HOOFDSTUK 13
Er ontstond ‘heel wat onenigheid’
De besnijdeniskwestie wordt aan het besturende lichaam voorgelegd
Gebaseerd op Handelingen 15:1-12
1-3. (a) Wat dreigt de eenheid van de gemeente in de eerste eeuw te verstoren? (b) Wat hebben we eraan om dit verslag te bestuderen?
PAULUS en Barnabas zijn net van hun eerste zendingsreis teruggekomen in de Syrische stad Antiochië. Ze zijn heel enthousiast omdat Jehovah ‘voor de heidenen de deur naar het geloof heeft geopend’ (Hand. 14:26, 27). Ook in Antiochië zelf wordt er volop gepredikt, en veel heidenen in deze stad worden gelovigen (Hand. 11:20-26).
2 Al snel bereikt het nieuws over deze toename de christenen in Judea. Maar niet iedereen is blij met deze ontwikkeling, en de discussie over de besnijdenis laait weer op. Hoe moeten Joodse en niet-Joodse gelovigen met elkaar omgaan? En moeten de niet-Joodse christenen zich houden aan de wet van Mozes? Er ontstaat zo’n heftig meningsverschil over deze kwestie dat de gemeente verdeeld dreigt te raken. Hoe zal dit worden opgelost?
3 Dit verslag in Handelingen bevat veel nuttige lessen voor onze tijd. Die lessen kunnen ons helpen om de eenheid te bewaren als die wordt bedreigd.
Geen redding ‘als jullie je niet laten besnijden’ (Handelingen 15:1)
4. Welke verkeerde ideeën hadden sommige Joodse christenen, en welke vraag roept dat op?
4 Lukas schreef: ‘Er kwamen mannen uit Judea [naar Antiochië], die de broeders begonnen te leren: “Als jullie je niet laten besnijden naar het gebruik van Mozes, kunnen jullie niet worden gered”’ (Hand. 15:1). Er wordt niet gezegd of deze mannen farizeeën waren voordat ze tot het christendom werden bekeerd. In ieder geval lijkt het erop dat ze beïnvloed waren door hun wettische manier van denken. En misschien hebben ze ook ten onrechte beweerd dat ze uit naam van de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem spraken (Hand. 15:23, 24). Maar waarom zeiden Joodse gelovigen dat de besnijdenis noodzakelijk was terwijl het al zo’n 13 jaar geleden was dat Jehovah Petrus duidelijk had gemaakt dat onbesneden heidenen in de gemeente aanvaard moesten worden? (Hand. 10:24-29, 44-48)a
5, 6. (a) Waarom wilden sommige Joodse christenen aan de besnijdenis vasthouden? (b) Maakte het besnijdenisverbond deel uit van het verbond met Abraham? Leg dit uit. (Zie de voetnoot.)
5 Daar kunnen heel wat redenen voor geweest zijn. Jehovah zelf had de besnijdenis ingevoerd en het was een teken van een speciale relatie met hem. Jehovah had tegen Abraham gezegd dat hij en alle mannen die bij hem woonden besneden moesten worden. Hoewel de besnijdenis was ingevoerd vóór het wetsverbond, ging die er later deel van uitmaken (Lev. 12:2, 3).b Onder de wet van Mozes moesten ook vreemdelingen besneden worden voordat ze aan bepaalde activiteiten mochten meedoen, zoals het eten van het paschamaal (Ex. 12:43, 44, 48, 49). Voor de Joden was een man die niet besneden was, onrein en verachtelijk (Jes. 52:1).
6 Joodse christenen hadden dus geloof en nederigheid nodig om hun manier van denken aan te passen. Het wetsverbond was vervangen door het nieuwe verbond, dus iemand die als Jood was geboren, was niet langer automatisch een deel van Gods volk. En Joodse christenen die in een Joodse gemeenschap leefden, zoals de christenen in Judea, hadden moed nodig om ervoor uit te komen dat ze christen waren en om onbesneden heidenen als geloofsgenoten te accepteren (Jer. 31:31-33; Luk. 22:20).
7. Wat hadden de ‘mannen uit Judea’ niet begrepen?
7 Gods normen waren natuurlijk niet veranderd. De basisprincipes uit de wet van Mozes golden nog steeds onder het nieuwe verbond (Matth. 22:36-40). Paulus schreef bijvoorbeeld later in verband met de besnijdenis: ‘Jood ben je vanbinnen, en het gaat om de besnijdenis van het hart, door geest en niet door een geschreven wet’ (Rom. 2:29; Deut. 10:16). De ‘mannen uit Judea’ hadden dat niet begrepen en beweerden dat de besnijdenis nog steeds een vereiste was. Zouden ze bereid zijn hun denken aan te passen?
