Leven voor het heden of voor een eeuwige toekomst?
„In deze hoop werden wij gered.” — ROMEINEN 8:24.
1. Wat leerden de epicuristen, en hoe werden sommige christenen door dat soort van filosofie beïnvloed?
DE APOSTEL Paulus schreef aan de christenen in Korinthe: „Hoe kunnen . . . sommigen onder u zeggen dat er geen opstanding van de doden is?” (1 Korinthiërs 15:12) Blijkbaar had de giftige filosofie van de Griekse wijsgeer Epicurus enig terrein gewonnen onder de eerste-eeuwse christenen. Derhalve vestigde Paulus de aandacht op de epicurische leer: „Laat ons . . . eten en drinken, want morgen sterven wij” (1 Korinthiërs 15:32). De volgelingen van de filosoof, die iedere hoop op een leven na de dood minachtend afwezen, geloofden dat vleselijk genot het enige of hoogste goed in het leven was (Handelingen 17:18, 32). De epicurische filosofie was egocentrisch, cynisch en uiteindelijk verderfelijk.
2. (a) Waarom was het zo gevaarlijk de opstanding te loochenen? (b) Hoe versterkte Paulus het geloof van de christenen in Korinthe?
2 Deze loochening van de opstanding had verregaande implicaties. Paulus redeneerde: „Indien er werkelijk geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. Maar indien Christus niet is opgewekt, is onze prediking stellig vergeefs, en ons geloof is vergeefs. . . . Indien wij alleen in dit leven op Christus hebben gehoopt, zijn wij van alle mensen het meest te beklagen” (1 Korinthiërs 15:13-19). Ja, zonder de hoop op een eeuwige toekomst zou het christendom „vergeefs” zijn. Het zou geen doel hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de gemeente in Korinthe onder de invloed van deze heidense denkwijze een broedplaats van problemen was geworden (1 Korinthiërs 1:11; 5:1; 6:1; 11:20-22). Paulus wilde daarom hun geloof in de opstanding versterken. Met behulp van krachtige logica, aanhalingen uit de Schriften en illustraties bewees hij onomstotelijk dat de opstandingshoop geen fictie was maar een realiteit, die beslist verwezenlijkt zou worden. Op basis hiervan kon hij zijn medegelovigen op het hart drukken: „Wordt standvastig, onwrikbaar, altijd volop te doen hebbend in het werk van de Heer, wetend dat uw arbeid niet tevergeefs is in verband met de Heer.” — 1 Korinthiërs 15:20-58.
„Waakt voortdurend”
3, 4. (a) Door welke gevaarlijke houding zouden volgens Petrus sommigen in de laatste dagen overweldigd worden? (b) Wat moeten wij ons voortdurend te binnen brengen?
3 In deze tijd hebben velen een pessimistische ’leef voor het heden’-houding (Efeziërs 2:2). Het is zoals de apostel Petrus voorzei. Hij sprak over „spotters . . . met hun spotternij, die . . . zeggen: ’Waar is nu de beloofde tegenwoordigheid van hem? Ach wat, van de dag af dat onze voorvaders zijn ontslapen, blijven alle dingen precies zo als sedert het begin der schepping’” (2 Petrus 3:3, 4). Als ware aanbidders voor zo’n zienswijze zouden zwichten, zouden zij „inactief of onvruchtbaar” kunnen worden (2 Petrus 1:8). Gelukkig is dat met de meerderheid van Gods volk in deze tijd niet het geval.
4 Het is niet verkeerd om belangstelling te hebben voor het komende einde van het huidige goddeloze samenstel. Denk nog eens aan de belangstelling die Jezus’ eigen apostelen aan de dag legden: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” Jezus gaf ten antwoord: „Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld” (Handelingen 1:6, 7). Die woorden bevatten de essentie van datgene wat hij op de Olijfberg had gezegd: „Gij weet niet op welke dag uw Heer komt. . . . De Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht” (Mattheüs 24:42, 44). Wij moeten ons die raad voortdurend te binnen brengen! Het kan zijn dat sommigen zich laten verleiden tot de houding: ’Misschien moest ik het maar eens een beetje kalmer aan gaan doen en mij minder druk maken.’ Wat een vergissing zou dat zijn! Laten wij Jakobus en Johannes, de „Zonen van de donder”, eens beschouwen. — Markus 3:17.
