De God van hoop eren
„De uitspraak van Jehovah [luidt] . . .: ’Wie mij eren, zal ik eren, en wie mij verachten, zullen geringgeacht worden.’” — 1 SAMUËL 2:30.
1. Welke reden hebben wij om Jehovah te willen eren? (1 Timótheüs 1:17; Openbaring 4:11)
GEZIEN de op de bijbel gebaseerde vooruitzichten die wij kunnen hebben, is het alleszins passend en redelijk dat wij „de God van hoop”, „de God die hoop geeft”, eren (Romeinen 15:13, PC; Nieuwe-Wereldvertaling). Waarom is dit zo? Hoe kunnen wij, die slechts nietige, onvolmaakte mensen zijn, de Grootse Schepper van het gehele universum eren? En zal hij op zijn beurt ons eren?
2. Hoe dacht Jezus over het eren van God?
2 Wij kunnen lering trekken uit wat er met Jezus gebeurde. Niemand van ons zal willen ontkennen dat Jezus altijd graag zag dat zijn Vader werd geëerd en verheerlijkt (Johannes 5:23; 12:28; 15:8). Jezus oefende zelfs kritiek uit op de Farizeeën en schriftgeleerden, die ’God eerden met hun lippen, maar wier hart ver van hem verwijderd was’. Merk alstublieft op dat de reden waarom zij God niet eerden, gelegen was in de verkeerde motieven en daden die erbij betrokken waren (Matthéüs 15:7-9). Kunnen wij echter in het geval van Christus zeggen dat zijn hoop betrokken was bij het eren van God? En hoe reageerde Jehovah op de eer die hem aldus werd betoond?
3. Hoe weten wij dat Jezus op Jehovah hoopte?
3 Jezus paste Davids woorden uit Psalm 16:10: „Gij zult mijn ziel in Sjeool niet verlaten. Gij zult niet toelaten dat hij die jegens u loyaal is, de kuil ziet”, op zichzelf toe. Omdat Jezus Christus de hoop had dat hij uit de doden opgewekt zou worden, kon hij bezielende woorden spreken tot een boosdoener die naast hem aan een paal hing: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:39-43). Kort daarop stierf die boosdoener, zodat hij er drie dagen later geen getuige van kon zijn dat Jezus’ hoop om uit de doden opgewekt te worden, vervuld werd. Maar een ooggetuige berichtte: „Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn” (Handelingen 2:31, 32). Zijn opstanding was een feit.
4. Welke eer verdiende en kreeg Jezus? (Openbaring 5:12)
4 Veel van de gewone mensen tot wie Jezus predikte, wisten dat hij achting of eer verdiende (Lukas 4:15; 19:36-38; 2 Petrus 1:17, 18). Toen stierf hij als een misdadiger. Veranderde dit iets aan de zaak? Nee, want Jezus genoot de goedkeuring van de God op wie hij hoopte. Derhalve bracht Jehovah hem weer tot leven. Het feit dat „de God van hoop” zijn Zoon tot leven opwekte en hem met onsterfelijkheid in het geestenrijk bekleedde, bewijst dat de Vader zijn Zoon bleef eren. Paulus zegt: „Wij zien Jezus . . . met heerlijkheid en eer gekroond omdat hij de dood heeft ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedheid voor iedereen de dood zou smaken.” — Hebreeën 2:7, 9; Filippenzen 2:9-11.
5. Op welke speciale wijze werd Jezus eer verleend, en hoe werd God daardoor meer geëerd?
5 Jezus, die aan Jehovah eer had gegeven, noemde één speciale manier waarop de Vader hem eerde. Toen hij bij een bepaalde gelegenheid aan zijn getrouwe apostelen verscheen, zei hij: „Alle autoriteit in de hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest . . . Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matthéüs 28:18-20). Dus de Vader verleende de Zoon nog meer eer door hem unieke autoriteit te schenken. Deze moest aangewend worden ten behoeve van mensen die een werk zouden doen waardoor eer wordt betoond aan Degene die door Jezus’ eigen inzet voortdurend wordt geëerd. Betekent dit dan dat wij onvolmaakte mensen de Vader op de een of andere wijze kunnen eren en op onze beurt door hem geëerd kunnen worden?
