Neutrale christenen in de laatste dagen
„Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — JOHANNES 17:16.
1, 2. Wat zei Jezus over de verhouding waarin zijn volgelingen tot de wereld staan, en welke vragen rijzen er door zijn woorden?
OP DE laatste avond van zijn leven als een volmaakt mens sprak Jezus ten aanhoren van zijn discipelen een lang gebed uit. Tijdens dat gebed zei hij iets wat het leven van alle ware christenen karakteriseert. Sprekend over zijn volgelingen zei hij: „Ik heb hun uw woord gegeven, maar de wereld heeft hen gehaat, omdat zij geen deel van de wereld zijn, evenals ik geen deel van de wereld ben. Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — Johannes 17:14-16.
2 Tweemaal zei Jezus dat zijn volgelingen geen deel van de wereld zouden zijn. Bovendien zou die afgescheidenheid tot spanningen leiden — de wereld zou hen haten. Toch hoefden christenen niet van streek te zijn; Jehovah zou over hen waken (Spreuken 18:10; Mattheüs 24:9, 13). Met het oog op Jezus’ woorden doen we er goed aan ons af te vragen: Waarom zijn ware christenen geen deel van de wereld? Wat betekent het geen deel van de wereld te zijn? Als christenen door de wereld worden gehaat, hoe bezien ze de wereld dan? Hoe bezien ze in het bijzonder de regeringen van de wereld? De schriftuurlijke antwoorden op deze vragen zijn belangrijk omdat ze van invloed zijn op ons allemaal.
’We spruiten uit God voort’
3. (a) Wat zorgt ervoor dat we afgezonderd van de wereld zijn? (b) Waaruit blijkt dat de wereld zich „in de macht van de goddeloze” bevindt?
3 Onze hechte band met Jehovah is één reden waarom we geen deel van de wereld zijn. De apostel Johannes schreef: „Wij weten dat wij uit God voortspruiten, maar de gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze” (1 Johannes 5:19). Johannes’ woorden over de wereld zijn ontegenzeglijk waar. De oorlogen, misdaad, wreedheid, onderdrukking, oneerlijkheid en immoraliteit die in deze tijd hoogtij vieren, getuigen van Satans invloed, niet die van God (Johannes 12:31; 2 Korinthiërs 4:4; Efeziërs 6:12). Wanneer iemand een van Jehovah’s Getuigen wordt, zal hij zulke verkeerde praktijken niet beoefenen of goedkeuren, en daardoor is hij geen deel van de wereld. — Romeinen 12:2; 13:12-14; 1 Korinthiërs 6:9-11; 1 Johannes 3:10-12.
4. Op welke manieren laten we zien dat we Jehovah toebehoren?
4 Johannes zei dat christenen, in tegenstelling tot de wereld, „uit God voortspruiten”. Allen die zich aan Jehovah opdragen, behoren hem toe. De apostel Paulus zei: „Indien wij leven, dan leven wij voor Jehovah, en ook indien wij sterven, dan sterven wij voor Jehovah. Derhalve behoren wij of wij nu leven of sterven, Jehovah toe” (Romeinen 14:8; Psalm 116:15). Omdat we Jehovah toebehoren, schenken we hem exclusieve toewijding (Exodus 20:4-6). Bijgevolg wijdt een ware christen zijn leven niet aan een of ander werelds doel. En hoewel hij nationale emblemen respecteert, aanbidt hij ze niet, noch door daden noch in zijn hart. Hij aanbidt stellig geen sportsterren of andere hedendaagse idolen. Natuurlijk respecteert hij het recht van anderen om te doen wat ze willen, maar hij aanbidt alleen de Schepper (Mattheüs 4:10; Openbaring 19:10). Ook dit zorgt ervoor dat hij afgezonderd van de wereld is.
„Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld”
5, 6. Hoe zorgt onderworpenheid aan Gods koninkrijk ervoor dat we afgezonderd van de wereld zijn?
