COVERONDERWERP: DE BETEKENIS VAN JEZUS’ OPSTANDING
De opstanding van Jezus: Waargebeurd?
HERODOTUS, een Griekse geschiedschrijver die 2500 jaar geleden leefde, vertelde een verhaal over de Egyptenaren in zijn tijd. „Wanneer rijke mensen een partij geven en het diner is afgelopen, gaat een man met een doodkist rond waarin een van hout vervaardigd lijk ligt dat heel levensecht is gesneden en beschilderd. De totale lengte schommelt tussen de halve en hele meter. Dit laat hij aan alle gasten zien en hij zegt erbij: ’Kijk maar eens goed en neem nog een slok. Nu moet je van het leven genieten, want na je dood zie je er zo uit’” (Het verslag van mijn onderzoek, vertaald door Hein L. van Dolen).
De Egyptenaren waren niet de enigen die zo over het leven en de dood dachten. Ook nu zeggen veel mensen: ’Eet, drink en wees vrolijk.’ Als bij de dood toch alles voorbij is, waarom zou je dan nu niet zo veel mogelijk uit het leven halen? Waarom zou je moeite doen om iets nobels met je leven te doen? Als de dood het einde van alles is, lijkt het heel logisch om alleen voor het hier en nu te leven. De apostel Paulus zei iets vergelijkbaars. Hij beschreef de houding van mensen die niet in de opstanding geloofden als volgt: „Indien de doden niet worden opgewekt, ’laat ons dan eten en drinken, want morgen sterven wij’” (1 Korinthiërs 15:32).
Natuurlijk geloofde Paulus zelf niet dat de doden voorgoed zouden worden vergeten. Hij was ervan overtuigd dat de doden opnieuw konden leven, met het vooruitzicht zelfs nooit meer te hoeven sterven. Zijn overtuiging was gebaseerd op een heel bijzondere gebeurtenis, die volgens hem niet te ontkennen viel: de opstandinga van Christus Jezus. Die opstanding was de belangrijkste gebeurtenis die het geloof van Jezus’ eerste volgelingen versterkte.
Maar welke betekenis heeft Jezus’ opstanding voor ons? Hoe weten we dat die echt heeft plaatsgevonden? In dit artikel gaan we in op Paulus’ redenatie over dit onderwerp in zijn brief aan de christenen in Korinthe.
STEL DAT CHRISTUS NIET WAS OPGEWEKT
Sommige christenen in het oude Korinthe wisten niet goed wat ze van de letterlijke opstanding moesten denken, en anderen geloofden er helemaal niet in. In zijn eerste brief aan de christenen daar vertelde de apostel wat de consequenties zouden zijn als de opstanding geen realiteit was. Hij schreef: „Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. Dan blijken wij bovendien valse getuigen van God te zijn (...) Uw geloof [is] nutteloos; gij zijt nog in uw zonden. Ja, dan zijn ook zij die in eendracht met Christus zijn ontslapen, vergaan” (1 Korinthiërs 15:13-18).
’Hij is aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen; doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen.’ — 1 Korinthiërs 15:6-8.
Paulus’ betoog begon met een uitspraak waar geen speld tussen te krijgen is: als de doden geen opstanding krijgen, dan kan Christus, die gestorven is, niet tot leven zijn gewekt. Welke consequenties zou het hebben als Christus niet uit de dood was opgestaan? De prediking van het goede nieuws zou zinloos zijn, één grote leugen. De opstanding van Christus was namelijk een belangrijk element van de christelijke leer en was onlosmakelijk verbonden met enkele van de meest fundamentele leerstellingen over Gods soevereiniteit, zijn naam, zijn Koninkrijk en onze redding. Als de opstanding niet had plaatsgevonden, zou de boodschap die Paulus en de andere apostelen bekendmaakten alleen maar uit lege, waardeloze woorden hebben bestaan.
Er zouden nog meer consequenties zijn. Als Christus niet uit de dood was opgestaan, zou het christelijke geloof inhoudsloos zijn en gebaseerd op bedrog. Bovendien zouden Paulus en de anderen niet alleen leugens verteld hebben over Jezus’ opstanding, maar ook over degene die hem volgens hen had opgewekt: Jehovah God. Daarnaast zou de bewering dat Christus „voor onze zonden gestorven is” niet waar zijn, want als de Verlosser zelf niet van de dood was verlost, kon hij ook anderen niet verlossen (1 Korinthiërs 15:3). Dat zou betekenen dat martelaars en andere christenen die gestorven waren, ten onrechte op een opstanding hadden gehoopt.
Paulus trok de conclusie: „Indien wij alleen in dit leven op Christus hebben gehoopt, zijn wij van alle mensen het meest te beklagen” (1 Korinthiërs 15:19). Paulus en andere christenen hadden verliezen geleden, vervolging verduurd, ontberingen doorstaan en de dood in de ogen gekeken omdat ze geloofden in de opstanding en alles wat daarbij betrokken was. Wat zou dat zinloos geweest zijn als de opstanding een leugen was!
