De opstandingshoop is zeker!
„Op God heb ik mijn hoop gesteld . . . dat er een opstanding zal zijn.” — Handelingen 24:15.
1. Waarom kunnen wij op de opstanding hopen?
JEHOVAH heeft ons deugdelijke redenen verschaft voor hoop op de opstanding. Wij hebben zijn woord dat de doden zullen herrijzen, weer opstaan ten leven. En zijn voornemen met betrekking tot degenen die in de dood slapen, zal zonder mankeren in vervulling gaan (Jesaja 55:11; Lukas 18:27). In feite heeft God reeds getoond dat hij de doden kan opwekken.
2. Hoe kan de opstandingshoop ons tot voordeel strekken?
2 Geloof in Gods voorziening om de doden door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus, op te wekken, kan ons in tijden van spanning schragen. De onomstotelijke zekerheid van de opstandingshoop kan ons ook helpen om onze rechtschapenheid jegens onze hemelse Vader zelfs tot de dood te bewaren. Waarschijnlijk zal onze opstandingshoop worden versterkt als wij de in de bijbel opgetekende gevallen van herstel tot leven beschouwen. Al deze wonderen werden bewerkstelligd door van de Soevereine Heer Jehovah afkomstige kracht.
Zij ontvingen hun doden door opstanding
3. Waartoe ontving Elia de kracht toen de zoon van een weduwe in Sarfath stierf?
3 In een opwindend overzicht van het geloof dat door Jehovah’s voorchristelijke getuigen aan de dag werd gelegd, schreef de apostel Paulus: „Vrouwen ontvingen hun doden door opstanding” (Hebreeën 11:35; 12:1). Een van die vrouwen was een arme weduwe in het Fenicische stadje Sarfath. Aangezien zij Gods profeet Elia gastvrijheid betoonde, raakten tijdens een hongersnood die anders haar en haar zoon het leven had gekost, haar meel en olie door een wonder niet op. Toen het kind later stierf, legde Elia hem op een rustbed, bad, strekte zich driemaal over de jongen uit en smeekte: „O Jehovah, mijn God, laat toch alstublieft de ziel van dit kind in hem terugkeren.” God liet de ziel, of het leven, inderdaad in de jongen terugkeren (1 Koningen 17:8-24). Denkt u zich de vreugde van de weduwe eens in toen haar geloof werd beloond met de eerste opstanding waarvan de bijbel melding maakt — die van haar eigen geliefde zoon!
4. Welk wonder verrichtte Elisa in Sunem?
4 Nog een vrouw die haar dode door opstanding ontving, woonde in het stadje Sunem. Als de vrouw van een bejaarde man betoonde zij goedheid jegens de profeet Elisa en zijn bediende. Zij werd beloond met een zoon. Maar enkele jaren later ontbood zij de profeet, die de jongen dood in haar huis aantrof. Nadat Elisa in gebed was gegaan en bepaalde handelingen had verricht, „werd het vlees van het kind [langzamerhand] warm”. „Toen niesde [hij], tot zevenmaal toe, waarna de jongen zijn ogen opendeed.” Ongetwijfeld schonk deze opstanding zowel de moeder als haar zoon heel veel vreugde (2 Koningen 4:8-37; 8:1-6). Maar hoeveel gelukkiger zullen zij zijn wanneer zij in de „betere opstanding”, een opstanding die hun de mogelijkheid biedt om nooit meer te hoeven sterven, tot leven op aarde worden opgewekt! Wat een reden tot dankbaarheid jegens de liefdevolle God van de opstanding, Jehovah! — Hebreeën 11:35.
5. Hoe raakte Elisa zelfs na zijn dood bij een wonder betrokken?
5 Zelfs na Elisa’s dood en begrafenis verleende God door heilige geest een krachtige uitwerking aan zijn gebeente. Wij lezen: „Toen [zekere Israëlieten] bezig [waren] een man te begraven, wel, daar zagen zij [een Moabitische] roversbende. Terstond wierpen zij de man in de grafstede van Elisa en gingen heen. Toen de [dode] man in aanraking kwam met het gebeente van Elisa, kwam hij onmiddellijk tot leven en stond op zijn voeten” (2 Koningen 13:20, 21). Hoe verrast en gelukkig moet die man zijn geweest! Denk u de vreugde eens in die wij zullen ondervinden wanneer onze beminden in overeenstemming met het onfeilbare voornemen van Jehovah God tot leven worden opgewekt!
