aan andere heidenen, die deze goden nog steeds aanbaden.
8, 9. (a) Welke klasse van heidenen, behalve de proselieten, voelde zich nog meer tot de joodse religie aangetrokken? (b) Hoe reageerden veel onbesneden godvrezenden op het goede nieuws?
8 Behalve besneden proselieten voelden ook andere niet-joden zich tot de religie van de joden aangetrokken. De eerste van hen die een christen werd, was Cornelius die, hoewel geen proseliet, „een godvruchtig man [was] en iemand die . . . God vreesde” (Handelingen 10:2). In zijn commentaar op Handelingen schreef professor F. F. Bruce: „Zulke heidenen worden gewoonlijk ’Godvrezenden’ genoemd; dit is weliswaar geen officiële uitdrukking, maar ze is gemakkelijk in het gebruik. Veel heidenen uit die tijd voelden zich aangetrokken tot het eenvoudige monotheïsme van de joodse aanbidding in de synagoge en tot de ethische maatstaven van de joodse levenswijze, hoewel zij niet bereid waren zich volledig tot het judaïsme te bekeren (vooral het vereiste van de besnijdenis was een struikelblok voor mannen). Sommigen van hen bezochten de synagoge en raakten tamelijk goed bekend met de gebeden en de schriftgedeelten, die zij in de Griekse vertaling hoorden voorlezen.”
9 De apostel Paulus trof veel godvrezende personen aan toen hij in synagogen in Klein-Azië en Griekenland predikte. In Pisidisch Antiochië sprak hij degenen die in de synagoge bijeenwaren aan als „mannen, Israëlieten en gij anderen die God vreest” (Handelingen 13:16, 26). Lukas schrijft dat nadat Paulus drie sabbatten achtereen in de synagoge in Thessalonika had gepredikt, „sommigen van hen [de joden] gelovigen [christenen] werden en zich bij Paulus en Silas aansloten, evenals een grote menigte van de Grieken die God aanbaden, en niet weinigen van de voornaamste vrouwen” (Handelingen 17:4). Vermoedelijk waren sommige van de Grieken onbesneden godvrezenden. Er zijn aanwijzingen dat veel van zulke heidenen zich met joodse gemeenschappen hadden verbonden.
Prediken onder „ongelovigen”
10. Hoe predikte Paulus tot de heidenen die geen bijbelse achtergrond hadden, en met welk resultaat?
10 In de christelijke Griekse Geschriften kan het woord „ongelovigen” betrekking hebben op mensen in het algemeen, buiten de christelijke gemeente. Dikwijls heeft het betrekking op heidenen (Romeinen 15:31; 1 Korinthiërs 14:22, 23; 2 Korinthiërs 4:4; 6:14). In Athene waren veel ongelovigen onderricht in de Griekse filosofie, zonder enige bijbelse achtergrond te hebben. Liet Paulus zich daardoor ontmoedigen om tot hen te prediken? Nee. Maar hij paste zijn benadering wel aan. Vaardig zette hij bijbelse begrippen uiteen zonder rechtstreeks aanhalingen te doen uit de Hebreeuwse Geschriften, waarmee de Atheners onbekend waren. Behendig wees hij op een overeenkomst tussen de bijbelse waarheid en bepaalde gedachten die door oude stoïsche dichters waren geuit. En hij belichtte het begrip van één ware God voor de hele mensheid, een God die in rechtvaardigheid zal oordelen door bemiddeling van een man die was gestorven en uit de dood was opgewekt. Aldus predikte Paulus tactvol tot de Atheners over Christus. Het resultaat? Terwijl de meerderheid ronduit de spot met hem dreef of sceptisch was, „[sloten] sommige mannen . . . zich bij hem aan en werden gelovigen, onder wie ook Dionysius, een rechter aan het gerechtshof van de Areopagus, en een vrouw genaamd Damaris, en nog anderen behalve hen”. — Handelingen 17:18, 21-34.
