’Een toets op de echtheid van uw liefde’
WAARAAN doen de bovenstaande woorden u denken? Aan vervolging en ontberingen? Aan martelaarschap? Die woorden werden oorspronkelijk neergeschreven door de apostel Paulus in een brief aan christenen in het oude Korinthe. Ze zijn bijzonder belangrijk voor Jehovah’s dienstknechten in deze tijd, aangezien de ’echtheid van hun liefde’ op soortgelijke wijze getoetst wordt. Maar hoe? Laten wij voor het antwoord eens onderzoeken in welke context Paulus deze woorden gebruikte.
De basis voor de toets
Zo’n twee decennia na de grondlegging van het christendom bevond de gemeente in Jeruzalem zich in ernstige financiële moeilijkheden. Christenen die in dat bolwerk van joodse tegenstand en vooroordeel woonden, hadden door de jaren heen „onder veel lijden een zware strijd . . . verduurd” en hadden zelfs ’de roof van hun bezittingen’ moeten meemaken (Hebreeën 10:32-34). Er was dringend hulp van buitenaf nodig.
Hun benarde situatie mocht zeker hun niet-joodse broeders niet onberoerd laten. Per slot van rekening stonden zij bij de christenen in Jeruzalem in een speciale „schuld”. Had het goede nieuws zich niet vanuit Jeruzalem tot de niet-joden verbreid? Paulus redeneerde: „Want de Joden hebben de niet-Joden laten delen in hun geestelijke rijkdommen. Daarom hebben de niet-Joden van hun kant de plicht de Joden materieel bij te staan.” — Romeinen 15:27, Groot Nieuws Bijbel.
De inzameling organiseren
Paulus was door het besturende lichaam geïnstrueerd ’de armen [onder de christenen] te blijven gedenken’ (Galaten 2:10). Dus bracht hij de christenen in Europa en Klein-Azië op de hoogte van de toestand in Jeruzalem. Paulus gaf de volgende instructies: „Wat nu de inzameling betreft die voor de heiligen is, doet ook gij zoals ik de gemeenten van Galatië opgedragen heb. Laat een ieder van u op elke eerste dag van de week in zijn eigen huis iets opzij leggen en opsparen, naargelang hij voorspoed heeft, opdat er niet pas inzamelingen gehouden zullen worden wanneer ik gekomen ben.” — 1 Korinthiërs 16:1, 2.
Door hun geld er op deze wijze voor te reserveren, zou niemand zich gedwongen of onder druk gezet voelen wanneer de daadwerkelijke inzameling gehouden werd. De broeders waren niet bang dat hun geld verkeerd besteed of verspild zou worden. Alleen ’goedgekeurde mannen’ zouden de ingezamelde gelden mogen afleveren, en Paulus zou zelf met hen meegaan als dat nodig werd geacht. — 1 Korinthiërs 16:3-5.
Wat was de reactie van de Korinthiërs? Hoewel de broeders klaarblijkelijk gunstig reageerden op Paulus’ aansporing, werd het ingezamelde geld nooit verzonden (2 Korinthiërs 8:6, 10, 11). Misschien lieten de ouderlingen zich te zeer in beslag nemen door hun inspanningen om verdeeldheid, immoraliteit en andere problemen waarover Paulus hun geschreven had, uit de gemeente te bannen.
