OORDEELSDAG
Een specifieke „dag” of periode waarin bepaalde groepen personen, natiën of de mensheid in het algemeen door God ter verantwoording worden geroepen. Het kan een tijd zijn waarin degenen die reeds ter dood veroordeeld zijn, terechtgesteld worden. Het oordeel kan daarentegen ook sommigen in de gelegenheid stellen gered te worden, ja, zelfs eeuwig leven te verwerven. Jezus Christus en zijn apostelen vestigden de aandacht op een toekomstige „Oordeelsdag” waarop niet alleen de levenden maar ook degenen die reeds gestorven zijn, geoordeeld zullen worden. — Mt 10:15; 11:21-24; 12:41, 42; 2Ti 4:1, 2.
Vroegere oordeelsperiodes. Op verschillende tijdstippen in het verleden heeft Jehovah volken en natiën wegens hun daden ter verantwoording geroepen en zijn strafgerichten voltrokken door ze te vernietigen. Zulke oordeelsvoltrekkingen waren geen willekeurige demonstraties van bruut geweld of overmacht. In sommige gevallen wordt het met „oordeel” (misj·patʹ) vertaalde Hebreeuwse woord ook weergegeven met „gerechtigheid” en „recht” (Ezr 7:10; Ge 18:25). De bijbel beklemtoont dat Jehovah „rechtvaardigheid en gerechtigheid [liefheeft]”, dus komen bij zijn oordeelsvoltrekkingen deze beide eigenschappen tot uiting. — Ps 33:5.
Soms waren de oordeelsvoltrekkingen een gevolg van het goddeloze gedrag waaraan mensen zich in hun dagelijks leven overgaven. Sodom en Gomorra zijn hiervan een voorbeeld. Jehovah inspecteerde de steden en stelde vast dat de zonde van de inwoners zeer zwaar was; hij besloot de steden te verderven (Ge 18:20, 21; 19:14). Later schreef Judas dat die steden „de gerechtelijke straf [Gr.: diʹken; „oordeel”, Da; „gerechte straf”, Yg; „vergeldende gerechtigheid”, ED] van eeuwig vuur” ondergingen (Ju 7). Die steden beleefden dus een oordeelsdag.
Jehovah voerde een rechtsgeding tegen het oude Babylon, de aloude vijand van God en zijn volk. Omdat Babylon de joden onnodig wreed behandelde en niet van zins was hen na de zeventigjarige ballingschap vrij te laten, en bovendien de overwinning op Gods volk aan Marduk toeschreef, kwam het in aanmerking voor een oordeelsvoltrekking (Jer 51:36; Jes 14:3-6, 17; Da 5:1-4). Dit vond plaats in 539 v.G.T., toen Babylon door de Meden en Perzen omvergeworpen werd. Daar het Jehovah was die het strafgericht voltrok, kon zo’n periode als „de dag van Jehovah” worden aangeduid. — Jes 13:1, 6, 9.
In dezelfde geest profeteerde Jeremia dat God onder andere met Edom „in het gericht [zou] treden” (Jer 25:17-31), zodat deze natie, die van haat jegens Jehovah en zijn volk blijk had gegeven, op „de dag van Jehovah” een vernietigend oordeel onderging. — Ob 1, 15, 16.
Toen Juda en Jeruzalem ontrouw werden en Gods misnoegen verdienden, kondigde hij aan dat hij „in [hun] midden rechterlijke beslissingen [zou] voltrekken” (Ez 5:8). In 607 v.G.T. kwam „de dag van Jehovah’s verbolgenheid” in de vorm van de voltrekking van zijn vernietigende strafgericht (Ez 7:19). Er werd voor Jeruzalem echter nog een andere „dag” of tijd van oordeel voorzegd. Joël profeteerde dat er vóór „de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” geest zou worden uitgestort (Joë 2:28-31). Onder inspiratie zette Petrus op de pinksterdag in 33 G.T. uiteen dat die profetie op dat moment in vervulling ging (Han 2:16-20). De vernietigende „dag van Jehovah” kwam in 70 G.T., toen de Romeinse legers het goddelijke oordeel aan de joden voltrokken. Zoals Jezus had voorzegd, waren het „dagen waarin aan de gerechtigheid [werd] voldaan”. — Lu 21:22; zie VERNIETIGING.
