Streng onderricht dat een vreedzame vrucht kan afwerpen
„Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — HEBREEËN 12:11.
1, 2. (a) Waarin voorziet God op liefdevolle wijze, zoals wij in Hebreeën 12:9-11 lezen? (b) Wat is één voorbeeld van streng onderricht, en wat kan hiervan het resultaat zijn?
DENK eens terug aan de dagen van uw vroege jeugd. Kunt u zich herinneren dat uw ouders u streng onderricht toedienden? De meesten van ons hebben daar nog wel herinneringen aan. De apostel Paulus gebruikte dat als een illustratie toen hij het had over van God afkomstig streng onderricht, zoals wij lezen in Hebreeën 12:9-11.
2 Gods vaderlijke strenge onderricht, dat ons geestelijke leven kan beïnvloeden, kan vele vormen aannemen. Eén ervan is zijn regeling om iemand die niet langer de wens heeft volgens Gods maatstaven te leven of die weigert dit te doen, uit de christelijke gemeente te sluiten. Iemand die op deze krachtige wijze wordt getuchtigd of streng onderricht, kan berouw krijgen en zich omkeren. Ondertussen wordt ook de gemeente van loyalen streng onderricht omdat zij leren hoe belangrijk het is overeenkomstig Gods hoge maatstaven te leven. — 1 Timótheüs 1:20.
3. Hoe reageren sommigen op de gedachte van uitsluiting?
3 ’Maar’, zo kan iemand vragen, ’is het niet hardvochtig om iemand uit te sluiten en vervolgens te weigeren met de uitgeslotene te spreken?’ Die opvatting kwam naar voren in een recente rechtszaak waarbij een van de partijen een vrouw was die was grootgebracht door ouders die Jehovah’s Getuigen waren. Haar ouders waren uit de gemeenschap gesloten. Met haar was dat niet gebeurd, maar zij trok zich vrijwillig uit de gemeenschap terug door een brief te schrijven waarin zij kenbaar maakte niet meer tot de gemeente te willen behoren. Bijgevolg werd de gemeente er eenvoudig over ingelicht dat zij niet langer een van Jehovah’s Getuigen was. Zij verhuisde, maar jaren later keerde zij terug en bemerkte toen dat de plaatselijke Getuigen niet met haar wilden spreken. Zij bracht de zaak voor de rechtbank. Wat was de uitslag, en welke invloed heeft dat wellicht op u? Laten wij om de kwestie goed te begrijpen, beschouwen wat de bijbel zegt over het hiermee verwante onderwerp van uitsluiting.
Waarom dit krachtige standpunt?
4. Wat gebeurt er soms met personen in de gemeente? (Galaten 6:1; Judas 23)
4 De meeste ware christenen zijn loyaal aan God en zijn rechtvaardige wetten (1 Thessalonicenzen 1:2-7; Hebreeën 6:10). Van tijd tot tijd echter wijkt iemand van het pad der waarheid af. Ondanks hulp van christelijke ouderlingen zou hij bijvoorbeeld op onberouwvolle wijze Gods wetten kunnen overtreden. Of hij zou het geloof kunnen verwerpen door een valse leer te onderwijzen of zich uit de gemeente terug te trekken. Wat dient er dan gedaan te worden? Zulke dingen gebeurden zelfs toen de apostelen nog leefden; laten wij dus zien wat zij hierover schreven.
5, 6. (a) Welke wijze raad hebben wij ten aanzien van de aanpak van personen die een ernstige zonde begaan en er geen berouw van hebben? (Matthéüs 18:17) (b) Voor welke vragen zien wij ons gesteld?
