ROME
De eens kleine stad in Latium die de regeringszetel van het grootste wereldrijk in oude bijbelse tijden werd; tegenwoordig de hoofdstad van Italië. Rome ligt ongeveer halverwege de W-zijde van het 1130 km lange Italiaanse schiereiland, zo’n 25 km stroomopwaarts aan beide oevers van de Tiber.
De stichting van Rome — wanneer die precies heeft plaatsgevonden en door wie — is met legenden en sagen omhuld. Volgens de overlevering zou de stad in 753 v.G.T. door een zekere Romulus zijn gesticht, die de eerste koning ervan werd, maar uit grafmonumenten en andere aanwijzingen blijkt dat de stad op een veel eerder tijdstip bewoond was.
De vroegst bekende nederzettingen werden op zeven heuvels aan de O-oever van de Tiber gebouwd. Volgens de overlevering werd de eerste nederzetting op de Palatijnse heuvel gebouwd. De andere zes heuvels, gelegen rondom de Palatijn (te beginnen in het N en dan verder met de wijzers van de klok mee) waren Quirinaal, Viminaal, Esquilijn, Celio, Aventijn en Capitolijn of Capitool. Mettertijd werden de moerassige dalen tussen de heuvels drooggelegd, en in deze nu voor bewoning geschikte gebieden werden huizen, forums en circussen gebouwd. Volgens Plinius de Oudere was de stadsmuur in 73 G.T. ongeveer 21 km lang. Na verloop van tijd werden de heuvels en dalen aan de W-oever van de Tiber, met inbegrip van het ruim 40 ha omvattende gebied waar zich tegenwoordig het Vaticaan bevindt, bij het grondgebied van de stad getrokken. Vóór de grote brand in de tijd van Nero had de stad naar voorzichtige schattingen ver over de één miljoen inwoners.
Rome, politiek gezien. In de loop der eeuwen heeft Rome met veel verschillende bestuursvormen geëxperimenteerd. Enkele werden lichtelijk gemodificeerd van andere volken overgenomen, andere waren eigen innovaties. In zijn boek The Pocket History of the World merkte H. G. Wells op: „Deze nieuwe Romeinse macht . . . die in de tweede en eerste eeuw V.CHR. opstond om de westelijke wereld te beheersen, was in verschillende opzichten anders dan een der grote rijken die tot op dat moment een overheersende positie in de beschaafde wereld hadden ingenomen” (1943, blz. 149). De politieke kleur van Rome bleef veranderen terwijl allerlei bestuursvormen kwamen en gingen. Hiertoe behoorden coalities van patriarchale stamhoofden, monarchieën, regeringen waarin enkele adellijke families de macht in handen hadden, dictaturen en allerlei republikeinse staatsvormen waarin de macht die aan de senatoren, de consuls en de triumviraten (driemanschappen) was verleend, varieerde en gekenmerkt werd door typerende partijtwisten tussen klassen en facties. In de latere jaren werd het rijk geregeerd door een reeks keizers. Zoals dit veelal onder menselijke regeringen voorkomt, was de politieke geschiedenis van Rome doortrokken van haat, jaloezie, intriges en moorden, met veel komplotten en tegenkomplotten veroorzaakt door interne wrijving en externe oorlogen.
Dat Rome een wereldmacht werd, was een geleidelijke ontwikkeling. Eerst strekte zijn invloed zich uit over het hele Italiaanse schiereiland en ten slotte over het gebied rond de Middellandse Zee en ver daarbuiten. De naam van de stad werd vrijwel synoniem met de naam van het rijk.
In internationale betrekkingen bereikte Rome het toppunt van zijn roem onder de caesars. De eerste was Julius Caesar, die in 46 v.G.T. voor tien jaar tot dictator werd benoemd maar in 44 v.G.T. door samenzweerders werd vermoord. Na een interim, waarin een driemanschap probeerde de staatsaangelegenheden te besturen, werd Octavianus ten slotte de alleenheerser van het Romeinse Rijk (31 v.G.T.–14 G.T.). In 27 v.G.T. slaagde hij erin keizer te worden en liet hij zich tot „Augustus” uitroepen. Tijdens de heerschappij van Augustus werd Jezus geboren, in 2 v.G.T. (Lu 2:1-7). Tiberius (14–37 G.T.), de opvolger van Augustus, regeerde tijdens Jezus’ bediening (Lu 3:1, 2, 21-23). Na hem kwam Gaius (Caligula) (37–41 G.T.), opgevolgd door Claudius (41–54 G.T.), die een decreet uitvaardigde op grond waarvan de joden uit Rome verdreven werden (Han 18:1, 2). Daarop volgde de heerschappij van Nero (54–68 G.T.), op wie Paulus zich beriep. — Han 25:11, 12, 21; AFB.: Deel 2, blz. 534.
