Delen in de vertroosting die Jehovah schenkt
„Onze hoop voor u is . . . onwankelbaar, daar wij weten dat gij, evenals gij deel hebt aan het lijden, op dezelfde wijze ook zult delen in de vertroosting.” — 2 KORINTHIËRS 1:7.
1, 2. Wat hebben velen die in deze tijd christenen zijn geworden, ervaren?
VEEL hedendaagse lezers van De Wachttoren zijn zonder kennis van Gods waarheid opgegroeid. Misschien is dat ook met u het geval. Als dat zo is, breng u dan te binnen hoe u zich voelde toen uw ogen des verstands opengingen. Was u bijvoorbeeld niet opgelucht toen u voor het eerst begreep dat de doden zich van niets bewust zijn en dus niet lijden? En werd u niet vertroost toen u vernam wat de hoop voor de doden is, dat miljarden tot leven in Gods nieuwe wereld opgewekt zullen worden? — Prediker 9:5, 10; Johannes 5:28, 29.
2 Wat valt er te zeggen over Gods belofte een eind te maken aan goddeloosheid en deze aarde in een paradijs te veranderen? Werd u niet vertroost en met vurige verwachting vervuld toen u dit te weten kwam? Hoe voelde u zich toen u voor het eerst vernam dat de mogelijkheid bestond om zonder te hoeven sterven dat komende aardse paradijs binnen te gaan? Ongetwijfeld was u verrukt. Ja, u was deelgenoot geworden van Gods vertroostende boodschap die thans over de hele wereld door Jehovah’s Getuigen wordt gepredikt. — Psalm 37:9-11, 29; Johannes 11:26; Openbaring 21:3-5.
3. Waarom ondergaan degenen die Gods vertroostende boodschap met anderen delen, ook verdrukking?
3 Toen u echter probeerde de bijbelse boodschap met anderen te delen, ging u ook beseffen dat ’niet alle mensen geloof bezitten’ (2 Thessalonicenzen 3:2). Misschien hebben sommige van uw vroegere vrienden u wel bespot omdat u geloof in de bijbelse beloften tot uitdrukking bracht. Het kan zelfs zijn dat u vervolging hebt ondergaan omdat u samen met Jehovah’s Getuigen de bijbel bleef bestuderen. De tegenstand kan heviger zijn geworden toen u uw leven in overeenstemming begon te brengen met bijbelse beginselen. U begon de verdrukking te ondervinden die Satan en zijn wereld brengen over allen die Gods vertroosting aanvaarden.
4. Op welke verschillende manieren kunnen pasgeïnteresseerden op verdrukking reageren?
4 Helaas worden sommigen, zoals Jezus heeft voorzegd, door verdrukking tot struikelen gebracht en staken zij hun omgang met de christelijke gemeente (Mattheüs 13:5, 6, 20, 21). Anderen volharden onder verdrukking door hun geest gericht te houden op de vertroostende beloften die zij leren kennen. Ten slotte dragen zij hun leven aan Jehovah op en worden als discipelen van zijn Zoon, Jezus Christus, gedoopt (Mattheüs 28:19, 20; Markus 8:34). Verdrukking houdt natuurlijk niet op als een christen eenmaal gedoopt is. Eerbaar blijven kan bijvoorbeeld een zware strijd zijn voor iemand die een immorele achtergrond heeft. Anderen hebben te kampen met niet-aflatende tegenstand van de zijde van ongelovige gezinsleden. Wat de verdrukking ook moge zijn, allen die getrouw een leven als een aan God opgedragen christen leiden, kunnen van één ding verzekerd zijn. Op een zeer persoonlijke wijze zullen zij Gods vertroosting en hulp ervaren.
„De God van alle vertroosting”
5. Wat ondervond Paulus ook, naast de vele beproevingen die hij onderging?
5 Iemand die intense waardering had voor de vertroosting die God schenkt, was de apostel Paulus. Na een bijzonder beproevingsvolle tijd in Asia en Macedonië ondervond hij grote verlichting toen hij vernam dat de Korinthische gemeente goed op zijn brief met terechtwijzing had gereageerd. Dit bewoog hem ertoe hun een tweede brief te schrijven, die de volgende lofprijzing bevat: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der tedere barmhartigheden en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking.” — 2 Korinthiërs 1:3, 4.
