-
RechtvaardigheidInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
Jozef van Arimathea stond als een „goed en rechtvaardig man” bekend, waarbij natuurlijk in gedachte gehouden moet worden dat deze uitdrukkingen altijd in relatieve zin gebruikt worden wanneer ze betrekking hebben op onvolmaakte mensen (Lu 23:50; vgl. Mt 19:16, 17; Mr 10:17, 18; zie GOEDHEID [Jehovah’s goedheid]). De in Gods wet aan Israël opgetekende geboden waren „heilig [omdat ze van God afkomstig waren] en rechtvaardig [omdat ze in overeenstemming waren met volmaakte gerechtigheid] en goed [omdat ze in elk opzicht tot nut waren van degenen die zich eraan hielden]”. — Ro 7:12; vgl. Ef 5:9.
-
-
RechtvaardigheidInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
De Wet was rechtvaardig. Dit wil niet zeggen dat de via Mozes gegeven Wet niet Gods maatstaf van rechtvaardigheid bevatte. Integendeel, de apostel betoogde: „Daarom is de Wet op zich heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed” (Ro 7:12; De 4:8). De Wet diende Gods doel, namelijk overtredingen openbaar te maken en een leermeester te zijn die oprechte joden tot Christus zou leiden. Bovendien bevatte ze een schaduw van de toekomstige goede dingen (Ga 3:19, 24; Heb 10:1). Maar ze kon degenen die eraan onderworpen waren, geen werkelijke, volledige rechtvaardigheid schenken. Allen waren zondaars; zij konden zich niet volmaakt aan de Wet houden; en hun hogepriester kon door de offers die hij bracht en de diensten die hij verrichtte, hun zonden niet wegnemen. Bijgevolg konden zij alleen tot rechtvaardigheid geraken door Gods Zoon te aanvaarden (Ro 8:3, 4; Heb 7:18-28). Zij die Christus aanvaardden, werden rechtvaardig verklaard, niet op grond van hun eigen verdienste maar als een gave, en Christus werd voor hen ’van Godswege wijsheid, en ook rechtvaardigheid en heiliging en verlossing door losprijs’. Dientengevolge kan werkelijke rechtvaardigheid alleen door bemiddeling van Christus komen. Dit feit verheerlijkt Jehovah, want daardoor ontvangt hij, niet de mens of diens eigen werken, de eer als de Bron van alle rechtvaardigheid, „opdat het moge zijn zoals er staat geschreven: ’Wie roemt, roeme in Jehovah.’” — 1Kor 1:30, 31; Ro 5:17.
-