Na Nero regeerden in de 1ste eeuw achtereenvolgens de volgende Romeinse keizers: Galba (68/69 G.T.); Otho en Vitellius (69 G.T.); Vespasianus (69–79 G.T.), tijdens wiens regering Jeruzalem verwoest werd; Titus (79–81 G.T.), die voordien de succesvolle aanval op Jeruzalem had geleid; Domitianus (81–96 G.T.), onder wiens heerschappij Johannes volgens de overlevering naar het strafeiland Patmos verbannen werd; Nerva (96–98 G.T.) en Trajanus (98–117 G.T.). Onder Trajanus bereikte het rijk zijn grootste uitbreiding; de grenzen ervan strekten zich toen naar alle windstreken der aarde uit — tot aan de Rijn en de Noordzee, de Donau, de Eufraat, de Nijlcataracten, de Sahara en, in het W, de Atlantische Oceaan. — KAART: Deel 2, blz. 533.
Gedurende de vervalperiode van het Romeinse Rijk was Constantijn de Grote keizer (306–337 G.T.). Nadat hij aan de macht gekomen was, verplaatste hij de hoofdstad naar Byzantium (Constantinopel). In de daaropvolgende eeuw viel Rome (476 G.T.) en werd de Germaanse legeraanvoerder Odoaker de eerste „barbaarse” koning.
Het leven en de omstandigheden in de stad. Bestuurlijk werd de stad onder Augustus in veertien districten ingedeeld, en in elk district werd jaarlijks door het lot een magistraat gekozen. Er werden zeven brandweerbrigades georganiseerd, de cohortes vigilum genoemd, die elk voor twee van de districten verantwoordelijk waren. Net buiten de NO-grens van de stad was een uit 10.000 man bestaand elitekorps gestationeerd, die de keizer moest beschermen en als de pretoriaanse of keizerlijke lijfwacht bekendstond. Er waren ook drie cohortes urbanae, een soort stedelijke politiemacht, die de openbare orde in Rome moesten handhaven.
De welgestelden en voornamen woonden vaak in paleizen van huizen op de heuvels; zij hielden er een grote stoet van soms wel honderden mannelijke en vrouwelijke bedienden en slaven op na. Beneden in de dalen woonde het gewone volk opeengepakt in grote, uit meerdere woonlagen bestaande huizenblokken (insulae), die volgens een door Augustus uitgevaardigde verordening niet hoger dan 21 m mochten zijn. Tussen deze woonkazernes kronkelden zich nauwe, vuile straatjes met het voor grote steden gebruikelijke verkeer en verdorven leven.
In deze armere stadswijken brak in 64 G.T. de historische brand uit, die groot leed veroorzaakte en velen het leven kostte. Tacitus beschrijft de verschrikkelijke situatie van de in paniek verkerende vrouwen, de zwakke grijsaards en de hulpeloze kinderen (Annales, XV, 38). Slechts vier van de veertien districten van Rome bleven gespaard.
In Rome waren slechts zeer weinig mensen die tot de zogeheten middenklasse gerekend konden worden; de rijkdom bevond zich in handen van een kleine minderheid. Toen Paulus voor het eerst in Rome kwam, bestond misschien de helft van de bevolking uit slaven, die als krijgsgevangenen, als veroordeelde misdadigers of als kinderen die door hun ouders waren verkocht, daarheen waren gebracht — slaven die geen enkel wettelijk recht bezaten. Van de vrijgelatenen, de andere helft van de bevolking, bestond het grootste gedeelte uit paupers, die vrijwel volledig van regeringssteun leefden.
Om te verhinderen dat deze arme bevolking in opstand zou komen, zorgde de staat voor twee dingen: voedsel en ontspanning, vandaar het satirische gezegde panem et circenses (brood en spelen), waarmee te kennen werd gegeven dat er niets anders nodig was om de armen van Rome te bevredigen. Vanaf 58 v.G.T. werd er doorgaans gratis graan uitgedeeld, en ook werd er via aquaducten water van kilometers ver de stad binnengebracht. Wijn kostte niet veel. Voor degenen die graag lazen, waren bibliotheken beschikbaar. Om het volk in het algemeen genoegen te verschaffen en te vermaken, waren er openbare baden en sportscholen, alsook theaters en circussen. In de theaters werden Griekse en Romeinse schouwspelen, dansen en pantomimes opgevoerd. In de grote amfitheaters en circussen vonden opwindende spelen plaats, vooral spectaculaire wagenrennen alsook gladiatorengevechten, waarin mensen en dieren een wanhopige strijd op leven en dood voerden. De Circus Maximus had een capaciteit van ruim 150.000 personen. De toegang tot de spelen was gratis.