6. Wat leren wij uit Paulus’ woorden in 2 Korinthiërs 1:3, 4?
6 Deze geïnspireerde woorden spreken boekdelen. Laten wij ze eens analyseren. Wanneer Paulus in zijn brieven uiting geeft aan lof of dank jegens God of hem een verzoek doet, merken wij gewoonlijk dat hij daarbij ook diepe waardering tot uitdrukking brengt voor Jezus, het Hoofd van de christelijke gemeente (Romeinen 1:8; 7:25; Efeziërs 1:3; Hebreeën 13:20, 21). Paulus richt deze lofprijzing dan ook tot „de God en Vader van onze Heer Jezus Christus”. Vervolgens gebruikt hij voor het eerst in zijn geschriften een Grieks zelfstandig naamwoord dat met „tedere barmhartigheden” is vertaald. Dit zelfstandig naamwoord komt van een woord dat wordt gebruikt om droefheid tot uitdrukking te brengen over het lijden dat iemand anders ondergaat. Aldus beschrijft Paulus Gods tedere gevoelens voor al Zijn getrouwe dienstknechten die verdrukking lijden — tedere gevoelens die God ertoe bewegen barmhartig jegens hen te handelen. Ten slotte zag Paulus naar Jehovah op als de bron van deze begeerlijke hoedanigheid door hem „de Vader der tedere barmhartigheden” te noemen.
7. Waarom kan er gezegd worden dat Jehovah „de God van alle vertroosting” is?
7 Gods „tedere barmhartigheden” resulteren in verlichting voor degene die verdrukking lijdt. Derhalve beschrijft Paulus Jehovah vervolgens als „de God van alle vertroosting”. Wat wij dus ook aan vertroosting ondervinden door de vriendelijkheid van medegelovigen, wij kunnen naar Jehovah opzien als de bron ervan. Er bestaat geen werkelijke, duurzame vertroosting die niet uit God voortspruit. Bovendien schiep hij de mens naar zijn beeld, zodat hij ons in staat stelt vertroosters te zijn. En Gods heilige geest beweegt zijn dienstknechten ertoe tedere barmhartigheid te tonen jegens degenen die vertroosting nodig hebben.
Opgeleid om vertroosters te zijn
8. Welke heilzame uitwerking kan het op ons hebben wanneer wij onder verdrukking volharden, hoewel God niet de bron van onze beproevingen is?
8 Hoewel Jehovah God toestaat dat er verscheidene beproevingen over zijn getrouwe dienstknechten komen, is hij nooit de bron van zulke beproevingen (Jakobus 1:13). De troost die hij verschaft wanneer wij verdrukking verduren, kan ons echter opleiden om gevoeliger te zijn voor de noden van anderen. Met welk resultaat? „Opdat wij hen die in enigerlei verdrukking zijn, kunnen vertroosten door middel van de vertroosting waarmee wijzelf door God worden vertroost” (2 Korinthiërs 1:4). Aldus leidt Jehovah ons op om zijn vertroosting doeltreffend te delen met medegelovigen en met degenen die wij in onze bediening ontmoeten, terwijl wij Christus navolgen en ’alle treurenden troosten’. — Jesaja 61:2; Mattheüs 5:4.
9. (a) Wat zal ons helpen lijden te verduren? (b) Hoe worden anderen vertroost wanneer wij getrouw volharden onder verdrukking?
9 Paulus kon veel lijden verduren dank zij de overvloedige vertroosting die hij door bemiddeling van Christus van God had ontvangen (2 Korinthiërs 1:5). Ook wij kunnen een overvloed aan vertroosting ondervinden door over Gods kostbare beloften te mediteren, door om de steun van zijn heilige geest te bidden en door Gods verhoring van onze gebeden te ervaren. Op die wijze zullen wij gesterkt worden om Jehovah’s soevereiniteit te blijven hoog houden en te bewijzen dat de Duivel een leugenaar is (Job 2:4; Spreuken 27:11). Wanneer wij getrouw elke vorm van verdrukking hebben verduurd, dienen wij net als Paulus alle eer aan Jehovah te geven, wiens vertroosting christenen in staat stelt onder beproeving getrouw te blijven. De volharding van getrouwe christenen heeft een vertroostende uitwerking op de broederschap en maakt anderen vastbesloten om ’hetzelfde lijden te verduren’. — 2 Korinthiërs 1:6.