5, 6. Welke lessen kunnen wij leren uit de voorbeelden van Jakobus en Johannes?
5 Wij weten dat Jakobus een buitengewoon ijverige apostel was (Lukas 9:51-55). Nadat de christelijke gemeente eenmaal was gesticht, moet hij er een actieve rol in hebben gespeeld. Maar Jakobus was nog betrekkelijk jong toen Herodes Agrippa I hem liet doden (Handelingen 12:1-3). Denken wij dat Jakobus, toen hij besefte dat zijn leven onverhoeds een einde nam, het betreurde dat hij zo ijverig was geweest, zich krachtig ingespannen had in zijn bediening? Dat is heel onwaarschijnlijk! Hij is beslist blij geweest dat hij de beste jaren van zijn betrekkelijk korte leven in Jehovah’s dienst had besteed. Welnu, niemand van ons kan weten of er niet onverhoeds een einde aan ons leven komt (Prediker 9:11; vergelijk Lukas 12:20, 21). Het is dus beslist verstandig onze ijver en activiteit in het dienen van Jehovah krachtig op peil te houden. Op die manier zullen wij onze goede naam bij hem behouden en voortdurend met onze eeuwige toekomst voor ogen leven. — Prediker 7:1.
6 Een soortgelijke les valt te leren uit het voorbeeld van de apostel Johannes, die erbij was toen Jezus de dringende aansporing gaf: „Waakt voortdurend” (Mattheüs 25:13; Markus 13:37; Lukas 21:34-36). Johannes heeft dat ter harte genomen en heeft decennia lang enthousiast gediend. Hij heeft zelfs naar het schijnt alle andere apostelen overleefd. Vond Johannes, toen hij een hoge leeftijd had bereikt en kon terugzien op tientallen jaren van getrouwe activiteit, dat hij zich vergist had, dat hij zijn leven verkeerd of onevenwichtig had ingericht? Zeer beslist niet! Hij zag nog steeds verlangend uit naar de toekomst. Toen de opgestane Jezus zei: „Ja, ik kom vlug”, reageerde Johannes onmiddellijk met: „Amen! Kom, Heer Jezus” (Openbaring 22:20). Johannes leefde stellig niet voor het heden, vol verlangen naar een gezapig en rustig ’normaal leven’. Hij was vastbesloten met inzet van heel zijn leven en heel zijn kracht te blijven dienen, wanneer de Heer ook maar mocht komen. Hoe staat het met ons?
Waarop het geloof in eeuwig leven gebaseerd is
7. (a) Hoe was de hoop op eeuwig leven „vóór ver in het verleden liggende tijden . . . beloofd”? (b) Hoe wierp Jezus licht op de hoop op eeuwig leven?
7 Wees ervan verzekerd dat de hoop op eeuwig leven geen door mensen bedachte droom of fantasie is. Zoals in Titus 1:2 staat, is onze godvruchtige toewijding gebaseerd op „hoop op het eeuwige leven, dat God, die niet liegen kan, vóór ver in het verleden liggende tijden heeft beloofd”. Het was Gods oorspronkelijke voornemen dat alle gehoorzame mensen eeuwig zouden leven (Genesis 1:28). Niets, zelfs niet de opstand van Adam en Eva, kan dit voornemen verijdelen. Zoals in Genesis 3:15 opgetekend staat, beloofde God onmiddellijk een „zaad” dat al het kwaad dat de mensheid werd berokkend, ongedaan zou maken. Toen het „zaad” of de Messias, Jezus, kwam, maakte hij de hoop op eeuwig leven tot een van zijn voornaamste leringen (Johannes 3:16; 6:47, 51; 10:28; 17:3). Door zijn volmaakte leven als losprijs af te leggen, heeft Christus het wettelijke recht verkregen om de mensheid eeuwig leven te schenken (Mattheüs 20:28). Sommige van zijn discipelen, 144.000 in totaal, zullen eeuwig in de hemel leven (Openbaring 14:1-4). Aldus zullen sommige eens sterfelijke mensen „onsterfelijkheid aandoen”! — 1 Korinthiërs 15:53.
8. (a) Wat is „onsterfelijkheid”, en waarom verleent Jehovah dit aan de 144.000? (b) Welke hoop stelde Jezus de „andere schapen” in het vooruitzicht?