Mensen eren God
6. Is het op zijn plaats dat men ernaar verlangt geëerd te worden, maar welk gevaar is hierbij aanwezig? (Lukas 14:10)
6 Bij de meeste mensen komt de gedachte om eerst God te eren nauwelijks op, want hun belangstelling gaat er meer naar uit eer voor zichzelf te behalen. Sommigen zullen misschien zelfs zeggen dat het een normale zaak is geëerd te willen worden. Tot op zekere hoogte is dat waar, want het is een normale zaak een goede reputatie te willen hebben, en op grond daarvan een zekere mate van eer te verwachten (1 Timótheüs 3:2, 13; 5:17; Handelingen 28:10). Toch kan men gemakkelijk een overdreven verlangen hebben naar van mensen afkomstige eer. Dit wordt duidelijk bewezen door de velen die ten koste van alles roem najagen of er alles voor over hebben om hun gezicht te redden.
7. Waarom heeft het zo’n beperkte waarde door mensen geëerd te worden?
7 Wanneer u erover nadenkt, is zelfs de grootste eer van de zijde van mensen iets vluchtigs, want allen sterven na korte tijd. O, een paar helden worden misschien nog een poosje met ere herdacht, maar de meeste doden worden vergeten. Hoeveel mensen kennen de namen van hun overgrootouders of weten wie honderd jaar geleden de leiders van hun natie waren? Of iemand nu wel of niet geleefd heeft, maakt in wezen niet zoveel uit. Hij is slechts een klein stofje op de weegschaal van de tijd, een minuscuul druppeltje in de levensstroom. En zelfs indien hij gedurende een korte tijd na zijn dood wordt geëerd, merkt hij daar niets van (Job 14:21; 2 Kronieken 32:33; Prediker 9:5; Psalm 49:12, 20). Het enige dat wel wat uit kan maken, is of iemand de hoop bezit die God verschaft, hem eert en op zijn beurt door hem geëerd wordt. Dit blijkt uit het leven van twee tijdgenoten in het oude Israël.
8. In welke valstrik betreffende het geven van eer kwam Eli terecht?
8 Een van hen was Eli. Veertig jaar diende hij God in de unieke positie van hogepriester en genoot hij tevens het voorrecht in Israël recht te spreken (1 Samuël 1:3, 9; 4:18). Niettemin gaf hij na verloop van tijd blijk van slapte jegens zijn zonen Hofni en Pinehas. Hoewel zij priesters waren, misbruikten zij hun ambt door delen van de slachtoffers te stelen en zich aan immorele seks over te geven. Toen hun vader weinig meer deed dan hen mild te bekritiseren, verklaarde God dat Eli ’zijn zonen meer bleef eren dan God’. Jehovah had beloofd de Aäronische priesterschap te bestendigen, maar hij zou het huis van Eli afsnijden van het hogepriesterlijke ambt. Waarom? God legde uit: „Wie mij eren, zal ik eren, en wie mij verachten, zullen geringgeacht worden.” — 1 Samuël 2:12-17, 29-36; 3:12-14.
9. Hoe werd Samuël in de gelegenheid gesteld Jehovah te eren?
9 Iemand die sterk bij hem afstak, was Samuël. U weet vermoedelijk dat zijn ouders hem op jeugdige leeftijd naar de tabernakel in Silo brachten om daar dienst te verrichten. Op een nacht sprak Jehovah tot de knaap. U vindt het misschien prettig dit verslag in 1 Samuël 3:1-14 te lezen en u er een voorstelling van te maken hoe deze jongen gewekt werd, niet door een donderend gebulder, maar door een zachte stem die hij ten onrechte voor de stem van de bejaarde Eli hield. Denk u dan eens in hoe overweldigend het voor de jonge Samuël geweest moet zijn dat hij de bejaarde hogepriester moest inlichten over Gods vaste besluit het huis van Eli te straffen. Toch deed Samuël het; hij eerde God door gehoorzaamheid. — 1 Samuël 3:18, 19.
10. Hoe eerde God Samuël als reactie op de eer die hem door Samuël werd betoond?
10 Samuël bleef Jehovah jarenlang als profeet eren, en God eerde hem. Overtuig u hiervan in 1 Samuël 7:7-13. Jehovah reageerde prompt op Samuëls gebed waarin hij zijn hulp inriep om de Filistijnen te verslaan. Zou u zich niet geëerd voelen als u zo’n erkenning van God zou ontvangen? Toen Samuëls zonen zich niet aan zijn leiding stoorden, verwierp God hem niet zoals hij Eli had verworpen. Klaarblijkelijk kwam dit doordat Samuël deed wat hij kon om God te eren. Samuël gaf hier verder blijk van door zijn afkeuring uit te spreken over het verzoek van het volk om een menselijke koning (1 Samuël 8:6, 7). God gebruikte Samuël om zowel Saul als David te zalven. Bij Samuëls dood eerde Israël hem door rouw te bedrijven. Maar wat belangrijker is, God eerde hem door hem in de bijbel te vermelden te zamen met andere godvruchtige mannen die gezegend zullen worden met een opstanding en met de goede dingen die God voor hen in petto heeft (Psalm 99:6; Jeremia 15:1; Hebreeën 11:6, 16, 32, 39, 40). Blijkt hier niet uit dat het van grote waarde is „de God van hoop” te eren?