10, 11. (a) Wat zijn enkele dingen die lijden brachten over de gemeente in het oude Korinthe? (b) Hoe vertroostte Paulus de Korinthische gemeente, en welke hoop bracht hij tot uitdrukking?
10 Ook de Korinthiërs hadden deel aan het lijden dat over alle ware christenen komt. Bovendien hadden zij raad nodig om een onberouwvolle hoereerder uit de gemeenschap te sluiten (1 Korinthiërs 5:1, 2, 11, 13). Doordat zij in gebreke waren gebleven dit te doen en een eind te maken aan twist en verdeeldheid, hadden zij schande over de gemeente gebracht. Maar uiteindelijk pasten zij Paulus’ raad toe en gaven blijk van oprecht berouw. Derhalve prees hij hen in warme bewoordingen en zei dat hun voortreffelijke reactie op zijn brief hem had vertroost (2 Korinthiërs 7:8, 10, 11, 13). Blijkbaar had de uitgesloten persoon ook berouw. Daarom gaf Paulus hun de raad ’hem te vergeven en te vertroosten, opdat zo iemand niet op de een of andere wijze door zijn overmatige bedroefdheid wordt verzwolgen’. — 2 Korinthiërs 2:7.
11 Paulus’ tweede brief moet de Korinthische gemeente beslist hebben vertroost. En dit was een van zijn oogmerken. Hij verklaarde: „Onze hoop voor u is . . . onwankelbaar, daar wij weten dat gij, evenals gij deel hebt aan het lijden, op dezelfde wijze ook zult delen in de vertroosting” (2 Korinthiërs 1:7). Aan het eind van zijn brief gaf Paulus de aansporing: „Gaat voort . . . vertroost te worden, . . . en de God van liefde en van vrede zal met u zijn.” — 2 Korinthiërs 13:11.
12. Wat hebben alle christenen nodig?
12 Wat kunnen wij hier een belangrijke les uit leren! Alle leden van de christelijke gemeente moeten „delen in de vertroosting” waarin God door middel van zijn Woord, zijn heilige geest en zijn aardse organisatie voorziet. Zelfs uitgeslotenen kunnen, als zij berouw hebben en hun verkeerde handelwijze hebben gecorrigeerd, vertroosting nodig hebben. Bijgevolg heeft „de getrouwe en beleidvolle slaaf” een barmhartige voorziening in het leven geroepen om hen te helpen. Eens per jaar kunnen twee ouderlingen bepaalde uitgeslotenen bezoeken. Het kan zijn dat zij geen opstandige houding meer aan de dag leggen of niet meer in grove zonde leven en wellicht hulp nodig hebben om de nodige stappen te doen teneinde hersteld te worden. — Mattheüs 24:45; Ezechiël 34:16.
Paulus’ verdrukking in Asia
13, 14. (a) Hoe beschreef Paulus een tijd van zware verdrukking die hij in Asia doormaakte? (b) Welk voorval kan Paulus in gedachten hebben gehad?
13 Het soort van lijden dat de Korinthische gemeente tot op dit punt had ondergaan, kon niet vergeleken worden met de vele verdrukkingen die Paulus moest verduren. Bijgevolg kon hij hen aan het volgende herinneren: „Wij willen u niet onwetend laten, broeders, omtrent de verdrukking die ons in het district Asia is overkomen, dat er een zeer sterke druk, die onze krachten te boven ging, op ons werd uitgeoefend, zodat wij zelfs zeer in het onzekere verkeerden over ons leven. Ja, inwendig hadden wij het gevoel dat wij het doodvonnis hadden ontvangen. Dit geschiedde opdat wij ons vertrouwen niet op onszelf zouden stellen, maar op de God die de doden opwekt. Van zo iets groots als de dood heeft hij ons verlost en zal hij ons verlossen; en op hem hebben wij onze hoop gevestigd dat hij ons ook verder zal verlossen.” — 2 Korinthiërs 1:8-10.