11. Wat voor stad was Korinthe, en wat had Paulus’ predikingswerk aldaar tot resultaat?
11 In Korinthe bevond zich een vrij grote joodse gemeenschap, en daarom begon Paulus zijn bediening aldaar door in de synagoge te prediken. Maar toen de joden zich als tegenstanders ontpopten, wendde Paulus zich tot de heidense bevolking (Handelingen 18:1-6). En wat voor een bevolking! Korinthe was een drukke, kosmopolitische handelsstad, in de hele Grieks-Romeinse wereld berucht wegens haar losbandige levenswijze. Ja, „zich Korinthisch gedragen” betekende ontucht bedrijven. Toch verscheen, nadat de joden Paulus’ prediking hadden verworpen, Christus aan hem en zei: „Vrees niet, maar blijf spreken . . ., want ik heb veel volk in deze stad” (Handelingen 18:9, 10). En inderdaad stichtte Paulus in Korinthe een gemeente, ook al hadden sommige van haar leden voordien een „Korinthisch” leven geleid. — 1 Korinthiërs 6:9-11.
In deze tijd trachten „alle soorten van mensen” te redden
12, 13. (a) Hoe vertoont ons gebied in deze tijd overeenkomst met het gebied in Paulus’ dagen? (b) Welke houding leggen wij aan de dag in gebieden waar de religies van de christenheid al heel lang gevestigd zijn of waar velen gedesillusioneerd zijn in de georganiseerde religie?
12 In deze tijd brengt net als in de eerste eeuw „de onverdiende goedheid van God . . . redding . . . aan alle soorten van mensen” (Titus 2:11). Het gebied waar het goede nieuws wordt gepredikt, heeft zich zover uitgebreid dat alle continenten en de meeste eilanden in de wereldzeeën worden bewerkt. En net als in de dagen van Paulus worden werkelijk „alle soorten van mensen” aangetroffen. Sommigen van ons prediken bijvoorbeeld in landen waar de kerken van de christenheid al eeuwenlang gevestigd zijn. Net als de joden in de eerste eeuw houden hun lidmaten misschien krachtig aan religieuze overleveringen vast. Toch zoeken wij graag naar degenen die een goede hartetoestand hebben en bouwen wij voort op de eventuele kennis die zij van de bijbel hebben. Wij praten niet uit de hoogte tot hen en ook zien wij niet op hen neer, ook al zijn hun religieuze leiders soms tegen ons gekant en vervolgen zij ons. Wij beseffen veeleer dat sommigen onder hen misschien „ijver voor God” hebben hoewel het hun aan nauwkeurige kennis ontbreekt. Evenals Jezus en Paulus leggen wij oprechte liefde voor mensen aan de dag en wensen wij vurig dat zij worden gered. — Romeinen 10:2.
13 Tijdens de prediking ontmoeten velen van ons personen die gedesillusioneerd zijn in de georganiseerde religie. Maar misschien zijn zij nog steeds godvrezend, geloven zij tot op zekere hoogte in God en doen zij hun best om een fatsoenlijk leven te leiden. Dienen wij ons niet te verheugen als wij in dit verdraaide en steeds goddelozer wordende geslacht mensen ontmoeten die nog enig geloof in God hebben? En willen wij hun niet heel graag de weg wijzen naar een vorm van aanbidding die niet door huichelarij en leugen wordt gekenmerkt? — Filippenzen 2:15.
14, 15. Hoe heeft zich een groot veld voor de prediking van het goede nieuws geopend?
14 In zijn illustratie van het sleepnet voorzei Jezus dat er een groot gebied voor het predikingswerk zou zijn (Mattheüs 13:47-49). In een toelichting op deze illustratie verklaarde De Wachttoren van 15 juni 1992 op bladzijde 20: „Leden van de christenheid [hebben] door de eeuwen heen een belangrijke rol gespeeld in het vertalen, afschrijven en verspreiden van Gods Woord. Later stichtten of ondersteunden kerken bijbelgenootschappen, die de bijbel in de talen van verafgelegen landen vertaalden. Ze zonden ook artsen en leraren als zendelingen uit, die bekeerlingen maakten die ’rijstchristenen’ waren. Hierdoor werden enorme hoeveelheden ongeschikte vissen bijeengebracht die niet Gods goedkeuring genoten. Toch werden hierdoor miljoenen niet-christenen in contact gebracht met de bijbel en met een vorm van het christendom, al was het dan een verbasterde vorm.”