Zult u „de God van hoop” eren?
11, 12. Wat moeten wij beschouwen in verband met het eren van Jehovah, en wat is één manier waarop wij dat kunnen doen?
11 Het geval van Jezus en van Samuël, om slechts twee bijbelse voorbeelden te noemen, toont aan dat mensen in staat zijn het eren van hun „God van hoop” de hoogste prioriteit in hun leven te geven. En uit die twee gevallen blijkt dat wanneer wij dit doen, het op zijn plaats is eer van God te zoeken en die ook te ontvangen. Maar hoe kunt u dit doen met een redelijke mate van zekerheid dat u God zult behagen, door hem geëerd zult worden en uw op de bijbel gebaseerde hoop verwezenlijkt zult zien?
12 Een oprechte, eerbiedige vrees hebben om God te mishagen, is één manier (Maleachi 1:6). Waarschijnlijk zijn wij het grif met die uitspraak eens. Maar denk nog eens even aan Eli’s zonen. Als u hun had gevraagd of zij God wilden eren door hem eerbiedig te vrezen, zouden zij naar alle waarschijnlijkheid bevestigend hebben geantwoord. Het wordt pas moeilijk wanneer wij ons verlangen om God te eren door hem te vrezen, moeten omzetten in concrete daden in het dagelijks leven.
13. Illustreer hoe een verlangen God te eren door hem te vrezen, ons kan helpen.
13 Indien wij geconfronteerd worden met een verleidelijke situatie waarin wij in de gelegenheid zijn te stelen of iets ongepasts op seksueel gebied te doen zonder dat het algemeen bekend wordt, zou ons verlangen om God te eren dan van invloed zijn op onze daden? Wij behoren de gedachte aan te kweken: ’Ook al zou het kwaaddoen verborgen kunnen blijven, dan nog betekent alleen al het zwichten voor zo’n zonde oneer voor „de God van hoop”, wiens naam ik draag.’ En het staat vast dat de overtreding niet voorgoed verborgen zal blijven, evenmin als de dingen waaraan Eli’s zonen zich schuldig maakten, verborgen bleven. Dit wordt bevestigd door Paulus’ woorden omtrent „Gods rechtvaardige oordeel”: „Hij zal een ieder vergelden naar zijn werken: eeuwig leven aan hen die door volharding in werk dat goed is, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken; hun echter die twistziek zijn en die ongehoorzaam aan de waarheid maar gehoorzaam aan onrechtvaardigheid zijn, wacht gramschap en toorn.” — Romeinen 2:5-8.
14. Wat is nog een manier waarop wij God kunnen eren, en wat zouden wij ons kunnen afvragen?
14 Anderzijds noemt Paulus deelname aan „werk dat goed is”, werk waardoor God wordt geëerd en dat tot resultaat heeft dat men van God „heerlijkheid en eer” ontvangt. Tot een van de voornaamste van zulke werken in deze tijd behoort het werk waarvan Jezus in Matthéüs 28:19, 20 gewag maakte: ’Maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.’ Over de gehele aarde zijn miljoenen getuigen van Jehovah actief bezig met dit God tot eer strekkende predikings- en onderwijzingswerk. Velen spannen zich zelfs krachtig in om als pioniers in de volle-tijddienst te staan, hetzij op permanente basis of gedurende vakantie van werelds werk of school. Met dit in gedachten zou een ieder van ons er baat bij kunnen hebben te beschouwen hoe hij er wat dit werk betreft voor staat. U zou u bijvoorbeeld kunnen afvragen: ’Eer ik „de God van hoop” door een volledig aandeel aan het predikingswerk te hebben?’
15. Wat is sommige christenen overkomen wat het eren van Jehovah door middel van de openbare bediening betreft?
15 Sommige christenen die jarenlang actieve predikers zijn geweest, zijn het geleidelijk kalmer aan gaan doen. Het is voor hen een patroon geworden slechts een klein aandeel te hebben aan het belangrijke werk dat erin bestaat discipelen te maken of hier slechts zelden aan deel te nemen. Wij doelen niet op personen die fysieke beperkingen hebben en het kalmer aan doen wegens de uitwerking van de ouderdom. Geheel afgezien van deze categorie valt er onder bepaalde Getuigen van verschillende leeftijden een tempoverlaging waar te nemen. Het is interessant dat Paulus niet op een bepaalde leeftijdsgroep doelde toen hij christenen de waarschuwing gaf ’het niet moe te worden’. Integendeel, ongeacht iemands leeftijd, de kern van de zaak is dat geregelde deelname aan de bediening inspanning vereist. Zoals klaarblijkelijk in Paulus’ dagen gebeurde, redeneren sommigen in deze tijd: ’Ik heb door de jaren heen mijn deel gedaan, dus nu moeten nieuwere christenen zich maar krachtig inspannen.’ — Galaten 6:9; Hebreeën 12:3.