14 Sommige bijbelgeleerden geloven dat Paulus doelde op het oproer in Efeze, dat niet alleen Paulus maar ook zijn twee Macedonische reisgezellen, Gajus en Aristarchus, het leven had kunnen kosten. Deze twee christenen werden met geweld een theater ingesleurd dat afgeladen was met een mensenmenigte die ’ongeveer twee uur lang schreeuwde: „Groot is Artemis [de godin] van de Efeziërs!”’ Ten slotte wist een stadsfunctionaris de schare tot bedaren te brengen. Deze levensbedreigende situatie waaraan Gajus en Aristarchus blootstonden, moet Paulus erg van streek hebben gebracht. Hij wilde zich zelfs naar binnen begeven om met het fanatieke gepeupel te redeneren, maar het werd hem belet zijn leven op die manier te riskeren. — Handelingen 19:26-41.
15. Welke extreme situatie kan in 1 Korinthiërs 15:32 beschreven zijn?
15 Paulus kan echter een situatie hebben beschreven die veel extremer was dan het voorgaande voorval. In zijn eerste brief aan de Korinthiërs vroeg Paulus: „Indien ik, gelijk mensen, te Efeze met wilde beesten heb gevochten, wat baat het mij?” (1 Korinthiërs 15:32) Dit kan betekenen dat Paulus’ leven niet slechts was bedreigd door beestachtige mensen, maar door letterlijke wilde beesten in het stadion van Efeze. Misdadigers werden soms gestraft doordat zij gedwongen werden met wilde beesten te vechten, terwijl bloeddorstige scharen toekeken. Als Paulus bedoelde dat hij tegenover letterlijke wilde beesten had gestaan, moet hij op het laatste moment door een wonder voor een wrede dood gespaard zijn, net als Daniël uit de muil van letterlijke leeuwen werd bevrijd. — Daniël 6:22.
Hedendaagse voorbeelden
16. (a) Waarom kunnen veel getuigen van Jehovah zich verplaatsen in de verdrukkingen die Paulus onderging? (b) Waarvan kunnen wij verzekerd zijn met betrekking tot degenen die wegens hun geloof zijn gestorven? (c) Wat voor goede uitwerking heeft het wanneer christenen ternauwernood aan de dood ontkomen?
16 Veel hedendaagse christenen kunnen zich verplaatsen in de verdrukkingen die Paulus onderging (2 Korinthiërs 11:23-27). Ook in deze tijd wordt op christenen „een zeer sterke druk, die [hun] krachten te boven [gaat],” uitgeoefend, en velen hebben met situaties te maken gehad waarin zij ’zeer in het onzekere verkeerden over hun leven’ (2 Korinthiërs 1:8). Sommigen zijn gestorven door toedoen van massamoordenaars en wrede vervolgers. Wij kunnen ervan verzekerd zijn dat Gods vertroostende kracht hen in staat heeft gesteld te volharden en dat zij zijn gestorven met hun hart en geest vast gericht op de vervulling van hun hoop, of dat nu een hemelse of een aardse hoop was (1 Korinthiërs 10:13; Filippenzen 4:13; Openbaring 2:10). In andere gevallen heeft Jehovah het zo gemanoeuvreerd dat onze broeders en zusters van de dood zijn verlost. Ongetwijfeld hebben degenen die zo’n verlossing hebben ondergaan, groter vertrouwen gekregen in „de God die de doden opwekt” (2 Korinthiërs 1:9). Naderhand konden zij met nog meer overtuiging spreken wanneer zij Gods vertroostende boodschap met anderen deelden. — Mattheüs 24:14.
17-19. Uit welke ervaringen blijkt dat onze broeders en zusters in Rwanda in Gods vertroosting hebben gedeeld?