’Overvloedig in weldadig geven’
In ieder geval schreef Paulus hun nog een brief, waarin hij zei: „Nu doen wij u weten, broeders, aangaande de onverdiende goedheid van God die aan de gemeenten van Macedonië is geschonken, dat gedurende een grote beproeving onder kwelling hun overvloedige vreugde en hun diepe armoede de rijkdom van hun edelmoedigheid overvloedig hebben doen zijn. Want zij hebben dit naar hun werkelijke vermogen gedaan, ja, ik getuig dat het boven hun werkelijke vermogen is geweest, terwijl zij ons uit eigen beweging met grote aandrang bleven smeken om het voorrecht op weldadige wijze te geven en een aandeel te hebben aan de bediening bestemd voor de heiligen. En niet slechts zoals wij hadden gehoopt, maar eerst gaven zij zichzelf aan de Heer en door Gods wil aan ons. Dit bracht ons ertoe Titus aan te moedigen om, evenals hij degene was geweest die er onder u een begin mee had gemaakt, nu ook ditzelfde weldadige geven van uw zijde te voltooien. Moogt gij niettemin, evenals gij in alles overvloedig zijt, in geloof en woord en kennis en alle ernst en in deze liefde van ons voor u, ook overvloedig zijn in dit weldadige geven.” — 2 Korinthiërs 8:1-7.
Het voorbeeld van de zelfopofferende Macedoniërs gaf de Korinthiërs veel stof tot nadenken. Korinthe was beroemd om zijn rijkdom, weelde en handel. Sommige van de broeders daar waren misschien betrekkelijk arm, maar als geheel stond de gemeente er ongetwijfeld beter voor dan de Macedonische christenen, die in „diepe armoede” verkeerden. Toch hadden de Macedoniërs „boven hun werkelijke vermogen” bijgedragen. Zij hadden geen aansporing van Paulus nodig gehad om een bijdrage te schenken. Zij ’smeekten’ Paulus zelfs ’met aandrang’ om aan dit geven een aandeel te mogen hebben! Hieruit bleek duidelijk dat de Macedonische christenen werkelijk ’zichzelf aan de Heer gaven [door een onvoorwaardelijke opdracht] en aan [Paulus en zijn metgezellen]’, door zich aan hun theocratische leiding te onderwerpen.
Getoetst met betrekking tot hun liefde en edelmoedigheid
Zouden de Korinthiërs er evenzo toe worden bewogen ’overvloedig te zijn in weldadig geven’? Toen Paulus Korinthe voor de eerste maal bezocht, was hij gedwongen als tentenmaker in zijn eigen onderhoud te voorzien (Handelingen 18:1-3). Hij bleef zelfs nog in zijn eigen behoeften voorzien nadat daar een gemeente was ontstaan en zag er dus van af gebruik te maken van zijn „recht” om als volle-tijdprediker van het goede nieuws financiële steun te ontvangen. — 1 Korinthiërs 9:3-12.
De bijbelcommentator Thomas Scott zegt in dit verband: „Vermoedelijk had hij enkele dingen in de aard van de Korinthische christenen waargenomen die hem er aanvankelijk toe brachten geen financiële steun van hen aan te nemen.” Misschien waren de betrekkelijk welvarende Korinthiërs er onder invloed van het zelfzuchtige materialisme om hen heen eenvoudig niet toe geneigd edelmoedig te zijn. Paulus kan ook bang geweest zijn dat de commercieel ingestelde Korinthiërs zijn motief in twijfel zouden trekken als hij financiële steun aanvaardde. Er kunnen zelfs personen zijn geweest die, net als enkelen in Thessaloníka, lui waren en een excuus zochten om op de kosten van hun medechristenen te teren. — 2 Thessalonicenzen 3:7-12.
Hoe het ook zij, Paulus en zijn metgezellen besloten in hun eigen levensonderhoud te voorzien „om geen enkele hindernis voor het goede nieuws omtrent de Christus op te werpen” (1 Korinthiërs 9:12). Na verloop van tijd geraakte Paulus echter in financiële moeilijkheden, hetgeen de arme broeders in Filippi ter ore kwam. Paulus vertelde de Korinthiërs: „Andere gemeenten heb ik beroofd door dingen voor mijn onderhoud aan te nemen om u te kunnen dienen, en toch ben ik toen ik bij u tegenwoordig was en gebrek kreeg, niemand tot last geworden, want de broeders die uit Macedonië [klaarblijkelijk Filippi] kwamen, hebben mijn tekort overvloedig aangevuld. Ja, in elk opzicht heb ik mij ervoor gewacht u tot last te zijn en dit zal ik blijven doen.” — 2 Korinthiërs 11:8, 9; vergelijk Filippenzen 4:15, 16.
