-
„De sleutels van het koninkrijk” en de „grote schare”De Wachttoren 1980 | 1 januari
-
-
8. Welk bewijs gaf God tijdens Petrus’ toespraak dat hij nu onbesneden gelovige heidenen in de door de geest verwekte gemeente toeliet?
8 Toen Petrus dit had gezegd, verschafte Jehovah God het bewijs dat hij nu gelovige heidenen, ondanks het feit dat zij onbesneden waren, in de gemeente van door de geest verwekte christenen toeliet, want wij lezen: „Terwijl Petrus nog over deze zaken sprak, viel de heilige geest op allen die het woord hoorden. En de getrouwen die met Petrus waren meegekomen en die tot de besnedenen behoorden, stonden verbaasd, want de vrije gave van de heilige geest werd ook op mensen uit de natiën uitgestort. Want zij hoorden hen in talen spreken en God verheerlijken.” — Hand. 10:44-46.
-
-
„De sleutels van het koninkrijk” en de „grote schare”De Wachttoren 1980 | 1 januari
-
-
11. (a) In welke hoedanigheid konden de door de geest verwekte heidense gelovigen van die tijd af ongehinderd werkzaam zijn? Waarom? (b) Hoe was de werking van de heilige geest bij drie gelegenheden en bij drie onderscheiden groepen gelijk?
11 Aldus richtte „God voor de eerste maal zijn aandacht op de [onbesneden] natiën . . . om uit hen een volk voor zijn naam te nemen” (Hand. 15:14). Bij deze gelegenheid gebruikte Petrus in het huis van de onbesneden centurio Cornelius in Cesaréa nog een van de „sleutels van het koninkrijk der hemelen”, de derde sleutel. Van die tijd af konden de door de geest gezalfde discipelen van Jezus getuigen van hem zijn „tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Wat God via de sleutelhouder Petrus had geopend, bleef open opdat er een wereldomvattend getuigenis gegeven kon worden. In overeenstemming hiermee „viel” de heilige geest „op” (Grieks: epipiptoo) drie onderscheiden klassen van gelovigen, (1) op de gedoopte 120 discipelen en, naderhand, op ongeveer 3000 bekeerde joden, allen met Pinksteren in 33 G.T. te Jeruzalem, (2) op de gedoopte Samaritanen, maar slechts na de komst en diensten van de apostelen Petrus en Johannes en (3) op de gelovige heidenen die in 36 G.T. in het huis van Cornelius in Cesaréa waren bijeengekomen. — Hand. 1:15; 2:1-4, 38, 41; 8:15-17; 10:44, 45; 11:15, 16.
-