‘Onenigheid en discussie’ (Handelingen 15:2)
8. Waarom werd de besnijdeniskwestie aan het besturende lichaam in Jeruzalem voorgelegd?
8 Lukas vervolgt: ‘Nadat er heel wat onenigheid en discussie was ontstaan tussen hen [de mannen uit Judea] en Paulus en Barnabas, werden er regelingen getroffen om Paulus, Barnabas en enkele anderen naar de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem te laten gaan om de kwestie voor te leggen’ (Hand. 15:2).c Dat er in de gemeente in Antiochië ‘onenigheid en discussie’ ontstond, laat zien dat er sprake was van sterke meningen en emoties. Ze konden het niet met elkaar eens worden. Om de vrede en eenheid te bewaren, besloot de gemeente om de kwestie voor te leggen aan ‘de apostelen en ouderlingen in Jeruzalem’, die het besturende lichaam vormden. Wat kunnen we van de ouderlingen in Antiochië leren?
9, 10. Wat leren we van het voorbeeld van de broeders in Antiochië en van Paulus en Barnabas?
9 Eén belangrijke les die we kunnen leren is dat we vertrouwen moeten hebben in Gods organisatie. Sta eens stil bij het volgende: De broeders in Antiochië wisten dat het besturende lichaam volledig bestond uit christenen met een Joodse achtergrond. Toch vertrouwden ze erop dat het besturende lichaam de besnijdeniskwestie in overeenstemming met de Schrift zou oplossen. Ze waren er namelijk van overtuigd dat Jehovah leiding zou geven via zijn heilige geest en het Hoofd van de christelijke gemeente, Jezus Christus (Matth. 28:18, 20; Ef. 1:22, 23). Als er in deze tijd ernstige problemen ontstaan, volg dan het goede voorbeeld van de christenen in Antiochië door vertrouwen te hebben in Gods organisatie en het Besturende Lichaam van gezalfde christenen.
10 We leren ook hoe belangrijk nederigheid en geduld zijn. Paulus en Barnabas waren persoonlijk door de heilige geest aangesteld om naar de heidenen te gaan. Toch dachten ze niet dat die aanstelling ze de autoriteit gaf om de besnijdeniskwestie in Antiochië zelf even op te lossen (Hand. 13:2, 3). Paulus schreef later ook: ‘Ik ging [naar Jeruzalem] omdat me dat in een openbaring was gezegd.’ Daaruit blijkt dat hij leiding van de heilige geest had gekregen (Gal. 2:2). Als er in deze tijd problemen ontstaan die tot verdeeldheid kunnen leiden, doen ouderlingen hun best om dezelfde nederige, geduldige instelling te hebben. Ze proberen niet hun eigen standpunt te verdedigen maar zoeken Jehovah’s leiding door na te gaan wat de Bijbel zegt en welke instructies de getrouwe slaaf geeft (Fil. 2:2, 3).
11, 12. Waarom is het belangrijk om op Jehovah te wachten?
11 In sommige gevallen moeten we misschien wachten tot Jehovah meer duidelijkheid over een bepaalde kwestie geeft. In Paulus’ tijd moesten de broeders zo’n 13 jaar wachten, vanaf het moment dat Cornelius in 36 werd gezalfd tot ongeveer het jaar 49. Toen pas gaf Jehovah antwoord op de vraag of heidenen besneden moesten worden. Waarom duurde het zo lang? Misschien wilde Jehovah dat oprechte Joden voldoende tijd kregen om hun manier van denken aan te passen. Het was tenslotte een grote verandering dat er na 1900 jaar een eind kwam aan het besnijdenisverbond dat met hun geliefde voorvader Abraham was gesloten! (Joh. 16:12)
12 Wat kunnen we dankbaar zijn dat Jehovah ons geduldig en vriendelijk onderwijst en vormt! Wat hij ons leert is altijd voor ons bestwil (Jes. 48:17, 18; 64:8). Houd dus nooit uit trots vast aan je eigen ideeën en wees nooit kritisch op organisatorische veranderingen of een nieuwe uitleg van bepaalde Bijbelteksten (Pred. 7:8). Als je ooit bij jezelf zo’n neiging ontdekt, mediteer dan over de lessen uit Handelingen 15 en vraag Jehovah je te helpen die toe te passen.d
13. Hoe kun je Jehovah’s geduld navolgen in de dienst?
13 Soms heb je geduld nodig als je Bijbelstudie geeft aan iemand die het moeilijk vindt valse leerstellingen of on-Bijbelse gebruiken los te laten. In zo’n geval moet je er misschien een redelijke periode overheen laten gaan om Gods geest aan het werk te laten in het hart van de student (1 Kor. 3:6, 7). Het is ook goed om voor de student te bidden. Jehovah zal je uiteindelijk duidelijk maken wat de beste manier is om de persoon te helpen (1 Joh. 5:14).