Het is waar dat Paulus zelf zei dat hij van de Korinthiërs geen ’dingen voor zijn onderhoud [wilde] aannemen’. Maar toen Paulus had getracht de gastvrijheid van Lydia, een vrouw uit Filippi, van de hand te wijzen, ’dwong zij hen gewoon’ in haar huis te komen (Handelingen 16:15). Legden de Korinthiërs net zo’n volhardende bezorgdheid voor Paulus’ materiële welzijn aan de dag? Dat is nog maar de vraag. In ieder geval onderscheidde Paulus dat de situatie in verband met de gemeente in Jeruzalem een gelegenheid bood om te toetsen of de Korinthiërs de neiging hadden gierig te zijn of dat zij edelmoediger waren geworden. Hij gaf de volgende aansporing:
„Ik zeg u dit niet bij wijze van bevel, maar . . . om de echtheid van uw liefde te toetsen. Want ik bedoel niet dat het voor anderen gemakkelijk zou zijn, doch zwaar voor u [dat wil zeggen, niet dat anderen ondersteund zouden worden en gij zoudt lijden], maar opdat door gelijkheid tot stand te brengen, uw teveel voor het ogenblik hun tekort zou dekken, opdat ook hun teveel eens uw tekort zou dekken en er zodoende gelijkheid zou ontstaan, zoals er staat geschreven: ’Hij die veel had, had niet te veel, en hij die weinig had, had niet te weinig.’” — 2 Korinthiërs 8:8, 13-15.
Het is duidelijk dat de Korinthiërs de toets goed doorstonden. Enige tijd later berichtte Paulus: „Degenen die in Macedonië en Acháje [waar Korinthe lag] zijn, hebben graag van hun goederen gedeeld door een bijdrage te geven aan de armen onder de heiligen in Jeruzalem.” — Romeinen 15:26.
In deze tijd de toets doorstaan
Doorstaan wij echter de toets op liefde en edelmoedigheid in de situaties die zich in deze tijd voordoen? Wij leven in „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen” (2 Timótheüs 3:1-5). Velen van ons gaan onder zware financiële lasten gebukt. En af en toe worden zulke lasten veroorzaakt door „de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft” (1 Johannes 2:16). Hoe gemakkelijk is het om egocentrisch te worden, ongevoelig voor de noden van anderen!
Over het geheel genomen hebben Jehovah’s Getuigen in deze tijd de toets op hun broederlijke liefde op een in het oog springende wijze doorstaan. Zo werd de stad Santiago (Chili) op 3 maart 1985 door een aardbeving getroffen. Honderden broeders en zusters verloren hun huizen en bezittingen. Onmiddellijk organiseerden gemeenten hulpverlening. „Binnen enkele uren”, zo berichtten de broeders, „kwamen er al broeders voedsel, kleding, dekens en andere nuttige goederen brengen.” Ook kwamen er bijdragen binnen van over de hele wereld. Soortgelijke gebeurtenissen hebben zich door de jaren heen talloze malen voorgedaan.
Maar wij hoeven niet te wachten tot er een ramp plaatsvindt om onze broederlijke liefde te tonen. Als een medechristen in financiële moeilijkheden verkeert, kunnen wij een open oog hebben voor zijn behoeften door meer te doen dan te zeggen: „Houdt u warm en goed gevoed” (Jakobus 2:15, 16). En hoe staat het met degenen in de volle-tijddienst die „van het goede nieuws leven”? Net als Paulus, vragen noch verwachten zulke personen financiële ondersteuning van degenen die zij dienen. Niettemin zijn velen ertoe bewogen edelmoedigheid te betonen aan degenen die hard werken om ’geestelijke dingen te zaaien’ ten behoeve van hen. — 1 Korinthiërs 9:11, 14.
