-
Onschuld door respect te hebben voor de heiligheid van bloedDe Wachttoren 1960 | 15 januari
-
-
21. Waar werden de vroege christenen, omdat zij op het Avondmaal des Heren van de beker dronken, van beschuldigd, en wat wordt door hun verdediging betreffende de aan Noach gegeven wet aangetoond?
21 Jaarlijks vierden de vroege christenen het Avondmaal des Heren, waarbij zij van de gemeenschappelijke beker met wijn, welke symbolisch Jezus’ bloed voorstelde, dronken. Ongetwijfeld, of ten dele, is het hieraan te wijten dat heidense ongelovigen deze getrouwe christenen ervan beschuldigden menselijk bloed te drinken. Dit was een van de valse beschuldigingen waartegen woordvoerders van de christelijke gemeente zich moesten verdedigen. Zij legden deze vijanden van het christendom echter het zwijgen op door hun te verklaren dat menselijk bloed verre superieur was aan en veel waardevoller was dan dierlijk bloed, en daar het reeds tegen de wet van hun God inging om het bloed van de lagere dieren — stomme, redeloze schepselen — te drinken, hielden de christenen zich helemaal verre van het drinken van menselijk bloed. Op talloze manieren is er getuigenis van afgelegd dat deze getrouwe christenen voor geen enkel doel menselijk bloed in hun bloedbaan opnamen. — Zie Origenes Ecclesiasticae, of Antiquities of the Christian Church door Joseph Bingham [1668-1723], Boek 17, hoofdstuk 5, paragraaf 20a.
22. Wanneer begonnen schijn-christenen tegen de door God aan Noach gegeven wet argumenten aan te voeren? En hoe?
22 Pas na de tijd van de rooms-katholieke theoloog Augustinus (354-430), die bisschop in Noord-Afrika was, begonnen personen die christenen beweerden te zijn, te berde te brengen dat de goddelijke regel welke Christus’ volgelingen verbood bloed als voedsel tot zich te nemen, slechts een tijdelijk verbod en nu niet meer van toepassing was. Dit argument vormde echter een onderdeel van de door Paulus voorzegde afval van schijn-christenen van het ware geloof. — 2 Thess. 2:1-3.
23. Op welke wijze volgen christenen, daar Jehovah niet verandert, Judas, vermaning op en blijven zij onschuldig?
23 Nadat God had voorzegd dat zijn Zoon Jezus Christus voor oordeelswerk tot de tempel zou komen, zei hij: „Ik, Jehovah, verander niet” (Mal. 3:1-6, AS). Ware, getrouwe christenen van thans volgen de vermaning van de discipel Judas op om „tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is” (Jud. 3). In overeenstemming met dit geloof blijven zij onschuldig ten aanzien van bloed. Zij vermijden het om als gevolg van een overtreding van Gods onveranderde heilige wet betreffende de heiligheid van bloed, gestraft te worden. Het leven of de ziel van geen enkel mens wordt door God van hun hand geëist.
-
-
’Rein blijven van het bloed van alle mensen’De Wachttoren 1960 | 15 januari
-
-
’Rein blijven van het bloed van alle mensen’
1. Door wat te zeggen wees Paulus er op dat er nog een andere wijze was waarop christenen zich ten aanzien van bloed rein moesten houden?
AFGEZIEN van het letterlijke bloed van mensen, viervoetige dieren en vogels, moeten zij die God niet wensen te mishagen en hem niet willen noodzaken hen te moeten straffen, ervoor op hun hoede zijn dat zij zich in nog een ander opzicht rein van bloed bewaren. De apostel Paulus duidde hierop toen hij tot de christelijke opzieners van de stad Efeze in Klein-Azië zei: „En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk [Gods], mijn aangezicht niet meer zien zult. Daarom verklaar ik u op den dag van heden, dat ik rein ben van aller bloed” (Hand. 20:25, 26, SV). Hoe kon nu juist Paulus dat zeggen? En in welk opzicht vormen zijn woorden en voorbeeld een waarschuwing voor ons in deze tijd?
-