Toekomstige oordeelsvoltrekkingen. Afgezien van profetieën in de Hebreeuwse Geschriften, noemt de bijbel uitdrukkelijk nog een aantal toekomstige oordeelsdagen waarop een straf voltrokken zal worden. In de Openbaring wordt gewezen op de tijd waarin „Babylon de Grote” volledig met vuur verbrand zal worden. Dit is de gerechtelijke straf wegens haar hoererij met de natiën en omdat zij dronken is van het bloed van de getuigen van Jezus (Opb 17:1-6; 18:8, 20; 19:1, 2). Toen Petrus een andere oordeelsvoltrekking te berde bracht, verwees hij terug naar de gebeurtenissen in Noachs dagen en voorzei een „dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen” (2Pe 3:7). Volgens de Openbaring zal die vernietiging worden voltrokken door „Het Woord van God”, die de natiën met een lang zwaard zal slaan (Opb 19:11-16; vgl. Ju 14, 15). Ook was in de 1ste eeuw het oordeel over de Duivel reeds geveld, en de demonen, die door hem worden geleid, wisten dat zij net als Satan in de afgrond geworpen zouden worden (1Ti 3:6; Lu 8:31; Opb 20:1-3). Hieruit volgt dus dat het oordeel dat hun wacht, eenvoudig de voltrekking van een oordeel is waartoe reeds is besloten. — Ju 6; 2Pe 2:4; 1Kor 6:3.
Houdt niet altijd veroordeling in. In de meeste gevallen heeft het woord „oordeel” (Gr.: kriʹsis en kriʹma) in de christelijke Griekse Geschriften duidelijk de betekenis van een veroordeling of een ongunstig oordeel. In Johannes 5:24, 29 wordt „oordeel” tegenover „leven” en „eeuwig leven” gesteld, waaruit duidelijk blijkt dat er sprake is van een veroordeling die het volledige verlies van het leven — de dood — inhoudt (2Pe 2:9; 3:7; Jo 3:18, 19). Niet ieder ongunstig oordeel leidt echter onvermijdelijk tot de vernietiging. De opmerkingen van Paulus in 1 Korinthiërs 11:27-32 over de viering van het Avondmaal des Heren illustreren dit. Als iemand niet goed onderscheidde wat hij deed, kon hij „zichzelf een oordeel” eten of drinken. Dan voegt Paulus eraan toe: „Wanneer wij . . . geoordeeld worden, dan worden wij door Jehovah streng onderricht, opdat wij niet met de wereld veroordeeld worden.” Zo zou het dus kunnen zijn dat iemand een ongunstig oordeel ontvangt en toch, omdat hij berouw heeft, niet voor eeuwig vernietigd wordt.
Dat een oordeel nog geen veroordeling hoeft in te houden, blijkt bovendien uit 2 Korinthiërs 5:10. Daar wordt over degenen die voor de rechterstoel van Christus openbaar gemaakt worden, gezegd dat „een ieder het hem toegekende ontvangt . . . overeenkomstig de dingen die hij heeft beoefend, hetzij goed of kwaad”. Het oordelen waarover in Openbaring 20:13 wordt gesproken, heeft klaarblijkelijk voor velen een gunstige afloop. Van de doden die geoordeeld worden, zullen degenen die een ongunstig oordeel ontvangen, in „het meer van vuur” worden geslingerd. De overigen echter doorstaan het oordeel, omdat zij „in het boek des levens geschreven [worden] bevonden”. — Opb 20:15.
Een oordeelsdag waarop een ieder rekenschap moet afleggen. De voorchristelijke Hebreeën waren vertrouwd met de gedachte dat God hen persoonlijk verantwoordelijk zou stellen voor hun gedrag (Pr 11:9; 12:14). In de christelijke Griekse Geschriften wordt duidelijk gemaakt dat er een specifieke toekomstige periode, of „dag”, zal zijn waarin de mensen, zowel de levenden als degenen die reeds gestorven zijn, individueel geoordeeld zullen worden. — 2Ti 4:1, 2.
Wie de rechters zijn. In de Hebreeuwse Geschriften wordt Jehovah geïdentificeerd als „de Rechter van de gehele aarde” (Ge 18:25). Ook in de christelijke Griekse Geschriften wordt hij „de Rechter van allen” genoemd (Heb 12:23). Hij heeft het oordeel echter aan zijn Zoon overgedragen (Jo 5:22). De bijbel zegt dat Jezus ertoe „aangesteld” of „verordend” is te oordelen (Han 10:42; 17:31; 2Ti 4:1). Dat Jezus aldus door God gemachtigd is, lost elke schijnbare tegenstrijdigheid op tussen de tekst die zegt dat een ieder „voor de rechterstoel van God [zal] staan”, en het vers waar wordt gezegd dat men „voor de rechterstoel van de Christus openbaar gemaakt [zal] worden”. — Ro 14:10; 2Kor 5:10.