En wat valt er te zeggen over de behoeften van de wereldomvattende organisatie van Jehovah’s Getuigen? Het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1989 bericht: „Gedurende het dienstjaar 1988 heeft de Watch Tower Society $29.834.676,97 uitgegeven om speciale pioniers, zendelingen en reizende opzieners in hun velddiensttoewijzingen te ondersteunen.” Er waren ook enorme kosten gemoeid met het onderhoud en de aanschaf van bijkantoorfaciliteiten, installaties, machinerie, papier — om nog maar niet te spreken van de noodzakelijke kosten voor het levensonderhoud van de wereldomvattende Bethelfamilie, die nu ruim 9000 leden telt! Bovendien zijn er momenteel zo’n 18 bouw- en renovatieprojecten aan de gang op verschillende bijkantoren, en 19 op ons hoofdbureau in Brooklyn (New York). Hebt u er een aandeel aan dit wereldomvattende werk te financieren?
Net als in de eerste eeuw nemen ook thans allen deze verantwoordelijkheid gezamenlijk op zich, ook de mindergegoeden, die met hun kleine bijdragen de ruggegraat van de financiële ondersteuning van het Genootschap zijn gebleken. Sommigen vinden het een hulp om het in 1 Korinthiërs 16:2 geschapen precedent te volgen en regelmatig geld opzij te leggen om dat als bijdrage aan de plaatselijke Koninkrijkszaal te geven. Anderen besluiten misschien om hun geld rechtstreeks aan de Watch Tower Society of aan een van de bijkantoren ervan te schenken.
Wees ervan verzekerd dat Jehovah degenen opmerkt die door hun edelmoedigheid de echtheid van hun liefde bewijzen. Beroof uzelf niet van zegeningen! Paulus beloofde: „God is bovendien in staat al zijn onverdiende goedheid overvloedig te doen zijn jegens u, opdat gij, terwijl gij altijd in alles volledig van het nodige zijt voorzien, volop moogt hebben voor ieder goed werk.” — 2 Korinthiërs 9:8.
[Kader op blz. 26]
HOE SOMMIGEN BIJDRAGEN SCHENKEN VOOR HET KONINKRIJKSWERK
◻ GIFTEN: Giften in geld kunnen gezonden worden aan de plaatselijke bijkantoren van de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania. Bezittingen zoals onroerend goed, alsook juwelen of andere waardevolle dingen, kunnen eveneens geschonken worden. Deze bijdragen dienen vergezeld te gaan van een kort briefje waarin wordt meegedeeld dat het een gift betreft.
◻ VOORWAARDELIJKE-SCHENKINGSREGELING: Het beheer van geld kan aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen met de bepaling dat het in geval van persoonlijke noodzaak aan de gever wordt geretourneerd.
◻ VERZEKERING: Het Wachttorengenootschap kan worden genoemd als begunstigde van een levensverzekeringspolis. Het Genootschap dient van zulke regelingen in kennis te worden gesteld.
◻ MACHTIGINGEN TOT BEHEER VAN GOEDEREN: Het beheer van spaarbanktegoeden kan aan het Genootschap worden overgedragen. Indien dit gebeurt, stel het Genootschap hier dan van in kennis. Aandelen, obligaties en bezittingen kunnen ook geschonken worden onder een regeling dat de gever er tijdens zijn of haar leven het vruchtgebruik van behoudt. Deze regeling waarborgt dat ingeval de gever onverhoopt sterft, het Genootschap het eigendom reeds in bezit heeft, behoudens de mogelijkheid dat zijn kinderen na zijn overlijden via de rechtbank de juistheid van deze schenking betwisten.
◻ TESTAMENTEN: Bezittingen of geldmiddelen kunnen aan het Wachttorengenootschap worden vermaakt door middel van een rechtsgeldig testament. Er dient een afschrift aan het Genootschap te worden gezonden.
Schrijf voor nadere inlichtingen en adviezen betreffende deze kwesties aan het plaatselijke bijkantoor van het Genootschap.