16. Waarom zouden wij baat kunnen hebben bij een zelfonderzoek in dit opzicht?
16 Degenen die zich door deze denkwijze hebben laten beïnvloeden, zijn beslist in de minderheid, maar u zou u kunnen afvragen: ’Constateer ik in alle eerlijkheid bij mijzelf zo’n neiging? Hoe laat mijn aandeel in de bediening zich vergelijken met wat ik vroeger deed?’ Of wij het kalmer aan zijn gaan doen of niet, wij allen dienen in gedachte te houden dat onze „God van hoop” belooft te voorzien in „heerlijkheid en eer en vrede voor een ieder die het goede doet” (Romeinen 2:10). Paulus gebruikte een Grieks woord dat „iets doen, voortbrengen, presteren”, betekent. Hoe uitermate belangrijk is het dat wij vermijden wat de Farizeeën en schriftgeleerden overkwam, die God eenvoudig eerden door een vorm van lippendienst! (Markus 7:6; Openbaring 2:10) Indien wij daarentegen van harte deelnemen aan de openbare bediening, leggen wij er ten aanzien van onszelf en anderen getuigenis van af dat onze hoop inderdaad een realiteit voor ons is. Wij eren onze Schepper en Levengever. En wij komen ervoor in aanmerking door hem geëerd te worden, nu en tot in alle eeuwigheid. — Lukas 10:1, 2, 17-20.
Met onze waardevolle dingen
17, 18. Wat is nog een manier waarop wij God kunnen eren, en waarom mogen wij hierin niet terughoudend zijn?
17 Betreffende nog een manier waarop wij onze „God van hoop” kunnen eren, zegt Spreuken 3:9: „Eer Jehovah met uw waardevolle dingen en met de eerstelingen van heel uw opbrengst.” Spurrell vertaalt dit vers als volgt: „Verheerlijk Jehovah met uw rijkdom, en met het beste van al uw aanwas.” — A Translation of the Old Testament Scriptures from the Original Hebrew.
18 Aangezien verscheidene geestelijken berucht zijn geworden wegens hun grenzeloze hebzucht en weelderige levensstijl, aarzelen veel personen bijdragen te schenken aan kerken en religieuze organisaties die het zich naar alle waarschijnlijkheid uitsluitend ten doel hebben gesteld rijkdom te verwerven (Openbaring 18:4-8). Zulke misbruiken veranderen echter niets aan de juistheid van Spreuken 3:9. Hoe kunnen wij, in overeenstemming met die geïnspireerde raad, onze „waardevolle dingen” gebruiken om Jehovah, onze „God van hoop”, te eren?
19. Illustreer hoe sommigen Spreuken 3:9 hebben toegepast.
19 Jehovah’s Getuigen bemerken dat het groeiende aantal mensen dat gunstig op de Koninkrijksboodschap reageert, het nodig maakt Koninkrijkszalen uit te breiden of nieuwe te bouwen. Hier is dus een manier om ’Jehovah te verheerlijken met uw rijkdom’. Jong en oud hebben hieraan een geregeld aandeel, bijvoorbeeld door persoonlijk te besluiten een bijdrage te schenken aan het een of andere bouwfonds. Vast te houden aan zulke in stilte genomen besluiten, kan persoonlijke discipline of zelfs een offer betekenen, vooral indien de planning en voltooiing van een bouwproject zich over een lange tijdsperiode uitstrekt (2 Korinthiërs 9:6, 7). Niettemin wordt door gelden op deze wijze te gebruiken Jehovah werkelijk eer betoond, want de Koninkrijkszaal is een plaats waar christenen hem aanbidden en waar zij en hun medegelovigen kennis van God verwerven. Jezus’ woorden in Matthéüs 6:3, 4 geven ons goede reden om erop te vertrouwen dat God degenen zal eren die hem aldus hebben geëerd.
20. (a) Waarom is een zelfonderzoek op zijn plaats bij het toepassen van Spreuken 3:9? (b) Welke vragen zouden wij onszelf kunnen stellen?