WAAROM WE HET KUNNEN GELOVEN
Paulus was er vast van overtuigd dat Jezus wel uit de dood was opgestaan. Hij gaf de Korinthiërs een samenvatting van de bewijzen, „namelijk dat Christus overeenkomstig de Schriften voor onze zonden gestorven is, en dat hij werd begraven, ja, dat hij overeenkomstig de Schriften op de derde dag is opgewekt, en dat hij aan Cefas is verschenen, daarna aan de twaalfb”. Hij voegt eraan toe: „Vervolgens is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen, van wie de meesten tot op dit ogenblik nog in leven zijn, maar sommigen zijn ontslapen. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen, daarna aan alle apostelen; doch het laatst van allen is hij ook aan mij verschenen” (1 Korinthiërs 15:3-8).
Paulus zei vol overtuiging dat Christus voor onze zonden was gestorven, begraven was en uit de dood was opgewekt. Waarom was hij daar zo zeker van? Eén reden waren de verklaringen van veel ooggetuigen. Jezus verscheen na zijn opstanding aan afzonderlijke personen (onder wie Paulus), aan kleine groepen en zelfs aan een groep van vijfhonderd, van wie de meesten ongetwijfeld sceptisch waren toen ze het nieuws hoorden dat Jezus uit de dood was opgewekt! (Lukas 24:1-11) De meeste ooggetuigen waren in Paulus’ tijd nog in leven en konden bevestigen dat Jezus aan hen was verschenen (1 Korinthiërs 15:6). Een of twee ooggetuigen konden nog genegeerd worden, maar niet vijfhonderd, of meer.
Het is interessant dat Paulus twee keer zei dat de dood, begrafenis en opstanding van Jezus „overeenkomstig de Schriften” waren. Die gebeurtenissen bevestigden dat profetieën in de Hebreeuwse Geschriften over de Messias waren uitgekomen en bewezen zo dat Jezus inderdaad de beloofde Messias was.
Ondanks de verklaringen van ooggetuigen en de verslagen in de Schriften waren er mensen die twijfelden aan Jezus’ opstanding, en ook nu zijn veel mensen sceptisch. Sommigen zeggen dat zijn volgelingen zijn lichaam gestolen hebben en daarna hebben beweerd getuigen van zijn opstanding te zijn geweest. Maar Jezus’ volgelingen konden met geen mogelijkheid de Romeinse bewakers omzeilen die aan de ingang van het graf stonden. Anderen beweren dat degenen die Jezus na zijn dood hebben gezien, een illusie zagen. Die theorie wordt weerlegd door het feit dat Jezus op verschillende tijdstippen aan verschillende mensen verscheen. En is het aannemelijk dat een illusie letterlijk vis voor anderen zou klaarmaken, zoals de opgestane Jezus in Galilea deed? (Johannes 21:9-14) Zou een illusie tegen mensen zeggen dat ze hem mochten aanraken? — Lukas 24:36-39.
Weer anderen beweren dat het verhaal van de opstanding compleet verzonnen was door Jezus’ volgelingen. Maar wat zouden ze daaraan hebben gehad? Door te verkondigen dat Jezus uit de dood was opgestaan, riskeerden ze spot, lijden en de dood. Waarom zouden ze dat voor een leugen hebben gedaan? Bovendien begonnen ze daarmee in Jeruzalem, pal onder de ogen van hun tegenstanders, die elke aanleiding zouden aangrijpen om hen te veroordelen.
Het was juist Jezus’ opstanding die zijn volgelingen de moed gaf om ondanks zware vervolging anderen over hun Heer te vertellen. De opstandingsleer kwam centraal te staan in het christelijke geloof. De eerste christenen zetten hun leven niet alleen op het spel voor het prediken over een wijze leraar die vermoord was. Ze riskeerden hun leven om Jezus’ opstanding bekend te maken omdat die bewees dat hij de Christus was, de Zoon van God, een machtig, levend persoon die hen steunde en leidde. Zijn opstanding betekende dat ook zij uit de dood zouden opstaan. Als Jezus niet uit de dood was opgewekt, zou er geen christendom zijn. Zonder zijn opstanding zouden we misschien niet eens van hem hebben gehoord.
Maar welke betekenis heeft Christus’ opstanding voor ons in deze tijd?
a Het Griekse woord dat in de Bijbel met „opstanding” vertaald is, duidt erop dat iemand tot leven wordt teruggebracht, met zijn of haar unieke identiteit, persoonlijkheid en herinneringen.
b Met „de twaalf” worden de apostelen bedoeld, ook al waren het er na de dood van Judas Iskariot een tijdlang maar elf. Bij één gelegenheid waarbij Jezus verscheen, werden „de twaalf” zelfs door hooguit tien van de apostelen vertegenwoordigd, want Thomas was er niet bij (Johannes 20:24).