5 Toen een man in Korinthe op onberouwvolle wijze in een immorele levenswijze volhardde, schreef Paulus de gemeente „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon of een afgodendienaar of een beschimper of een dronkaard of een afperser is, en met zo iemand zelfs niet te eten” (1 Korinthiërs 5:11-13). Hetzelfde moest gebeuren ten aanzien van afvalligen, zoals Hymenéüs: „Wat een mens betreft die een sekte bevordert, verwerp hem na een eerste en een tweede ernstige vermaning, daar gij weet dat zo iemand van de weg is afgeweken en zondigt” (Titus 3:10, 11; 1 Timótheüs 1:19, 20). De betrokkenen aldus te mijden, zou ook passend zijn met betrekking tot degenen die de gemeente verwerpen: „Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven. Doch zij zijn weggegaan opdat duidelijk aan het licht zou treden dat niet allen van ons slag zijn.” — 1 Johannes 2:18, 19.
6 Hopelijk komt zo iemand tot berouw, zodat hij weer in de gemeente opgenomen kan worden (Handelingen 3:19). Maar kunnen christenen ondertussen beperkte omgang met hem hebben, of is het nodig hem volledig uit de weg te gaan? En zo ja, waarom?
Grondig afgesneden?
7. Hoe zal ons gedrag verschillen ten aanzien van twee klassen van zondaars?
7 Christenen houden zich niet op een afstand. Wij hebben normaal contact met buren, collega’s, medescholieren en anderen, en geven hun getuigenis ook al zijn sommigen ’hoereerders, hebzuchtige personen, afpersers of afgodendienaars’. Paulus schreef dat wij hen niet volledig kunnen ontlopen, ’anders zouden wij uit de wereld moeten gaan’. Hij gaf echter aan dat het een andere zaak was als „een broeder” zo leefde, en hij gebood daarom „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand, een broeder genoemd, die [tot zulke wegen is teruggekeerd], en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Korinthiërs 5:9-11; Markus 2:13-17.
8. Welke raad gaf de apostel Johannes over mijden?
8 In de geschriften van de apostel Johannes vinden wij overeenkomstige raad die beklemtoont hoe grondig christenen zulke personen uit de weg dienen te gaan: „Een ieder die vooruitdringt en niet blijft in de leer van de Christus, heeft God niet . . . Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nimmer in uw huis en richt ook geen groet tot hem. Want wie een groet tot hem richt [Grieks: chaiʹro], heeft deel aan zijn goddeloze werken.”a — 2 Johannes 9-11.
9, 10. (a) Wat gebeurde er met onberouwvolle wetsovertreders in Israël, en waarom? (b) Welk standpunt dienen wij in te nemen tegenover de thans bestaande regeling betreffende de bejegening van personen die zijn uitgesloten omdat zij hebben gezondigd zonder er berouw van te hebben? (2 Petrus 2:20-22)
9 Waarom is zo’n krachtig standpunt zelfs in deze tijd passend? Welnu, sta eens stil bij de strenge vorm van afsnijding die in Gods Wet aan Israël was verordend. In verscheidene ernstige aangelegenheden werden opzettelijke overtreders ter dood gebracht (Leviticus 20:10; Numeri 15:30, 31). Wanneer dat gebeurde, konden anderen, zelfs familieleden, niet meer met de dode wetsovertreder spreken (Leviticus 19:1-4; Deuteronomium 13:1-5; 17:1-7). Hoewel loyale Israëlieten in die tijd normale mensen waren met net zulke emoties als wij, wisten zij dat God rechtvaardig en liefdevol is en dat zijn Wet hun morele en geestelijke reinheid beschermde. Derhalve konden zij aanvaarden dat zijn regeling om kwaaddoeners af te snijden, in de grond een goede en juiste zaak was. — Job 34:10-12.
10 Even zeker kunnen wij ervan zijn dat Gods regeling dat christenen weigeren met iemand om te gaan die wegens zonde waarvan hij geen berouw heeft, is uitgesloten, een wijze bescherming voor ons is. „Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals gij immers ongezuurd zijt” (1 Korinthiërs 5:7). Door ook personen uit de weg te gaan die zich opzettelijk van de gemeente hebben teruggetrokken, worden christenen beschermd tegen mogelijke kritische, niet van waardering blijk gevende en zelfs afvallige opvattingen. — Hebreeën 12:15, 16.