20 Maar hier is een woord van waarschuwing: De Farizeeën en schriftgeleerden, die, zoals Jezus zei, het eren van God niet op de eerste plaats stelden, zorgden ervoor dat zij de eersten waren die van hun rijkdom profiteerden. De raad in Matthéüs 15:4-8 behelst dus de aanbeveling ons aan een zelfonderzoek te onderwerpen ten aanzien van het ’eren van Jehovah met onze waardevolle dingen’ (Jeremia 17:9, 10). Een christen bijvoorbeeld die min of meer in goede doen is geraakt door zijn werk, zou voor zichzelf kunnen recht praten dat hij hele dagen blijft werken om nog meer te verdienen. Hij zou kunnen redeneren: ’Anderen gaan in de pioniersdienst of verhuizen om te gaan dienen waar predikers bijzonder hard nodig zijn, maar mijn speciale manier om God te dienen, is meer te verdienen zodat ik volop bijdragen kan schenken.’ Met zijn bijdragen kan wellicht veel goeds tot stand gebracht worden. Maar hij zou zich beslist kunnen afvragen: ’Weerspiegelt mijn persoonlijke levensstijl dat mijn voornaamste motief om steeds meer te verdienen, is dat ik het geld wil gebruiken om God te eren?’ (Lukas 12:16-19; vergelijk Markus 12:41-44) En: ’Zou ik mijn aangelegenheden zo kunnen regelen dat ik een groter persoonlijk aandeel kan hebben aan het belangrijkste werk voor onze tijd — de bekendmaking van het goede nieuws?’ Trouwens, wat onze levensomstandigheden ook zijn, wij kunnen onze motieven en daden onderzoeken en onszelf de vraag stellen: ’Hoe kan ik mijn Levengever en „God van hoop” in vollediger mate dienen?’
21. Welk vooruitzicht hebben wij indien wij Jehovah thans eren?
21 Jehovah zal ons niet teleurstellen. Wat een verrukkelijk vooruitzicht is het dat hij, nu en tot in alle toekomstige eeuwigheid, over ons zal kunnen zeggen wat hij over het getrouwe Israël zei: „Op grond van het feit dat gij kostbaar zijt geweest in mijn ogen, zijt gij eervol geacht, en ikzelf heb u liefgehad”! (Jesaja 43:4) Diezelfde God belooft „eeuwig leven aan hen die . . . heerlijkheid en eer zoeken”. Deze belofte richt hij tot degenen die volharden „in werk dat goed is”. Wat een „God van hoop”!
Hoe zou u antwoorden?
◻ Wat kunnen wij uit Jezus’ voorbeeld leren over de wijze waarop mensen Jehovah kunnen eren?
◻ Hoe verschilden Eli en Samuël in de wijze waarop zij God eerden?
◻ Wat zijn enkele manieren waarop u God meer kunt eren, en welke reactie mag u verwachten?
◻ Welke toekomst wacht hun die het eren van onze „God van hoop” op de eerste plaats stellen?
[Kader op blz. 20]
BRIEVEN OVER BIJDRAGEN
Hier volgen enkele passages uit brieven die op het bureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn (New York) zijn ontvangen:
„Mijn naam is Abijah. Ik ben negen jaar. Ik wil u $4 geven voor de broeders die aan de Koninkrijkszalen werken. Zij kunnen het gebruiken voor timmerhout of voor een reep chocola, dat maakt mij niet uit.” — Oregon.
’Ingesloten vindt u een persoonlijke cheque van mij. Ik ben ruim 96 jaar oud en erg hardhorend, maar ik vind het echt fijn mijn geld hiervoor te sparen. Ja, ik weet het, ik rijd in een tweedehands auto en ik breng mijn winters niet in Florida of Californië door. Ik kan maar zo weinig doen om het goede nieuws van het Koninkrijk gepredikt te krijgen door aan de deuren te kloppen. Maar door mijn geld te sparen en jullie er iets van te sturen, heb ik het gevoel dat ik er toch nog een aandeel aan heb.’ — Ohio.
’Dank u voor alles wat u voor de Koninkrijkszaal hebt gedaan. Dit geld [$5] is om jullie te helpen met boeken en De Wachttorens die wij kunnen lezen. Het geld komt uit mijn spaarvarken. Dank u wel voor de School-brochure die ons over drugs vertelt.’
„Hierbij zend ik jullie een cheque. Tweehonderd dollar daarvan is voor het Koninkrijkszalenfonds. De rest kunnen jullie gebruiken op elke wijze die jullie passend achten om het predikingswerk te bevorderen.” — Missouri.