15 Het maken van proselieten door de christenheid heeft vooral veel resultaat gehad in Zuid-Amerika, Afrika en op sommige eilanden in de wereldzeeën. In onze tijd zijn in deze gebieden veel zachtmoedige mensen opgespoord, en wij kunnen nog steeds veel goeds tot stand brengen als wij een positieve, liefdevolle houding jegens zulke nederige mensen aan de dag leggen, net als Paulus dit deed jegens de joodse proselieten. Tot degenen die onze hulp nodig hebben, behoren ook de miljoenen mensen die „sympathisanten” van Jehovah’s Getuigen genoemd zouden kunnen worden. Zij vinden het altijd prettig wanneer wij hen bezoeken. Sommigen hebben de bijbel met ons bestudeerd en onze vergaderingen bezocht, in het bijzonder de jaarlijkse Gedachtenisviering ter herdenking van Christus’ dood. Vertegenwoordigen al dezen niet een groot veld voor de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk?
16, 17. (a) Wat voor mensen benaderen wij met het goede nieuws? (b) Hoe volgen wij Paulus na in de prediking tot verschillende soorten van mensen?
16 En hoe staat het met degenen die uit culturen buiten de christenheid komen, of wij hen nu in hun eigen land of als immigranten in westerse landen ontmoeten, alsook met de vele miljoenen die alle religie volledig de rug hebben toegekeerd en atheïstisch of agnostisch geworden zijn? Wat valt er bovendien te zeggen van degenen die met welhaast religieuze ijver een moderne filosofie aanhangen of voorstanders zijn van de populaire psychologie die gepubliceerd wordt in de talrijke zelfhulpboeken die in boekwinkels te vinden zijn? Dienen zulke mensen genegeerd en als reddeloos verloren beschouwd te worden? Niet als wij de apostel Paulus navolgen.
17 Toen Paulus in Athene predikte, liet hij zich er niet toe verleiden met zijn toehoorders over filosofie te debatteren. Wel paste hij zich in zijn redenering aan bij de mensen met wie hij te maken had en gaf hij een duidelijke en logische uiteenzetting van bijbelse waarheden. Insgelijks hoeven wij geen experts te worden in de religies of filosofieën van de mensen tot wie wij prediken. Maar wij passen onze benadering wel aan om een doeltreffend getuigenis te geven en zo „voor alle soorten van mensen alles” te worden (1 Korinthiërs 9:22). Toen Paulus aan de christenen in Kolosse schreef, zei hij: „Gaat voort in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend. Uw spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven.” — Kolossenzen 4:5, 6.
18. Welke verantwoordelijkheid hebben wij, en wat dienen wij nooit te vergeten?
18 Laten wij net als Jezus en de apostel Paulus liefde tonen voor alle soorten van mensen. Laten wij ons in het bijzonder grote moeite getroosten om het goede nieuws van het Koninkrijk met anderen te delen. Vergeet echter nooit dat Jezus over zijn discipelen zei: „Zij zijn geen deel van de wereld” (Johannes 17:16). Wat dit voor ons betekent, zal in het volgende artikel nader worden beschouwd.
Bij wijze van overzicht
◻ Beschrijf Jezus’ evenwichtige houding ten aanzien van de wereld.
◻ Hoe predikte de apostel Paulus tot joden en proselieten?
◻ Hoe benaderde Paulus godvrezende personen en ongelovigen?
◻ Hoe kunnen wij in ons predikingswerk „voor alle soorten van mensen alles” zijn?
[Illustraties op blz. 10]
Door vriendelijke daden jegens hun naasten te verrichten, kunnen christenen dikwijls vooroordeel wegnemen