Hoe staat het met familieleden?
11, 12. (a) Wat was de uitwerking op Israëlitische verwanten wanneer een kwaaddoener werd afgesneden? (b) Illustreer de voordelen van gehoorzaamheid.
11 God beseft stellig dat er bij het ten uitvoer leggen van zijn rechtvaardige wetten betreffende het afsnijden van kwaaddoeners, vaak familieleden zijn betrokken op wie de kwestie van invloed is. Zoals hierboven vermeld, was er wanneer een Israëlitische kwaaddoener ter dood was gebracht, geen familieomgang meer mogelijk. Het was zelfs zo dat als een zoon een dronkaard en een veelvraat was, zijn ouders hem voor de rechters moesten brengen, en als hij geen berouw had, moesten de ouders een aandeel hebben aan de rechtvaardige terechtstelling van hem, ’om het kwaad uit het midden van Israël weg te doen’ (Deuteronomium 21:18-21). U kunt u indenken dat dit niet gemakkelijk voor hen zal zijn geweest. En stel u ook eens voor hoe de broers en zusters van de kwaaddoener of zijn grootouders zich voelden. Maar als zij loyaliteit jegens hun rechtvaardige God boven genegenheid voor familie stelden, zou dat levenreddend voor hen kunnen zijn.
12 Denk eens terug aan het geval van Korach, een leider in een opstand tegen Gods leiderschap door bemiddeling van Mozes. In zijn volmaakte gerechtigheid zag Jehovah dat Korach moest sterven. Maar alle loyalen kregen de raad: „Verwijdert u alstublieft van voor de tenten van deze goddeloze mannen en raakt niets aan wat hun toebehoort, opdat gij niet in al hun zonde wordt weggevaagd.” Verwanten die Gods waarschuwing niet wilden aanvaarden, stierven met de rebellen. Maar sommige familieleden van Korach verkozen wijselijk loyaal te zijn jegens Jehovah, hetgeen hun leven redde en toekomstige zegeningen mogelijk maakte. — Numeri 16:16-33; 26:9-11; 2 Kronieken 20:19.
13. Hoe zullen loyale christenen reageren als een direct gezinslid wordt uitgesloten of zich terugtrekt?
13 Afsnijding van de christelijke gemeente brengt niet een onmiddellijke dood met zich, en familiebanden blijven dus bestaan. Een man die wordt uitgesloten of die zich terugtrekt, kan dus best nog bij zijn christelijke vrouw en getrouwe kinderen wonen. Respect voor Gods oordelen en de door de gemeente ondernomen actie zal de vrouw en kinderen ertoe brengen te erkennen dat hij door zijn handelwijze de geestelijke band die er tussen hen bestond, heeft veranderd. Maar aangezien het feit dat hij werd uitgesloten, geen einde maakt aan hun bloedband of de huwelijksverhouding, kunnen de normale gezinsgenegenheden en -contacten voortduren.
14. Welke goddelijke raad dient van invloed te zijn op onze contacten met een persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, en die een familielid buiten onze directe gezinskring is?
14 De situatie is anders als de persoon die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, een familielid buiten de directe gezinskring is en niet in hetzelfde huis woont. Het zou misschien mogelijk zijn praktisch geen contact met het familielid te hebben. Zelfs al zouden enkele familieaangelegenheden contact vereisen, dan zou dat stellig tot een minimum beperkt gehouden worden, in overeenstemming met het goddelijke beginsel „niet langer in het gezelschap te verkeren van iemand [wie maar ook], een broeder genoemd, die een hoereerder of een hebzuchtig persoon [of aan een andere grove zonde schuldig] . . . is, en met zo iemand zelfs niet te eten”. — 1 Korinthiërs 5:11.