De hierdoor ontstane hoge staatsuitgaven werden niet door de bevolking van Rome gedragen, want na de verovering van Macedonië in 168 v.G.T. hoefden Romeinse burgers geen belasting meer te betalen. In plaats daarvan werden de provincies hoge directe en indirecte belastingen opgelegd. — Mt 22:17-21.
Buitenlandse invloed. In velerlei opzicht bleek Rome een grote smeltkroes van rassen, talen, culturen en ideeën te zijn. Uit de „smeltoven” van de Romeinse politiek kwam geleidelijk het Romeinse recht voort — wetten die de rechten van regeringen, gerechtshoven en magistraten alsook de voor hen geldende beperkingen definieerden en in rechtsmiddelen ter bescherming van de mensenrechten voorzagen, zoals het burgerrecht (Han 25:16). Het burgerrecht werd aan steden van bondgenoten en aan verscheidene kolonies van het rijk verleend. Het bracht veel voordelen met zich mee (Han 16:37-39; 22:25, 26). Wie het niet krachtens geboorte bezat, kon het kopen (Han 22:28). Op deze en andere manieren probeerde Rome de gebieden die het veroverde te romaniseren en aldus zijn positie als heerser van het rijk te versterken.
Een van de beste voorbeelden van de invloed die Rome van buitenaf onderging, treffen wij aan in zijn ruïnes, die de architectonische pracht van het verleden weerspiegelen. Overal kan de bezoeker van deze historische stad zien dat ze veel van de Grieken en andere volken heeft overgenomen. De zogenoemde Romeinse boog, waarvan de Romeinen met succes gebruik maakten, was niet hun eigen uitvinding. De bouwkundige prestaties van Rome waren ook grotendeels terug te voeren op het feit dat men als mortel en als hoofdbestanddeel voor de vervaardiging van kunststeen een primitieve vorm van beton gebruikte.
Het bouwprogramma van Rome kwam in de laatste eeuw van de republiek goed op gang en werd daarna speciaal gestimuleerd door de keizers. Augustus zei dat hij Rome als een stenen stad had aangetroffen maar als een marmeren stad had achtergelaten. Over het algemeen werd marmer slechts gebruikt als bekleding van een constructie van steen of beton. Na de grote brand van Rome in het jaar 64 G.T. werd de stad herbouwd. Tot de opmerkelijkste bouwwerken van de stad behoorden de forums, tempels, paleizen, amfitheaters, baden, aquaducten, onderaardse riolen en monumenten. Het grote Colosseum en enkele monumenten — bijvoorbeeld de Titusboog, waarop de val van Jeruzalem is afgebeeld — zijn volledig of gedeeltelijk bewaard gebleven (AFB.: Deel 2, blz. 536). De Romeinen maakten zich ook een naam als bouwers van wegen en bruggen in het hele rijk.
Rome beleefde zo’n toestroom van buitenlanders dat de Romeinen klaagden dat Rome niet meer Romeins was. De buitenlanders kwamen uit alle delen van het rijk en brachten hun ambachten, gewoonten, tradities en religies mee. Latijn was weliswaar de officiële taal, maar de internationale taal was het algemene Grieks (de Koinè). Daarom schreef de apostel Paulus zijn brief aan de Romeinen in het Grieks. De Griekse invloed drukte ook zijn stempel op de literatuur en de onderwijs- en opvoedingsmethoden. Jongens, en soms ook meisjes, werden officieel volgens het Atheense systeem opgevoed en in de Griekse literatuur en retorica onderricht. De zonen van de beter gesitueerden werden naar een van de filosofenscholen in Athene gestuurd.
Religie. Rome werd ook het vergaarbekken van elke vorm van valse aanbidding. De geschiedschrijver John Lord beschreef dit als volgt: „Het bijgeloof bereikte in Rome zijn hoogtepunt, want hier waren priesters en gelovigen uit alle door Rome overheerste landen te zien — ’de donkergekleurde dochters van Isis met trommel en tamboerijn en met uitdagende gelaatsuitdrukking; vereerders van de Perzische Mithras; ontmande Aziaten; priesters van Cybele met hun wilde dansen en afgrijselijke geschreeuw; aanbidders van de grote godin Diana; gevangengenomen barbaren met de riten van Teutoonse priesters; Syriërs, joden, Chaldeeuwse astrologen en Thessalische tovenaars’.” — Beacon Lights of History, 1912, Deel III, blz. 366, 367.
De toewijding aan deze religies en de daarmee gepaard gaande wilde seksorgieën openden de deur tot het totale zedenverval en het laten varen van alle gerechtigheid zowel in de lagere als in de hogere regionen van de Romeinse bevolking. Zoals Tacitus beschrijft was in laatstgenoemde categorie Messalina, de overspelige, bloeddorstige vrouw van keizer Claudius, daar een voorbeeld van. — Annales, XI, 1-34.