Gods Zoon wekte de doden op
6. Welk wonder verrichtte Jezus bij de stad Naïn, en welke uitwerking kan dit voorval op ons hebben?
6 Gods Zoon, Jezus Christus, heeft ons deugdelijke redenen gegeven om te geloven dat de doden kunnen worden opgewekt, met het vooruitzicht op eeuwig leven. Een voorval dat zich bij de stad Naïn voordeed kan ons helpen begrijpen dat zo’n wonder met behulp van door God geschonken kracht mogelijk is. Jezus trof daar op een gegeven moment rouwende mensen die het lichaam van een jonge man de stad uitdroegen om begraven te worden. Hij was het enige kind van een weduwe. Jezus zei tot haar: „Houd op met wenen.” Vervolgens raakte hij de baar aan en zei: „Jonge man, ik zeg u: Sta op!” Daarop ging hij overeind zitten en sprak (Lukas 7:11-15). Dit wonder schraagt beslist onze overtuiging dat de opstandingshoop zeker is.
7. Wat vond er plaats in verband met de dochter van Jaïrus?
7 Beschouw ook eens een gebeurtenis waarbij Jaïrus, een presiderende dienaar van de synagoge in Kapernaüm, betrokken was. Hij vroeg Jezus of hij zijn geliefde twaalfjarig dochtertje, dat op sterven lag, wilde komen helpen. Kort daarop werd bericht dat het meisje gestorven was. Jezus drong er bij de diepbedroefde Jaïrus op aan geloof te oefenen en vergezelde hem naar zijn huis waar een schare weende. Zij lachten toen Jezus tot hen zei: „Het jonge kind is niet gestorven, maar slaapt.” Zij was werkelijk dood, maar Jezus stond op het punt te tonen dat mensen tot leven kunnen worden opgewekt net zoals zij uit een diepe slaap gewekt kunnen worden. Hij pakte het kind bij de hand en zei: „Meisje, sta op!” Zij stond ogenblikkelijk op en „haar ouders . . . waren buiten zichzelf” van verrukking (Markus 5:35-43; Lukas 8:49-56). Ongetwijfeld zullen familieleden „buiten zichzelf” zijn wanneer hun gestorven beminden op een paradijsaarde tot leven worden opgewekt.
8. Wat deed Jezus bij het graf van Lazarus?
8 Lazarus was reeds vier dagen dood toen Jezus zijn graf naderde en de steen aan de ingang ervan liet verwijderen. Na in het openbaar te hebben gebeden zodat de omstanders zouden weten dat hij zich op van God afkomstige kracht verliet, zei Jezus met een luide stem: „Lazarus, kom naar buiten!” En dat deed hij inderdaad! Zijn handen en voeten waren nog steeds met zwachtels omwonden en zijn gezicht was met een doek bedekt. „Maakt hem los en laat hem gaan”, zei Jezus. Velen die daar waren om Lazarus’ zusters, Maria en Martha, te troosten, stelden bij het zien van dit wonder geloof in Jezus (Johannes 11:1-45). Vervult dit verslag u niet met hoop dat uw beminden in Gods nieuwe wereld tot leven kunnen worden opgewekt?
9. Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat Jezus thans de doden kan opwekken?
9 Toen Johannes de Doper zich in de gevangenis bevond, zond Jezus hem de volgende bemoedigende boodschap: „De blinden zien weer . . . en de doden worden opgewekt” (Mattheüs 11:4-6). Aangezien Jezus de doden opwekte toen hij nog op aarde was, kan hij dit zeker ook als een machtig geestelijk schepsel met zijn daartoe van God ontvangen kracht. Jezus is „de opstanding en het leven” en hoe vertroostend is het te weten dat in de nabije toekomst „allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen”! — Johannes 5:28, 29; 11:25.