Ze ‘vertelden uitgebreid’ aanmoedigende ervaringen (Handelingen 15:3-5)
14, 15. (a) Hoe toonde de gemeente in Antiochië liefde en respect voor Paulus, Barnabas en de andere reizigers? (b) Hoe moedigden Paulus en zijn reisgenoten onderweg hun broeders en zusters aan?
14 Lukas’ verslag gaat verder: ‘Nadat de gemeente een eind met hen mee was gegaan, reisden de mannen verder door Fenicië en Samaria. Ze vertelden uitgebreid over de bekering van de heidenen, wat tot grote vreugde onder alle broeders leidde’ (Hand. 15:3). De gemeente toonde hun liefde en respect voor Paulus, Barnabas en de andere reizigers door een eind met ze mee te gaan. Ze wilden laten zien dat ze hen steunden en hun Gods zegen toewensten. Ook hierin zijn de broeders van Antiochië een geweldig voorbeeld voor ons. Laat jij zien dat je respect voor je broeders en zusters hebt, vooral voor de ouderlingen ‘die hard werken wat betreft spreken en onderwijzen’? (1 Tim. 5:17)
15 Onderweg naar Jeruzalem moedigden Paulus en zijn reisgenoten de broeders en zusters in Fenicië en Samaria aan door ze ‘uitgebreid’ ervaringen te vertellen over de prediking tot de heidenen. Onder die broeders en zusters bevonden zich mogelijk Joodse christenen die na Stefanus’ marteldood naar deze gebieden waren gevlucht. Ook in onze tijd zijn berichten over hoe Jehovah de prediking zegent heel aanmoedigend voor onze broeders en zusters, vooral voor degenen die beproevingen meemaken. Doe dus je best om alle gemeentevergaderingen, kringvergaderingen en congressen te bezoeken en de ervaringen en levensverhalen in onze publicaties en op jw.org te lezen, zodat je zulke aanmoedigende berichten niet mist!
16. Waaruit blijkt dat de besnijdenis een groot probleem was geworden?
16 Na een reis van zo’n 550 kilometer naar het zuiden bereikte de delegatie uit Antiochië eindelijk hun bestemming. Lukas schreef: ‘Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de gemeente, de apostelen en de ouderlingen, en ze vertelden wat God allemaal via hen had gedaan’ (Hand. 15:4). Maar ‘enkele leden van de partij van de farizeeën die gelovigen waren geworden, stonden van hun zitplaats op en zeiden: “Ze moeten besneden worden en opdracht krijgen zich aan de wet van Mozes te houden”’ (Hand. 15:5). De vraag of niet-Joodse christenen zich moesten laten besnijden, was dus duidelijk een groot probleem geworden dat moest worden opgelost.
‘De apostelen en de ouderlingen kwamen bij elkaar’ (Handelingen 15:6-12)
17. Uit wie bestond het besturende lichaam in Jeruzalem, en wat kan een reden zijn geweest dat ouderlingen daar deel van uitmaakten?
17 ‘Wijsheid is bij hen die advies inwinnen’, staat in Spreuken 13:10. Dat is precies wat ‘de apostelen en de ouderlingen’ deden, want ze ‘kwamen bij elkaar om deze kwestie te bespreken’ (Hand. 15:6). Net als het Besturende Lichaam in deze tijd namen ‘de apostelen en de ouderlingen’ beslissingen voor alle gemeenten. Waarom bestond het besturende lichaam in die tijd uit apostelen én ouderlingen? De apostel Jakobus was ter dood gebracht en Petrus had een tijdlang gevangengezeten. Andere apostelen zou net zoiets kunnen overkomen. Daarom was het belangrijk om nog meer bekwame gezalfde mannen te hebben die konden meehelpen om leiding te geven aan het werk.
18, 19. Wat zei Petrus, en tot welke conclusie zouden de broeders moeten komen?
18 Lukas vervolgde: ‘Na een lange, hevige discussie stond Petrus op en zei tegen ze: “Mannen, broeders, jullie weten heel goed dat God mij al in het begin uit jullie midden heeft uitgekozen, zodat heidenen uit mijn mond het woord van het goede nieuws zouden horen en geloven. En God, die het hart kent, heeft getuigenis afgelegd door hun de heilige geest te geven, net zoals hij die aan ons heeft gegeven. En hij heeft geen enkel onderscheid gemaakt tussen ons en hen, maar hij heeft hun hart door geloof gereinigd”’ (Hand. 15:7-9). Volgens een naslagwerk duidt het Griekse woord in vers 7 dat met ‘hevige discussie’ is vertaald, ook op ‘een zoeken, een vragen’. Dus hoewel de broeders verschilden van mening, waren ze bereid om daar openhartig over te praten.