15. Hoe kunnen verwanten de invloed van emoties in zulke gevallen beheersen? (Psalm 15:1-5; Markus 10:29, 30)
15 Begrijpelijkerwijs kan dit moeilijk zijn vanwege gevoelens en familiebanden, zoals de liefde van grootouders voor kleinkinderen. Toch is dit een beproeving op onze loyaliteit jegens God, zoals ook wordt gezegd door de zuster die op bladzijde 26 wordt geciteerd. Een ieder die de bedroefdheid en pijn voelt die het uitgesloten familielid aldus heeft veroorzaakt, kan troost vinden en aangemoedigd worden door het voorbeeld van enkelen van Korachs verwanten. — Psalm 84:10-12.b
De uitspraak van de rechtbank
16-18. Tot welke uitspraak kwamen de rechters in de eerder genoemde zaak, en welke toelichting gaf de rechtbank?
16 U wilt misschien weten hoe de rechtszaak is afgelopen van de vrouw die van streek was omdat vroegere kennissen niet met haar wilden praten nadat zij had verkozen het geloof te verwerpen door zich van de gemeente terug te trekken.
17 Voordat de zaak voorkwam, had een federale districtsrechtbank in korte rechtspleging tegen haar beslist. Die beslissing was gebaseerd op de gedachte dat rechtbanken zich niet mengen in aangelegenheden van kerktucht. Zij ging hiertegen in beroep. De unanieme uitspraak van het federale hof van beroepc was breder gefundeerd en beriep zich op rechten zoals verwoord in het Eerste Amendement (op de Amerikaanse grondwet): „Omdat de praktijk van het mijden deel uitmaakt van het geloof van de Jehovah’s Getuigen, zijn wij van oordeel dat de ’vrije uitoefening’ waar de Amerikaanse grondwet in voorziet . . . uitsluit dat [zij] haar zaak wint. De gedaagden hebben een door de grondwet beschermd privilege om de praktijk van het mijden toe te passen. Wij bevestigen dan ook” de eerdere uitspraak van de districtsrechtbank.
18 De toelichting van de rechtbank vervolgde: „Mijden is een praktijk die Jehovah’s Getuigen toepassen conform hun interpretatie van de canonieke tekst, en wij hebben niet de vrijheid die tekst te herinterpreteren . . . De gedaagden hebben recht op de vrije uitoefening van hun geloofsovertuiging . . . Rechtbanken houden zich in het algemeen niet bezig met een nauwlettend navorsen van de onderlinge betrekkingen tussen leden (of vroegere leden) van een kerk. Kerken wordt een grote vrijheid toegestaan op het gebied van tuchtrechtelijke maatregelen tegen leden of vroegere leden. Wij stemmen in met de opvattingen van rechter Jackson [een voormalige rechter van het Amerikaanse Hooggerechtshof] dat ’religieuze activiteiten die alleen leden van het geloof betreffen, vrij zijn en behoren te zijn — zo dicht mogelijk bij absolute vrijheid als ook maar iets kan zijn’. . . . De leden van de Kerk die [zij] verkoos te verlaten, zijn tot de slotsom gekomen dat zij niet langer met haar wensen om te gaan. Wij huldigen het standpunt dat zij vrij zijn die beslissing te nemen.”
19, 20. Waarom verkeert iemand die van de gemeente is afgesneden, niet in de positie dat hij via het gerecht een geldelijke schadevergoeding kan eisen?
19 Het hof van beroep erkende dat zelfs indien de vrouw leed gevoelde omdat vroegere kennissen verkozen niet met haar te praten, „een beslissing die het haar mogelijk zou maken schadevergoeding toegewezen te krijgen voor immateriële of emotionele schade, de Jehovah’s Getuigen op ongrondwettige wijze zou beperken in de vrije uitoefening van hun religie . . . De grondwettelijke garantie van vrije uitoefening van religie vereist dat de maatschappij het soort schade dat door [haar] wordt geleden, tolereert als een alleszins redelijke prijs voor de bescherming van het recht op religieuze verschillen dat alle burgers genieten.” In zekere zin heeft deze uitspraak sindsdien nog aan gewicht gewonnen. Hoe dat zo? De vrouw richtte later een verzoek tot de hoogste rechtbank in het land om de zaak te horen en mogelijkerwijs de tegen haar genomen beslissing te herroepen. Maar in november 1987 weigerde het Amerikaanse Hooggerechtshof dit te doen.