5 Christenen zijn volgelingen van Christus Jezus en onderdanen van Gods koninkrijk, en ook daardoor zijn we geen deel van de wereld. Toen Jezus voor Pontius Pilatus terechtstond, zei hij: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. Indien mijn koninkrijk een deel van deze wereld was, zouden mijn dienaren hebben gestreden, opdat ik niet aan de joden overgeleverd zou worden. Maar mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Johannes 18:36). Het Koninkrijk vormt het middel waardoor Jehovah’s naam geheiligd, zijn soevereiniteit gerechtvaardigd en zijn wil op aarde zoals in de hemel gedaan zal worden (Mattheüs 6:9, 10). Tijdens zijn hele bediening predikte Jezus het goede nieuws van het Koninkrijk, en hij zei dat het door zijn volgelingen helemaal tot het einde van het samenstel van dingen bekendgemaakt zou worden (Mattheüs 4:23; 24:14). In 1914 gingen de profetische woorden van Openbaring 11:15 in vervulling: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” Zeer spoedig zal dat hemelse koninkrijk de enige regeringsmacht over de mensheid zijn (Daniël 2:44). Op een bepaald moment zullen zelfs wereldlijke regeerders de autoriteit ervan moeten erkennen. — Psalm 2:6-12.
6 Met dat alles in gedachten zijn ware christenen in deze tijd onderdanen van Gods koninkrijk, en ze volgen Jezus’ raad op om ’eerst het koninkrijk en Gods rechtvaardigheid te blijven zoeken’ (Mattheüs 6:33). Dat maakt hen niet deloyaal aan het land waarin ze wonen, maar het zorgt er wel voor dat ze geestelijk afgezonderd van de wereld zijn. De voornaamste taak van christenen in deze tijd is, net als in de eerste eeuw, „grondig getuigenis af te leggen betreffende het koninkrijk Gods” (Handelingen 28:23). Geen menselijke regering heeft het recht dat door God gegeven werk te belemmeren.
7. Waarom zijn ware christenen neutraal, en hoe hebben ze daar blijk van gegeven?
7 In overeenstemming met het feit dat Jehovah’s Getuigen Jehovah toebehoren en volgelingen van Jezus en onderdanen van Gods koninkrijk zijn, zijn ze neutraal gebleven in de nationale en internationale conflicten van de 20ste en 21ste eeuw. Ze hebben geen standpunt in deze conflicten ingenomen, hebben tegen niemand wapens opgenomen, en hebben voor geen enkel werelds doel ook maar enige propaganda gemaakt. In een opmerkelijke demonstratie van geloof hebben ze zich in weerwil van schijnbaar overweldigende tegenstand gehouden aan de beginselen die in 1934 per telegram aan de naziheersers van Duitsland werden gestuurd: „Wij houden ons niet met politieke aangelegenheden op maar zijn volledig toegewijd aan Gods koninkrijk onder de heerschappij van Christus, zijn Koning. Wij zullen niemand leed of schade berokkenen. Wij zouden graag in vrede willen wonen en alle mensen zoveel mogelijk goed willen doen.”
’Ambassadoriale’ en ’gewone’ gezanten van Christus
8, 9. In welk opzicht zijn Jehovah’s Getuigen in deze tijd ’ambassadoriale’ en ’gewone’ gezanten, en hoe is dit van invloed op de verhouding waarin ze tot de natiën staan?
8 Paulus noemde zichzelf en gezalfde medechristenen „gezanten die optreden in de plaats van Christus, alsof God door ons een dringend verzoek deed” (2 Korinthiërs 5:20; Efeziërs 6:20). Sinds 1914 kunnen met de geest gezalfde christenen terecht worden aangeduid als ambassadoriale gezanten van Gods koninkrijk, waarvan ze „zonen” zijn (Mattheüs 13:38; Filippenzen 3:20; Openbaring 5:9, 10). Bovendien heeft Jehovah uit de natiën „een grote schare” „andere schapen”, christenen met een aardse hoop, bijeengebracht om de gezalfde zonen in hun werk als ambassadoriale gezanten te steunen (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Deze „andere schapen” kunnen ’gewone’ gezanten van Gods koninkrijk worden genoemd.