19 Petrus’ krachtige woorden herinnerden iedereen eraan dat hij er zelf bij was toen de eerste onbesneden heidenen — Cornelius en zijn huisgenoten — in 36 met heilige geest werden gezalfd. Dus als Jehovah niet langer onderscheid maakte tussen Joden en niet-Joden, welk recht hadden mensen dan om dat wel te doen? Petrus liet ook uitkomen dat iemands hart gereinigd wordt door geloof in Christus en niet door gehoorzaamheid aan de wet van Mozes (Gal. 2:16).
20. Hoe stelden de voorstanders van de besnijdenis ‘God op de proef’?
20 Op grond van wat God duidelijk had gezegd en de manier waarop hij zijn heilige geest gebruikte, trok Petrus de conclusie: ‘Waarom stellen jullie God dan nu op de proef door een juk op de nek van de discipelen te leggen dat onze voorvaders en wijzelf niet konden dragen? Nee, wij geloven dat we op dezelfde manier als zij worden gered, dankzij de onverdiende goedheid van de Heer Jezus’ (Hand. 15:10, 11). Voorstanders van de besnijdenis stelden Gods geduld echt op de proef. Ze probeerden heidenen de wet van Mozes op te leggen. Maar de Joden zelf konden zich daar niet volledig aan houden en daarom veroordeelde die wet hen ter dood (Gal. 3:10). Die Joodse christenen moesten juist dankbaar zijn voor de onverdiende goedheid die God via Jezus toonde.
21. Welke bijdrage leverden Barnabas en Paulus aan de bespreking?
21 Blijkbaar hadden Petrus’ woorden effect, want ‘de hele groep werd stil’. Vervolgens vertelden Barnabas en Paulus ‘over alle tekenen en wonderen die God via hen onder de heidenen had gedaan’ (Hand. 15:12). De apostelen en ouderlingen konden nu alle bewijzen evalueren en een goede beslissing nemen die overeenkwam met Gods kijk op de besnijdeniskwestie.
22-24. (a) Hoe volgt het Besturende Lichaam in deze tijd het voorbeeld van het besturende lichaam in de eerste eeuw? (b) Hoe kunnen alle ouderlingen respect tonen voor theocratisch gezag?
22 Als het Besturende Lichaam in deze tijd samenkomt, raadplegen ze Gods Woord en bidden ze om de leiding van de heilige geest (Ps. 119:105; Matth. 7:7-11). Elk lid van het Besturende Lichaam krijgt van tevoren de agendapunten voor de vergadering zodat hij kan nadenken en bidden over wat ze gaan bespreken (Spr. 15:28). Tijdens hun vergadering communiceren deze gezalfde broeders openhartig en respectvol en raadplegen ze geregeld de Bijbel.
23 Gemeenteouderlingen moeten hun voorbeeld navolgen. En als ze over een ernstige kwestie hebben vergaderd maar die niet hebben kunnen oplossen, kunnen ze advies vragen aan het plaatselijke bijkantoor of een vertegenwoordiger daarvan, zoals de kringopziener. Als het nodig is, kan het bijkantoor naar het Besturende Lichaam schrijven.
24 Jehovah zegent iedereen die de theocratische regeling respecteert en die nederig, loyaal en geduldig is. Zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, zal God zulke personen belonen en zorgen voor vrede, eenheid en toename in de gemeente.
a Zie het kader ‘De leer van de judaïsanten’.
b Het besnijdenisverbond maakte geen deel uit van het verbond met Abraham, dat nog steeds van kracht is. Het verbond met Abraham werd in 1943 v.Chr. van kracht toen Abraham (op dat moment Abram) op weg naar Kanaän de Eufraat overstak. Hij was toen 75 jaar. Het besnijdenisverbond werd later gesloten, in 1919 v.Chr., toen Abraham 99 was (Gen. 12:1-8; 17:1, 9-14; Gal. 3:17).
c Tot de delegatie behoorde waarschijnlijk Titus, een Griekse christen die later nauw met Paulus samenwerkte (Gal. 2:1; Tit. 1:4). Titus was niet besneden, maar hij was met heilige geest gezalfd en was een voorbeeldige broeder (Gal. 2:3).
d Zie het kader ‘Jehovah’s Getuigen baseren hun leerstellingen op de Bijbel’.