Andere opstandingen versterken onze hoop
10. Hoe zou u de eerste door een apostel verrichte opstanding beschrijven waarover een bericht is opgetekend?
10 Toen Jezus zijn apostelen als Koninkrijkspredikers uitzond, zei hij: „Wekt doden op” (Mattheüs 10:5-8). Om dit te doen, moesten zij zich uiteraard op Gods kracht verlaten. In 36 G.T. ontsliep in Joppe de godvruchtige vrouw Dorkas (Tabitha). Haar goede daden hadden onder meer bestaan in het maken van klederen voor behoeftige weduwen, onder wie haar dood veel geween veroorzaakte. De discipelen maakten haar gereed voor de begrafenis en lieten de apostel Petrus halen, misschien om door hem vertroost te worden (Handelingen 9:32-38). Hij stuurde iedereen het bovenvertrek uit, bad en zei: „Tabitha, sta op!” Zij opende haar ogen, ging overeind zitten, pakte de hand van Petrus en hij richtte haar op. Deze eerste door een apostel verrichte opstanding waarover een bericht is opgetekend, bracht velen ertoe gelovigen te worden (Handelingen 9:39-42). Het geeft ons ook extra reden voor hoop op de opstanding.
11. Wat was de laatste opstanding in het bijbelse verslag?
11 De laatste opstanding die in de bijbel wordt vermeld, vond plaats in Troas. Toen Paulus daar op zijn derde zendingsreis enige dagen doorbracht, zette hij zijn toespraak tot middernacht voort. Door moeheid overmand en misschien ook wegens de warmte die door de vele lampen en de grote mensenmenigte in de vergaderplaats was ontstaan, viel een jonge man genaamd Eutychus in slaap en tuimelde uit een venster op de derde verdieping. Hij „werd dood opgenomen”, niet slechts bewusteloos. Paulus wierp zich op Eutychus, sloeg zijn armen om hem heen en zei tegen de toeschouwers: „Houdt ermee op misbaar te maken, want zijn ziel is in hem.” Paulus bedoelde dat de jonge man tot leven was teruggebracht. De aanwezigen „waren buitengewoon vertroost” (Handelingen 20:7-12). In deze tijd putten Gods dienstknechten veel troost uit de wetenschap dat hun vroegere metgezellen in Gods dienst de vervulling van de opstandingshoop zullen beleven.
De opstanding — Een eeuwenoude hoop
12. Aan welke overtuiging gaf Paulus uiting toen hij voor de Romeinse stadhouder Felix stond?
12 Toen Paulus voor de Romeinse stadhouder Felix terechtstond, getuigde hij: ’Ik geloof alles wat in de Wet is uiteengezet en in de Profeten staat geschreven; en op God heb ik mijn hoop gesteld dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen’ (Handelingen 24:14, 15). Hoe vestigen gedeelten van Gods Woord, zoals „de Wet”, de aandacht op het opwekken van de doden?
13. Waarom kan er gezegd worden dat God op de opstanding zinspeelde toen hij de eerste profetie uitsprak?
13 God zelf zinspeelde op een opstanding toen hij de eerste profetie in Eden uitsprak. Toen God het oordeel over „de oorspronkelijke slang”, Satan de Duivel, uitsprak, zei hij: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Openbaring 12:9; Genesis 3:14, 15). De vermorzeling van de hiel van het zaad van de vrouw betekende dat Jezus Christus gedood zou worden. Wilde dat Zaad daarna de kop van de slang vermorzelen, dan zou Christus uit de dood moeten worden opgewekt.
14. Hoe komt het dat Jehovah „geen God [is] van de doden, maar van de levenden”?
14 Jezus verklaarde: „Dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld in het bericht over het doornbos, wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt. Hij is geen God van de doden, maar van de levenden, want voor hem leven zij allen” (Lukas 20:27, 37, 38; Exodus 3:6). Abraham, Isaäk en Jakob waren dood, maar het was zo zeker dat Gods voornemen om hen op te wekken in vervulling zou gaan, dat zij voor hem zo goed als levend waren.