9 Een ambassadeur en zijn staf mengen zich niet in de aangelegenheden van het land waar ze werken. Insgelijks blijven christenen neutraal in de politieke aangelegenheden van de wereld. Ze nemen geen standpunt in voor of tegen enige nationale, raciale, sociale of economische groep (Handelingen 10:34, 35). In plaats daarvan ’doen zij het goede jegens allen’ (Galaten 6:10). De neutraliteit van Jehovah’s Getuigen betekent dat niemand in alle eerlijkheid hun boodschap kan verwerpen door te beweren dat ze verbonden zijn met een tegenpartij in het een of andere raciale, nationale of tribale conflict.
Geïdentificeerd door liefde
10. Hoe belangrijk is liefde voor een christen?
10 Daar komt nog bij dat christenen in de aangelegenheden van de wereld neutraal zijn wegens de verhouding waarin ze tot andere christenen staan. Jezus zei tot zijn volgelingen: „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Johannes 13:35). Broederlijke liefde is de beslissende factor waardoor wordt bepaald of men een christen is (1 Johannes 3:14). De verhouding waarin een christen tot andere christenen staat, houdt verband met zijn verhouding tot Jehovah en Jezus en is daarom zeer intiem. Zijn liefde is niet beperkt tot de leden van de plaatselijke gemeente. Ze omvat „de gehele gemeenschap van [zijn] broeders in de wereld”. — 1 Petrus 5:9.
11. Hoe is het gedrag van Jehovah’s Getuigen beïnvloed door hun liefde voor elkaar?
11 In deze tijd geven Jehovah’s Getuigen blijk van hun broederlijke liefde en vervullen aldus de woorden van Jesaja 2:4: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren.” Aangezien ware christenen door Jehovah onderwezen zijn, leven ze in vrede met God en met elkaar (Jesaja 54:13). Omdat ze God en hun broeders en zusters liefhebben, zou het voor hen ondenkbaar zijn om wapens op te nemen tegen medechristenen — of tegen wie maar ook — in andere landen. Hun vrede en eenheid is een essentieel onderdeel van hun aanbidding, een bewijs dat ze werkelijk Gods geest bezitten (Psalm 133:1; Micha 2:12; Mattheüs 22:37-39; Kolossenzen 3:14). Ze ’zoeken vrede en streven die na’ in de wetenschap dat ’de ogen van Jehovah naar de rechtvaardigen gewend zijn’. — Psalm 34:14, 15.
Hoe christenen de wereld bezien
12. Welke houding van Jehovah jegens mensen in de wereld volgen Jehovah’s Getuigen na, en hoe?
12 Jehovah heeft een ongunstig oordeel over deze wereld uitgesproken, maar hij heeft nog niet alle afzonderlijke personen in de wereld geoordeeld. Hij zal dat op zijn eigen bestemde tijd door bemiddeling van Jezus doen (Psalm 67:3, 4; Mattheüs 25:31-46; 2 Petrus 3:10). Inmiddels legt hij een grote liefde jegens de mensheid aan de dag. Hij heeft zelfs zijn eniggeboren Zoon gegeven opdat iedereen de gelegenheid zou hebben eeuwig leven te ontvangen (Johannes 3:16). Als christenen volgen we Gods liefde na door anderen over Gods voorzieningen voor redding te vertellen, ook al worden onze pogingen herhaaldelijk afgewezen.
13. Hoe dienen we wereldlijke regeerders te bezien?
13 Hoe dienen we wereldlijke regeerders te bezien? Paulus beantwoordde die vraag toen hij schreef: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst” (Romeinen 13:1, 2). Mensen bekleden „relatieve” posities van autoriteit (hoger of lager in verhouding tot elkaar, maar altijd inferieur aan Jehovah) omdat de Almachtige hun dat toestaat. Een christen onderwerpt zich aan wereldlijke autoriteit omdat dit een aspect is van zijn gehoorzaamheid aan Jehovah. Maar hoe staat het ermee als Gods vereisten indruisen tegen die van een menselijke regering?