20 Deze belangrijke zaak heeft derhalve uitgewezen dat iemand die is uitgesloten of zich heeft teruggetrokken, niet van een rechtbank schadevergoeding van Jehovah’s Getuigen toegewezen kan krijgen voor het feit dat hij wordt gemeden.d Aangezien de gemeente de volmaakte richtlijnen gehoorzaamde en toepaste die wij allen in Gods Woord kunnen lezen, voelt de persoon een verlies dat hij of zij door eigen handelingen over zich heeft gebracht.
Streng onderricht — tot welzijn van velen
21. Waarom moet men de kwestie van uitsluiting evenwichtig bezien?
21 Sommige buitenstaanders zijn, wanneer zij van uitsluiting horen, geneigd te sympathiseren met een kwaaddoener die niet langer kan praten met leden van de christelijke gemeente. Maar is een dergelijke sympathie niet misplaatst? Beschouw eens de mogelijke heilzame uitwerking voor de kwaaddoener en anderen.
22, 23. Illustreer de belangrijkheid en waarde van gehoorzaamheid aan God in onze kijk op uitgeslotenen.
22 Wij zagen bijvoorbeeld op bladzijde 26 Lynettes opmerking aangaande haar beslissing ’volledig elke omgang te verbreken’ met haar uitgesloten zuster Margaret. Zij en haar christelijke familieleden „geloofden dat Jehovah’s manier de beste is”. En dat is ook zo!
23 Lynettes zuster vertelde haar later: ’Ik weet zeker dat als jij de uitsluiting licht had opgevat, ik niet zo snel stappen tot herstel zou hebben gedaan als nu. Dat ik volledig afgesneden was van de mensen die ik liefhad en van nauw contact met de gemeente, riep een sterk verlangen op om berouw te hebben. Ik ging beseffen hoe verkeerd mijn handelwijze wel was en hoe ernstig het was dat ik Jehovah de rug had toegekeerd.’
24. Hoe was de reactie van een zuster op een uitsluiting van invloed op haarzelf en anderen?
24 In een ander geval waren de ouders van Laurie uitgesloten. Toch zegt zij: ’Mijn omgang met hen werd nooit gestaakt maar nam toe. Naarmate de tijd verstreek, werd ik steeds inactiever. Ik bereikte het punt dat ik zelfs geen vergaderingen meer bezocht.’ Toen las zij materiaal in Wachttoren-uitgaven van 1981 [de Nederlandse uitgaven waren van 15 november en 1 december] die de nadruk legden op de raad uit 1 Korinthiërs 5:11-13 en 2 Johannes 9-11. „Het was gewoon alsof mij een licht opging”, schreef zij. ’Ik wist dat ik enkele dingen moest veranderen. Ik begrijp nu beter de betekenis van Matthéüs 10:34-36. Mijn beslissing was niet gemakkelijk voor mijn familie, want mijn zoon, van vijf, is de enige jongen, en zij houden erg veel van hem.’ Hopelijk zal het verlies van zulke omgang het hart van de ouders raken, zoals dat bij Margaret gebeurde. In elk geval heeft het strenge onderricht Laurie geholpen: ’Ik ben weer in de velddienst. Mijn huwelijk en mijn gezin zijn sterker vanwege mijn verandering, en dat geldt ook voor mijzelf.’
25. Welke kijk had een herstelde persoon op Gods strenge onderricht?
25 Of beschouw de gevoelens van iemand die werd uitgesloten en later hersteld. Sandi schreef: ’Ik zou jullie willen bedanken voor de [hierboven genoemde] zeer nuttige en leerzame artikelen over terechtwijzing en uitsluiting. Ik ben blij dat Jehovah genoeg liefde heeft voor zijn volk om ervoor te zorgen dat zijn organisatie rein wordt gehouden. Wat buitenstaanders hardvochtig mag toeschijnen, is zowel noodzakelijk als in werkelijkheid liefdevol. Ik ben dankbaar dat onze hemelse Vader een liefdevolle en vergevensgezinde God is.’