8 „Onsterfelijkheid” betekent meer dan eenvoudig nooit sterven. Het houdt „de kracht van een onvernietigbaar leven” in (Hebreeën 7:16; vergelijk Openbaring 20:6). Maar wat brengt God tot stand door zo’n unieke gave te schenken? Denk eens aan Satans uitdaging dat er in geen van Gods schepselen vertrouwen gesteld zou kunnen worden (Job 1:9-11; 2:4, 5). Door de 144.000 onsterfelijkheid te verlenen, maakt God kenbaar dat hij een onvoorwaardelijk vertrouwen stelt in deze groep, die zo’n voortreffelijk antwoord verschaft op Satans uitdaging. Maar hoe staat het met de rest van de mensheid? Jezus deelde de eerste leden van deze „kleine kudde” van Koninkrijkserfgenamen mee dat zij „op tronen [zouden] zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Lukas 12:32; 22:30). Dit impliceert dat anderen eeuwig leven op aarde zullen ontvangen, als onderdanen van zijn koninkrijk. Hoewel deze „andere schapen” geen onsterfelijkheid wordt verleend, ontvangen zij wel ’eeuwig leven’ (Johannes 10:16; Mattheüs 25:46). Eeuwig leven is derhalve de hoop van alle christenen. Het is geen fantasie maar iets wat door „God, die niet liegen kan,” plechtig beloofd is en waarvoor met het kostbare bloed van Jezus is betaald. — Titus 1:2.
In de verre toekomst?
9, 10. Welke duidelijke aanwijzingen zijn er dat wij ons vlak voor het einde bevinden?
9 De apostel Paulus voorzei dat „kritieke tijden . . ., die moeilijk zijn door te komen”, er onbetwistbaar op zouden duiden dat „de laatste dagen” zouden zijn aangebroken. Beseffen wij niet, nu de menselijke samenleving om ons heen uiteenvalt in een toestand van liefdeloosheid, hebzucht, genotzucht en goddeloosheid, dat Jehovah’s dag voor het voltrekken van zijn oordelen aan dit goddeloze wereldsamenstel snel naderbij komt? Zien wij, nu geweld en haat escaleren, niet overal om ons heen de vervulling van wat Paulus verder zegt: „Goddeloze mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger voortgaan”? (2 Timotheüs 3:1-5, 13) Sommigen slaken misschien optimistisch kreten als „Vrede en zekerheid”, maar alle vooruitzichten op vrede zullen in rook opgaan, want „een plotselinge vernietiging [zal] ogenblikkelijk over hen komen zoals het barenswee over een zwangere vrouw, en zij zullen geenszins ontkomen”. Wij zijn niet in het ongewisse gelaten over de betekenis van onze tijd. Laten wij daarom „wakker blijven en onze zinnen bij elkaar houden”. — 1 Thessalonicenzen 5:1-6.
10 Verder geeft de bijbel te kennen dat de laatste dagen „een korte tijdsperiode” zijn (Openbaring 12:12; vergelijk 17:10). Het grootste deel van die „korte tijdsperiode” is naar het schijnt al verstreken. Daniëls profetie bijvoorbeeld beschrijft nauwkeurig het conflict tussen „de koning van het noorden” en „de koning van het zuiden”, dat zich tot in deze eeuw uitstrekt (Daniël 11:5, 6). Het enige wat nog vervuld moet worden, is de laatste aanval van „de koning van het noorden”, beschreven in Daniël 11:44, 45. — Zie voor een bespreking van deze profetie De Wachttoren van 1 juli 1987 en van 1 november 1993.
11. (a) In welke mate gaat Mattheüs 24:14 in vervulling? (b) Wat geven Jezus’ woorden in Mattheüs 10:23 te kennen?
11 Ook hebben wij Jezus’ voorzegging dat ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën gepredikt zal worden, en dat dan het einde zal komen’ (Mattheüs 24:14). Jehovah’s Getuigen doen hun werk nu in 233 landen, eilandengroepen en gebieden. Zeker, er bestaan nog onaangeroerde gebieden, en misschien zal er op Jehovah’s bestemde tijd een deur voor de prediking opengaan (1 Korinthiërs 16:9). Toch stemmen Jezus’ woorden die in Mattheüs 10:23 staan opgetekend, tot nadenken: „Gij zult de kring der steden van Israël geenszins rond zijn geweest voordat de Zoon des mensen gekomen zal zijn.” Hoewel het goede nieuws beslist op de hele aarde bekendgemaakt zal worden, zullen wij niet persoonlijk alle delen van de aarde met de Koninkrijksboodschap bereiken voordat Jezus als Terechtsteller „gekomen zal zijn”.