Gods Wet en die van caesar
14, 15. (a) Op welke manier kon Daniël een conflict inzake gehoorzaamheid vermijden? (b) Welk standpunt namen de drie Hebreeën in toen een conflict inzake gehoorzaamheid niet vermeden kon worden?
14 Daniël en zijn drie metgezellen verschaffen een schitterend voorbeeld van de wijze waarop het evenwicht kan worden bewaard tussen onderworpenheid aan menselijke regeringen en onderworpenheid aan Gods autoriteit. Toen de vier jonge Hebreeën zich in ballingschap in Babylon bevonden, gehoorzaamden ze de wetten van dat land en werden al gauw voor een speciale opleiding geselecteerd. Daniël, die besefte dat de opleiding waarschijnlijk tot een conflict met Jehovah’s Wet zou leiden, besprak de kwestie met de functionaris die met het toezicht over hen belast was. Dientengevolge werden er speciale regelingen getroffen om het geweten van de vier Hebreeën te respecteren (Daniël 1:8-17). Jehovah’s Getuigen volgen Daniëls voorbeeld wanneer ze tactvol hun standpunt aan functionarissen uiteenzetten om onnodige problemen te vermijden.
15 Bij een latere gelegenheid kon een conflict inzake onderworpenheid echter niet vermeden worden. De Babylonische koning richtte in de vlakte van Dura een groot afgodsbeeld op en beval hoge functionarissen, onder wie bestuurders van rechtsgebieden, voor de inwijding ervan bijeen te komen. Intussen waren de drie vrienden van Daniël als bestuurders van het rechtsgebied Babylon aangesteld, dus gold het bevel ook voor hen. Op een gegeven moment tijdens de gebeurtenissen moesten alle aanwezigen zich voor het beeld buigen. Maar de Hebreeën wisten dat dit tegen Gods wet zou indruisen (Deuteronomium 5:8-10). Dus bleven ze staan toen alle anderen zich neerbogen. Door ongehoorzaam te zijn aan het bevel van de koning riskeerden ze een afschuwelijke dood, en hun leven werd alleen door een wonder gespaard; maar ze verkozen het veeleer de dood te riskeren dan Jehovah ongehoorzaam te zijn. — Daniël 2:49–3:29.
16, 17. Hoe reageerden de apostelen toen ze het gebod kregen met prediken op te houden, en waarom?
16 In de eerste eeuw moesten de apostelen van Jezus Christus voor de joodse leiders in Jeruzalem verschijnen en werd hun het gebod opgelegd niet meer in Jezus’ naam te prediken. Hoe reageerden ze? Jezus had hun opgedragen discipelen te maken in alle natiën, waartoe ook Judea behoorde. Hij had hun ook geboden zowel in Jeruzalem als in de rest van de wereld zijn getuigen te zijn (Mattheüs 28:19, 20; Handelingen 1:8). De apostelen wisten dat Jezus’ geboden Gods wil voor hen tot uitdrukking brachten (Johannes 5:30; 8:28). Derhalve zeiden ze: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — Handelingen 4:19, 20; 5:29.
17 De apostelen kwamen niet in opstand (Spreuken 24:21). Maar toen menselijke regeerders hun verboden Gods wil te doen, was het enige wat ze konden zeggen: ’We moeten God, geen mens, gehoorzamen.’ Jezus zei dat we ’caesar moeten terugbetalen wat van caesar, maar God wat van God is’ (Markus 12:17). Als we ongehoorzaam zijn aan een gebod van God omdat een mens ons dat gebiedt, geven we een mens wat aan God toebehoort. In plaats daarvan betalen we alles terug wat we aan caesar verschuldigd zijn, maar we erkennen de opperste autoriteit van Jehovah. Hij is de Universele Soeverein, de Schepper, de Bron van autoriteit. — Openbaring 4:11.
We zullen pal staan
18, 19. Welk voortreffelijke standpunt hebben veel van onze broeders en zusters ingenomen, en hoe kunnen we hun voorbeeld volgen?