15. Waarom had Abraham redenen voor geloof in de opstanding?
15 Abraham had redenen voor hoop op de opstanding, want toen hij en zijn vrouw, Sara, zeer oud waren, en zij dood waren met betrekking tot hun vermogen om kinderen voort te brengen, bracht God op wonderbare wijze hun voortplantingsvermogen tot nieuw leven. Dit was alsof er een opstanding had plaatsgevonden (Genesis 18:9-11; 21:1-3; Hebreeën 11:11, 12). Toen hun zoon, Isaäk, ongeveer 25 jaar was, zei God tot Abraham dat hij hem moest offeren. Maar net toen Abraham op het punt stond Isaäk ter dood te brengen, hield Jehovah’s engel zijn hand tegen. Abraham „was van oordeel [geweest] dat God [Isaäk] zelfs uit de doden kon opwekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van illustratie ontvangen”. — Hebreeën 11:17-19; Genesis 22:1-18.
16. In afwachting waarvan slaapt Abraham nu in de dood?
16 Abraham hoopte op een opstanding onder de heerschappij van de Messias, het beloofde Zaad. Vanuit zijn voormenselijke verheven positie heeft Gods Zoon Abrahams geloof opgemerkt. Als de mens Jezus Christus zei hij daarom tot de joden: „Abraham, uw vader, verheugde zich zeer over het vooruitzicht mijn dag te zien” (Johannes 8:56-58; Spreuken 8:30, 31). Abraham slaapt nu in de dood, in afwachting van een opstanding tot leven op aarde onder Gods Messiaanse koninkrijk. — Hebreeën 11:8-10, 13.
Het getuigenis van de Wet en de Psalmen
17. Hoe wees „wat in de Wet is uiteengezet” naar de opstanding van Jezus Christus?
17 Paulus’ opstandingshoop was in overeenstemming met „wat in de Wet is uiteengezet”. God zei tot de Israëlieten: „Gij [moet] een schoof van de eerstelingen van uw oogst naar de priester brengen. En hij moet de schoof [op 16 Nisan] voor het aangezicht van Jehovah heen en weer bewegen om goedkeuring voor u te verwerven” (Leviticus 23:9-14). Misschien met deze wet in gedachten schreef Paulus: „Christus [is] uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die ontslapen zijn.” Als „de eersteling” werd Jezus op 16 Nisan 33 G.T. opgewekt. Later, gedurende zijn tegenwoordigheid, zou er een opstanding zijn van ’vruchten die later zouden worden geoogst’ — zijn met de geest gezalfde volgelingen. — 1 Korinthiërs 15:20-23; 2 Korinthiërs 1:21; 1 Johannes 2:20, 27.
18. Hoe toonde Petrus aan dat Jezus’ opstanding in de Psalmen voorzegd was?
18 De Psalmen verschaffen ook ondersteuning voor de opstanding. Op de pinksterdag in 33 G.T. haalde de apostel Petrus Psalm 16:8-11 aan en zei: „David zegt . . . met betrekking tot [Christus]: ’Ik had Jehovah voortdurend voor mijn ogen, want hij is aan mijn rechterhand, opdat ik nimmer zou wankelen. Daarom werd mijn hart vrolijk en verheugde mijn tong zich zeer. Bovendien zal zelfs mijn vlees in hoop verblijven, want gij zult mijn ziel in Hades niet verlaten, noch zult gij toelaten dat hij die jegens u loyaal is, het verderf ziet.’” Petrus voegde eraan toe: ’David voorzag en sprak over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus is door God opgewekt.’ — Handelingen 2:25-32.
19, 20. Wanneer deed Petrus een aanhaling uit Psalm 118:22, en hoe werd dit in verband gebracht met Jezus’ dood en opstanding?
19 Enkele dagen later stond Petrus voor het Sanhedrin en deed weer een aanhaling uit de Psalmen. Toen de apostel werd gevraagd hoe hij een kreupele bedelaar had genezen, zei hij: „Het [zij] u allen en het gehele volk van Israël bekend dat in de naam van Jezus Christus, de Nazarener, die gij aan een paal hebt gehangen, maar die door God uit de doden is opgewekt, ja, door hem deze man hier gezond voor u staat. Dit [deze Jezus] is ’de steen die door u, bouwlieden, werd behandeld alsof hij van geen belang was, die het hoofd van de hoek is geworden’. Bovendien is er in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven waardoor wij gered moeten worden.” — Handelingen 4:10-12.