12. (a) Op welke ’verzegeling’ wordt in Openbaring 7:3 gedoeld? (b) In welk opzicht is het betekenisvol dat het aantal gezalfden op aarde zo is afgenomen?
12 Beschouw de tekst in Openbaring 7:1, 3 eens, waar staat dat de „vier winden” van vernietiging worden tegengehouden „tot nadat wij de slaven van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben”. Dit slaat niet op de aanvankelijke verzegeling, die plaatsvindt wanneer de leden van de 144.000 de hemelse roeping ontvangen (Efeziërs 1:13). Het slaat op de uiteindelijke verzegeling, wanneer zij onherroepelijk worden geïdentificeerd als beproefde en getrouwe „slaven van onze God”. Het aantal ware gezalfde zonen van God dat nog op aarde leeft, is sterk afgenomen. Bovendien verklaart de bijbel duidelijk dat „ter wille van de uitverkorenen” de beginfase van de grote verdrukking zal worden „verkort” (Mattheüs 24:21, 22). De meesten van degenen die belijden tot de gezalfden te behoren, zijn flink op leeftijd. Zou ook dit niet te kennen geven dat het einde nabij is?
Een getrouwe wachter
13, 14. Wat is de verantwoordelijkheid van de wachterklasse?
13 Intussen doen wij er goed aan acht te slaan op de leiding die door de ’getrouwe slaaf’ wordt verschaft (Mattheüs 24:45). Al meer dan honderd jaar heeft de hedendaagse „slaaf” getrouw als „wachter” gediend (Ezechiël 3:17-21). In De Wachttoren van 1 april 1984 werd uiteengezet: „Deze wachter observeert hoe de gebeurtenissen op aarde zich als een vervulling van bijbelse profetieën ontwikkelen, laat de waarschuwing weerklinken dat een ’grote verdrukking zoals er sedert het begin der wereld niet is voorgekomen’ naderbij komt en maakt ’goed nieuws van iets beters’ bekend.” — Mattheüs 24:21; Jesaja 52:7.
14 Bedenk: Het is de taak van een wachter ’te melden wat hij ziet’ (Jesaja 21:6-8). In bijbelse tijden liet een wachter al een waarschuwing horen wanneer de potentiële dreiging nog te veraf was om duidelijk te kunnen worden geïdentificeerd (2 Koningen 9:17, 18). Stellig is er in die tijd af en toe wel eens vals alarm geslagen. Maar een goede wachter zou zich niet stilhouden uit vrees in verlegenheid te worden gebracht. Hoe zou u het vinden als uw huis in brand stond en de brandweerlieden niet kwamen opdagen omdat zij dachten dat het wel een vals alarm zou zijn? Nee, wij verwachten dat zulke mannen snel reageren op ieder signaal van gevaar! Op overeenkomstige wijze heeft de wachterklasse zich laten horen als de omstandigheden dat schenen te rechtvaardigen.
15, 16. (a) Waarom wordt ons begrip van profetieën soms aangepast? (b) Wat kunnen wij leren van getrouwe dienstknechten van God die een verkeerd begrip van bepaalde profetieën hadden?
15 Naarmate de gebeurtenissen zich ontwikkelen, wordt ons begrip van profetieën echter duidelijker. De geschiedenis toont aan dat goddelijke profetieën zelden of nooit vóór hun vervulling ten volle worden begrepen. God vertelde Abram precies hoe lang zijn zaad „een inwonende vreemdeling [zou] worden in een land dat niet het hunne [was]”, namelijk 400 jaar (Genesis 15:13). Mozes bood zich echter voortijdig als bevrijder aan. — Handelingen 7:23-30.