18 Tegenwoordig erkennen de meeste wereldlijke regeringen het neutrale standpunt van Jehovah’s Getuigen, waarvoor we dankbaar zijn. Maar in sommige landen hebben de Getuigen hevige tegenstand ondervonden. Gedurende de twintigste eeuw en helemaal tot in de huidige tijd hebben sommigen van onze broeders en zusters een zware strijd gevoerd, in geestelijke zin „de voortreffelijke strijd van het geloof” gestreden. — 1 Timotheüs 6:12.
19 Hoe kunnen we net als zij pal staan? Allereerst herinneren we ons dat we tegenstand moeten verwachten. We dienen niet geschokt of zelfs verbaasd te zijn als we ermee te maken krijgen. Paulus waarschuwde Timotheüs: „Allen die met godvruchtige toewijding in vereniging met Christus Jezus wensen te leven, zullen ook vervolgd worden” (2 Timotheüs 3:12; 1 Petrus 4:12). Waarom zouden we, in een wereld waar Satans invloed de boventoon voert, geen tegenstand ondervinden? (Openbaring 12:17) Zolang we getrouw zijn, zullen er altijd sommigen ’vreemd staan te kijken en voortgaan schimpend over ons te spreken’. — 1 Petrus 4:4.
20. Aan welke versterkende waarheden worden we herinnerd?
20 Ten tweede zijn we ervan overtuigd dat Jehovah en zijn engelen ons zullen steunen. Elisa uit de oudheid zei: „Er zijn er meer die met ons zijn dan die met hen zijn” (2 Koningen 6:16; Psalm 34:7). Het kan zijn dat Jehovah, omdat hij daar een goede reden voor heeft, toestaat dat tegenstanders nog enige tijd druk blijven uitoefenen. Niettemin zal hij ons altijd de kracht geven die nodig is om te volharden (Jesaja 41:9, 10). Sommigen hebben hun leven gegeven, maar dat ontmoedigt ons niet. Jezus zei: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die èn ziel èn lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Mattheüs 10:16-23, 28). We zijn slechts „tijdelijke inwoners” in dit samenstel van dingen. We gebruiken onze tijd hier om „het werkelijke leven”, eeuwig leven in Gods nieuwe wereld, ’stevig vast te grijpen’ (1 Petrus 2:11; 1 Timotheüs 6:19). Geen mens kan ons van die prijs beroven zolang we getrouw aan God blijven.
21. Wat dienen we altijd in gedachte te houden?
21 Laten we derhalve onze bevoorrechte band met Jehovah God in gedachte houden. Mogen we altijd dankbaar zijn voor de zegen een volgeling van Christus en een onderdaan van het Koninkrijk te zijn. Laten we onze broeders en zusters van harte liefhebben en mogen we altijd blij zijn met de liefde die we van hen ontvangen. Laten we bovenal acht slaan op de woorden van de psalmist: „Hoop op Jehovah; wees moedig en laat uw hart sterk zijn. Ja, hoop op Jehovah” (Psalm 27:14; Jesaja 54:17). Dan zullen we, net als talloze christenen in het verleden, een vaste hoop hebben en pal staan als getrouwe neutrale christenen die geen deel van de wereld zijn.
Kunt u dit uitleggen?
• Hoe zorgt onze band met Jehovah ervoor dat we afgezonderd van de wereld zijn?
• Hoe bewaren we als onderdanen van Gods koninkrijk onze neutraliteit in deze wereld?
• In welke opzichten zorgt liefde voor onze broeders en zusters ervoor dat we neutraal, afgezonderd van de wereld blijven?
[Illustratie op blz. 15]
Hoe is onze onderworpenheid aan Gods koninkrijk van invloed op onze verhouding tot de wereld?
[Illustratie op blz. 16]
Een Hutu en een Tutsi werken vreugdevol samen
[Illustratie op blz. 17]
Een Joodse en een Arabische broeder
[Illustratie op blz. 17]
Een Servische, een Bosnische en een Kroatische christen genieten van elkaars gezelschap
[Illustratie op blz. 18]
Wat is de juiste handelwijze wanneer regeerders ons gebieden Gods wet te overtreden?