Jezus vertelde zijn apostelen ook dat zij, wanneer hij in de „herschepping” op zijn troon zou plaatsnemen, „op twaalf tronen [zouden] zitten” om te oordelen (Mt 19:28; Lu 22:28-30). Paulus gaf te kennen dat christenen die waren „geroepen om heiligen te zijn”, de wereld zouden oordelen (1Kor 1:2; 6:2). En de apostel Johannes zag in een visioen de tijd waarin sommigen ’macht om te oordelen’ ontvingen (Opb 20:4). Gezien de bovengenoemde teksten behoren de apostelen en de andere heiligen blijkbaar tot deze groep personen. Die conclusie wordt gestaafd door de rest van het laatstgenoemde vers, waar gesproken wordt over degenen die gedurende het Millennium met Christus zullen regeren. Dezen zullen dan te zamen met Jezus koninklijke rechters zijn.
De voortreffelijke kwaliteit van het oordelen dat tijdens de Oordeelsdag zal plaatsvinden, staat vast, want Jehovah’s „oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig” (Opb 19:1, 2). De aard van het oordelen waartoe hij machtiging verleent, is eveneens rechtvaardig en waarachtig (Jo 5:30; 8:16; Opb 1:1; 2:23). Er zal geen rechtsverdraaiing en geen verhulling van de feiten zijn.
De opstanding is erbij inbegrepen. Toen Jezus over de „Oordeelsdag” sprak, bracht hij een opstanding van de doden in het beeld. Hij merkte op dat de mogelijkheid bestond dat een stad de apostelen en hun boodschap zou verwerpen, en zei: „Het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn op de Oordeelsdag dan voor die stad” (Mt 10:15). Hoewel hij kennelijk een hyperbool gebruikte (omdat Sodom en Gomorra de eeuwige vernietiging hadden ondergaan), wezen zijn woorden vooruit naar een toekomstig oordeel voor ten minste enkele personen uit zo’n eerste-eeuwse joodse stad. (Vgl. Mt 11:22-24; Lu 10:13-15; Ju 7.) Nog duidelijker is Jezus’ uitspraak dat ’de koningin van het Zuiden in het oordeel zal worden opgewekt’ (Mt 12:41, 42; Lu 11:31, 32). Wanneer in de bijbel staat dat Jezus „de levenden en de doden” zal oordelen, kan dit worden bezien in het licht van het feit dat de opstanding bij de Oordeelsdag inbegrepen is. — Han 10:42; 2Ti 4:1.
Een laatste aanwijzing die erop duidt dat velen van degenen die op de Oordeelsdag aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen worden, uit de doden opgewekte personen zullen zijn, is te vinden in Openbaring 20:12, 13. Daar wordt een groep personen geschilderd die „voor de troon staan”. Er wordt gewag gemaakt van de doden, alsook van het feit dat de dood en Hades degenen opgaven die in hen waren. Zij allen worden geoordeeld.
Wanneer de Oordeelsdag zal zijn. In Johannes 12:48 bracht Christus het oordelen van personen met „de laatste dag” in verband. Volgens Openbaring 11:17, 18 worden de doden geoordeeld nadat God zijn grote kracht heeft opgenomen en in een speciale zin als koning is gaan regeren. De volgorde van de gebeurtenissen die in Openbaring hoofdstuk 19 en 20 opgetekend staan, werpt verder licht op de aangelegenheid. Daar lezen wij over een oorlog waarin de „Koning der koningen” de „koningen der aarde en hun legers” doodt. (Eerder in de Openbaring [16:14] wordt dit „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” genoemd.) Vervolgens wordt Satan voor 1000 jaar gebonden. Gedurende die 1000 jaar verrichten koninklijke rechters te zamen met Christus dienst. In dezelfde context worden de opstanding en het oordelen van de doden genoemd. Hieruit kan men dus opmaken wanneer de Oordeelsdag komt. En van bijbels standpunt uit bezien is het niet onmogelijk een duizendjarige periode als een „dag” te beschouwen, want deze vergelijking vinden wij ook elders in de bijbel. — 2Pe 3:8; Ps 90:4.
Basis voor het oordeel. In een beschrijving van wat er zich op aarde zal afspelen gedurende de tijd van het oordeel staat in Openbaring 20:12 dat de opgestane doden dan zullen worden „geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden”. Degenen die uit de dood worden opgewekt, zullen niet worden geoordeeld op grond van de werken die zij in hun vroegere leven hebben gedaan, want volgens Romeinen 6:7 geldt de regel: „Wie gestorven is, is van zijn zonde vrijgesproken.”
Jezus zei echter dat het feit dat sommigen weigeren kennis te nemen van zijn krachtige werken en geen berouw willen hebben of niet gunstig op Gods boodschap reageren, het moeilijk voor hen zou maken de Oordeelsdag te doorstaan. — Mt 10:14, 15; 11:21-24.