16 Beschouw ook de Messiaanse profetieën. Terugblikkend schijnt het absoluut duidelijk te zijn dat de dood en de opstanding van de Messias voorzegd waren (Jesaja 53:8-10). Toch vatten Jezus’ eigen discipelen dit feit niet (Mattheüs 16:21-23). Zij zagen niet dat Daniël 7:13, 14 tijdens Christus’ toekomstige pa·rouʹsi·a of „tegenwoordigheid” vervuld zou worden (Mattheüs 24:3). Zij zaten er met hun berekening dus bijna 2000 jaar naast toen zij Jezus vroegen: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” (Handelingen 1:6) Zelfs nadat de christelijke gemeente stevig bevestigd was, staken er nog telkens onjuiste ideeën en valse verwachtingen de kop op (2 Thessalonicenzen 2:1, 2). Hoewel sommigen af en toe verkeerde zienswijzen hadden, heeft Jehovah het werk van die eerste-eeuwse gelovigen ontegenzeglijk gezegend!
17. Hoe dienen wij aanpassingen in ons begrip van de Schrift te bezien?
17 De hedendaagse wachterklasse heeft eveneens van tijd tot tijd een helderder kijk moeten verwerven. Kan iemand er echter aan twijfelen dat Jehovah de ’getrouwe slaaf’ heeft gezegend? Zijn bovendien de meeste aanpassingen die er hebben plaatsgevonden, in het grote geheel bezien, niet betrekkelijk gering? Ons fundamentele begrip van de bijbel is niet veranderd. Onze overtuiging dat wij in de laatste dagen leven, is sterker dan ooit!
Leven voor een eeuwige toekomst
18. Waarom moeten wij het vermijden alleen voor het heden te leven?
18 Het kan zijn dat de wereld zegt: ’Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij’, maar dit mag niet onze houding zijn. Waarom u vergeefs inspannen voor de genoegens die u nu uit het leven kunt halen, terwijl u voor een eeuwige toekomst kunt werken? Die hoop, hetzij onsterfelijk leven in de hemel of eeuwig leven op aarde, is geen droom, geen fantasie. Ze is een werkelijkheid, die beloofd is door de God „die niet liegen kan” (Titus 1:2). Het bewijsmateriaal dat de verwezenlijking van onze hoop voor de deur staat, is overweldigend! „De overgebleven tijd is kort geworden.” — 1 Korinthiërs 7:29.
19, 20. (a) Hoe beziet Jehovah de offers die wij ter wille van het Koninkrijk hebben gebracht? (b) Waarom moeten wij leven met de eeuwigheid voor ogen?
19 Zeker, dit samenstel is al langer blijven bestaan dan velen gedacht hadden. Enkelen zouden nu kunnen vinden dat zij, als zij dit van tevoren hadden geweten, bepaalde offers misschien niet zouden hebben gebracht. Maar niemand dient spijt van zo’n handelwijze te hebben. Tenslotte is het brengen van offers een fundamenteel onderdeel van het christen-zijn. Christenen ’verloochenen zichzelf’ (Mattheüs 16:24). Nooit dienen wij het gevoel te hebben dat onze inspanningen om God te behagen tevergeefs zijn geweest. Jezus heeft beloofd: „Niemand heeft huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws verlaten, die niet nu . . . honderdvoudig zal ontvangen, . . . en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven” (Markus 10:29, 30). Hoe belangrijk zullen over duizend jaar uw baan, huis of bankrekening nog lijken? Toch zullen de offers die u voor Jehovah hebt gebracht, over een miljoen jaar — ja, over een miljard jaar — nog betekenis hebben! „Want God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk . . . zou vergeten.” — Hebreeën 6:10.
20 Laten wij derhalve leven met de eeuwigheid voor ogen en onze blik „niet gericht houden op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet. Want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig” (2 Korinthiërs 4:18). De profeet Habakuk schreef: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen” (Habakuk 2:3). Hoe is ’vol verwachting blijven uitzien’ naar het einde van invloed op de wijze waarop wij ons van onze persoonlijke en gezinsverantwoordelijkheden kwijten? Die aangelegenheden zullen in ons volgende artikel besproken worden.
Punten ter herhaling
◻ Welke invloed heeft het op enkelen in deze tijd dat het einde van dit samenstel van dingen schijnbaar uitblijft?
◻ Wat is de basis voor onze hoop op eeuwig leven?
◻ Hoe dienen wij de offers te bezien die wij voor de Koninkrijksbelangen hebben gebracht?
[Illustratie op blz. 15]
Het wereldomvattende predikingswerk moet worden voltooid voordat het einde komt