Onder de religies van Rome nam de keizeraanbidding een vooraanstaande plaats in. De Romeinse heerser werd vergoddelijkt. De keizeraanbidding werd vooral beoefend in de provincies, waar tempels werden gebouwd waarin de keizer offers werden gebracht als aan een god (AFB.: Deel 2, blz. 536). George Botsford schrijft in A History of Rome: „Tot aan de aanvaarding van het christendom zou de keizeraanbidding de belangrijkste kracht in de religie van de Romeinse wereld zijn.” In een inscriptie die in Klein-Azië werd gevonden, wordt over de keizer gezegd: „Hij is de vaderlijke Zeus en de redder van het hele mensengeslacht, die alle gebeden verhoort, ja nog meer doet dan wij vragen. Want land en zee genieten vrede; de steden bloeien; overal heerst harmonie, welvaart en geluk.” Deze keizercultus speelde een belangrijke rol in de vervolging van christenen, over wie bovengenoemde schrijver zegt: „Hun weigering de Genius of beschermgeest van de keizer te vereren, werd natuurlijk als oneerbiedigheid en als hoogverraad uitgelegd.” — 1905, blz. 214, 215, 263.
Het christendom komt naar Rome. Op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. waren de „tijdelijk verblijvende mensen uit Rome, zowel joden als proselieten,” getuige van de resultaten van de uitstorting van de heilige geest, en ongetwijfeld bevonden zich ook enkelen van hen onder de 3000 die bij die gelegenheid gedoopt werden (Han 2:1, 10, 41). Nadat zij naar Rome waren teruggekeerd, hebben zij beslist gepredikt, en dit leidde tot de oprichting van een zeer sterke, actieve christelijke gemeente, waarover de apostel Paulus zei dat er ’in de gehele wereld over hun geloof werd gesproken’ (Ro 1:7, 8). Zowel Tacitus (Annales, XV, 44) als Suetonius (The Lives of the Caesars, Nero, XVI, 2) maakt melding van de christenen in Rome.
Omstreeks 56 G.T. schreef Paulus aan de christelijke gemeente in Rome, en ongeveer drie jaar later arriveerde hij als gevangene in Rome. Hoewel hij deze stad reeds eerder en onder andere omstandigheden had willen bezoeken (Han 19:21; Ro 1:15; 15:22-24), kon hij nu, al was hij een gevangene, een grondig getuigenis geven door mensen naar zijn huis te laten komen. Twee jaar lang bleef hij onder deze omstandigheden „met de grootste vrijmoedigheid van spreken, zonder belemmering, . . . het koninkrijk Gods tot hen [prediken] en gaf hij onderwijs in de dingen die met de Heer Jezus Christus verband hielden” (Han 28:14-31). Zelfs de pretoriaanse lijfwacht van de keizer raakte op de hoogte van de Koninkrijksboodschap (Fil 1:12, 13). Op deze wijze legde Paulus, zoals over hem voorzegd was, ’ook in Rome een grondig getuigenis af’. — Han 23:11.
Gedurende de twee jaar dat Paulus in Rome in hechtenis zat, vond hij de tijd om brieven te schrijven, zoals die aan de Efeziërs, de Filippenzen, de Kolossenzen en Filemon. Blijkbaar ongeveer in dezelfde tijd schreef Markus zijn evangelie in Rome. Omstreeks 61 G.T., kort voor of onmiddellijk na zijn vrijlating, schreef Paulus zijn brief aan de Hebreeën (Heb 13:23, 24). Tijdens zijn tweede gevangenschap in Rome, rond 65 G.T., bezocht Onesiforus hem en schreef Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs. — 2Ti 1:15-17.
Hoewel Paulus, Lukas, Markus, Timotheüs en andere eerste-eeuwse christenen Rome bezochten (Fil 1:1; Kol 4:10, 14), is er geen overtuigend bewijs dat Petrus ooit in Rome is geweest, zoals dit op grond van bepaalde overleveringen beweerd wordt. De verhalen over het martelaarschap van Petrus in Rome berusten op overleveringen. — Zie PETRUS, DE BRIEVEN VAN.
De stad Rome verwierf zich door haar vervolging van christenen een zeer slechte reputatie, vooral tijdens de regering van Nero en Domitianus. Deze vervolgingen werden aan twee oorzaken toegeschreven: (1) de grote evangelisatie- en bekeringsijver van de christenen en (2) het onwrikbare standpunt van de christenen om wat God toebehoort, aan God te geven, en niet aan caesar. — Mr 12:17.