20 Petrus deed hier een aanhaling uit Psalm 118:22 en paste wat daar stond toe op Jezus’ dood en opstanding. Opgestookt door hun religieuze leiders verwierpen de joden Jezus (Johannes 19:14-18; Handelingen 3:14, 15). ’De verwerping van de steen door de bouwlieden’ leidde tot Christus’ dood, maar dat ’de steen het hoofd van de hoek werd’ betekende dat hij tot geestelijke heerlijkheid in de hemel werd opgewekt. Zoals de psalmist voorzei, ’geschiedde dit vanwege Jehovah’ (Psalm 118:23). Dat „de steen” tot het Hoofd van de hoek werd gemaakt, hield in dat hij tot aangestelde maar nog niet regerende Koning werd verhoogd. — Efeziërs 1:19, 20.
Geschraagd door de opstandingshoop
21, 22. Welke hoop bracht Job onder woorden zoals in Job 14:13-15 staat opgetekend, en hoe kan dit nabestaanden in deze tijd vertroosten?
21 Hoewel wij persoonlijk nog nooit hebben gezien dat er iemand uit de dood werd opgewekt, hebben wij nota genomen van bepaalde bijbelse verslagen die ons de verzekering geven van de opstanding. Wij kunnen derhalve de hoop koesteren die door de rechtschapen man Job onder woorden werd gebracht. Toen hij lijden onderging, smeekte hij: „O, dat gij [Jehovah] mij in Sjeool zoudt verbergen, . . . dat gij mij een tijdslimiet zoudt stellen en aan mij zoudt denken! Kan een fysiek sterke man als hij sterft opnieuw leven? . . . Gij zult roepen, en ikzelf zal u antwoorden. Naar het werk van uw handen zult gij een vurig verlangen hebben” (Job 14:13-15). God ’zal een vurig verlangen hebben naar het werk van zijn handen’ en Job heel graag uit de dood opwekken. Wat een hoop schenkt ons dat!
22 Een godvrezend familielid wordt misschien, net als Job, ernstig ziek en kan zelfs door de vijand de dood worden opgeëist. De nabestaanden vergieten misschien tranen van verdriet, net als Jezus om de dood van Lazarus weende (Johannes 11:35). Maar hoe vertroostend is het te weten dat God zal roepen en degenen die in zijn herinnering zijn, zullen antwoorden! Het zal zijn alsof zij van een reis waren teruggekeerd — niet ziek of gehandicapt, maar in goede gezondheid.
23. Hoe hebben sommigen hun vertrouwen in de opstandingshoop onder woorden gebracht?
23 De dood van een getrouwe oudere christen bewoog medegelovigen ertoe te schrijven: „Aanvaard alsjeblieft onze diepste gevoelens van medeleven bij het verlies van je moeder. Het zal niet lang meer duren of wij zullen haar verwelkomen — als een mooie en springlevende vrouw!” Ouders die hun zoon hadden verloren, zeiden: „Wat zien wij uit naar de dag dat Jason wakker wordt! Hij zal om zich heen kijken en het Paradijs zien waar hij zo naar verlangde. . . . Wat een motivatie voor degenen onder ons die hem liefhadden om daar ook te zijn.” Ja, en hoe dankbaar kunnen wij zijn dat de opstandingshoop zeker is!
Wat zou u antwoorden?
• Hoe kan geloof dat God in een opstanding van de doden zal voorzien ons tot voordeel strekken?
• Welke in de Schrift opgetekende voorvallen geven ons redenen voor hoop op de opstanding?
• Waarom kan er worden gezegd dat de opstanding een eeuwenoude hoop is?
• Welke bemoedigende hoop kunnen wij ten aanzien van de doden koesteren?
[Illustratie op blz. 10]
Met de kracht van Jehovah bracht Elia de jonge zoon van een weduwe weer tot leven
[Illustratie op blz. 12]
Toen Jezus de dochter van Jaïrus tot leven opwekte, waren haar ouders buiten zichzelf van verrukking
[Illustratie op blz. 15]
Met Pinksteren 33 G.T. legde de apostel Petrus er moedig getuigenis van af dat Jezus uit de dood was opgewekt