26. Welke rechtvaardige vrucht kan het resultaat zijn van het aanvaarden van streng onderricht? (Psalm 94:10, 12)
26 Onze God die verlangt dat een onberouwvolle kwaaddoener uit de gemeente wordt verwijderd, laat dus ook liefdevol zien dat een zondaar weer in de gemeente kan worden opgenomen als hij berouw heeft en zich omkeert. (Iemand die zich heeft teruggetrokken, kan evenzo verzoeken weer deel van de gemeente te worden.) Daarna kan hij vertroost worden door christenen die hun liefde voor hem zullen bevestigen (2 Korinthiërs 2:5-11; 7:8-13). Waarlijk, het is zoals Paulus schreef: „Nu schijnt elk streng onderricht weliswaar op het ogenblik zelf niet vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” — Hebreeën 12:11.
[Voetnoten]
a Johannes gebruikte hier chaiʹro, hetgeen een groet was zoals „goedendag” (Handelingen 15:23; Matthéüs 28:9). Hij gebruikte niet a·spaʹzo·mai (zoals in vers 13), hetgeen betekent „in de armen sluiten, en vandaar begroeten, verwelkomen” en kan hebben geduid op een heel hartelijke begroeting die zelfs met een omarming gepaard ging (Lukas 10:4; 11:43; Handelingen 20:1, 37; 1 Thessalonicenzen 5:26). De instructie in 2 Johannes 11 zou dus heel goed kunnen betekenen zelfs niet „goedendag” tegen zulke personen te zeggen. — Zie De Wachttoren van 15 juli 1985, blz. 31.
b Zie voor een bespreking van de situatie dat een familielid wordt uitgesloten, De Wachttoren van 1 december 1981, blz. 20-26.
c 819 F.2d 875 (9th Cir. 1987).
d Hoewel verscheidene personen een proces hebben aangespannen, heeft geen enkele rechtbank Jehovah’s Getuigen voor hun op de bijbel gebaseerde praktijk van mijden in het ongelijk gesteld.
Punten om zich te herinneren
◻ Op welke manieren kan uitsluiting een vorm van streng onderricht zijn?
◻ Waarom verschilt het gedrag van een christen tegenover uitgesloten personen van zijn gedrag tegenover zondaars in de wereld?
◻ Welke schriftuurlijke richtlijn dient men in gedachte te houden, zelfs als een familielid wordt uitgesloten?
◻ Tot welke slotsom kwam een hof van beroep in een zaak die door een uitgeslotene aanhangig was gemaakt?
◻ Wat kunnen wij leren uit enkele persoonlijke commentaren aangaande uitsluiting?
[Inzet op blz. 26]
„Volledig elke omgang met [mijn uitgesloten zuster] Margaret verbreken, vormde een beproeving op onze loyaliteit aan Jehovah’s regeling. Ons gezin was daardoor in de gelegenheid te tonen dat wij werkelijk geloofden dat Jehovah’s manier de beste is.” — Lynette.
[Kader op blz. 30]
Excommunicatie — Welk effect?
De Engelse geschiedschrijver Edward Gibbon schreef over de rechtmatigheid en het effect van uitsluiting in een tijd dichter bij die van de apostelen:
„Het is het ontwijfelbare recht van iedere gemeenschap om diegenen onder haar leden uit te sluiten van haar omgang en voordelen, die de voorschriften die met algemeen goedvinden zijn ingesteld, verwerpen of overtreden. . . . De consequenties van excommunicatie waren van temporele [aardse] zowel als geestelijke aard. De christen tegen wie excommunicatie was uitgesproken, was beroofd van elk deel aan de offers die de gelovigen brachten. De banden van zowel religieuze als persoonlijke vriendschap waren verbroken.”