17 Onlangs hebben onze geliefde broeders en zusters in Rwanda iets soortgelijks doorgemaakt als Paulus en zijn metgezellen. Velen hebben hun leven verloren, maar Satan is er niet in geslaagd hun geloof te verwoesten. In plaats daarvan hebben onze broeders en zusters in dit land op diverse persoonlijke manieren Gods vertroosting ervaren. Tijdens de genocide van de in Rwanda wonende Tutsi en Hutu waren er Hutu die hun leven riskeerden om Tutsi te beschermen en Tutsi die Hutu beschermden. Sommigen werden door extremisten gedood omdat zij hun medegelovigen hadden beschermd. Zo werd een Hutu-Getuige genaamd Gahizi gedood nadat hij een Tutsi-zuster genaamd Chantal verborgen had gehouden. De Tutsi-man van Chantal, Jean, werd op een andere plaats verborgen gehouden door een Hutu-zuster die Charlotte heette. Veertig dagen lang zaten Jean en een andere Tutsi-broeder verborgen in een grote schoorsteen, waar zij alleen ’s nachts voor korte periodes uitkwamen. Al die tijd voorzag Charlotte hen van voedsel en bescherming, hoewel zij vlak bij een Hutu-legerkamp woonde. Op deze bladzijde kunt u een foto zien van een herenigde Jean en Chantal, die dankbaar zijn dat hun Hutu-medegelovigen ’hun hals voor hen hebben gewaagd’, net als Priskilla en Aquila dit deden voor de apostel Paulus. — Romeinen 16:3, 4.
18 Een andere Hutu-Getuige, Rwakabubu, werd door de krant Intaremara geprezen omdat hij Tutsi-medegelovigen had beschermd.a Daarin stond: „Dan is er ook Rwakabubu, een van Jehovah’s Getuigen, die hier en daar mensen bleef verbergen onder zijn broeders en zusters (zo noemen medegelovigen elkaar). Hij was er de hele dag mee bezig voedsel en drinkwater voor hen aan te slepen, hoewel hij astmapatiënt is. Maar God maakte hem buitengewoon sterk.”
19 Beschouw ook eens een geïnteresseerd Hutu-echtpaar, Nicodeme en Athanasie geheten. Voor het uitbreken van de genocide bestudeerde dit echtpaar de bijbel met een Tutsi-Getuige, Alphonse genaamd. Met gevaar voor hun leven hielden zij Alphonse in hun huis verborgen. Later beseften zij dat het huis geen veilige plaats was omdat hun Hutu-buren wisten dat zij een Tutsi-vriend hadden. Daarom verborgen Nicodeme en Athanasie hem in een kuil op hun erf. Dit was een goede zet, omdat de buren bijna elke dag naar Alphonse kwamen zoeken. Terwijl Alphonse 28 dagen in deze kuil lag, mediteerde hij over bijbelse verslagen zoals dat van Rachab, die twee Israëlieten op het dak van haar huis in Jericho verborgen hield (Jozua 6:17). Thans zet Alphonse zijn dienst in Rwanda als prediker van het goede nieuws voort, dankbaar dat zijn Hutu-bijbelstudenten hun leven voor hem hebben geriskeerd. En hoe staat het met Nicodeme en Athanasie? Zij zijn nu gedoopte getuigen van Jehovah en leiden meer dan twintig bijbelstudies bij geïnteresseerde personen.
20. Op welke wijze heeft Jehovah onze broeders en zusters in Rwanda vertroost, maar wat hebben velen van hen nog steeds nodig?
20 Toen de genocide in Rwanda begon, waren er 2500 verkondigers van het goede nieuws in het land. Hoewel honderden hun leven hebben verloren of genoodzaakt waren het land te ontvluchten, is het aantal Getuigen tot meer dan 3000 gestegen. Dit bewijst dat God onze broeders en zusters inderdaad heeft vertroost. Hoe staat het met de vele wezen en weduwen onder Jehovah’s Getuigen? Natuurlijk lijden dezen nog steeds verdrukking en hebben zij voortdurend vertroosting nodig (Jakobus 1:27). Hun tranen zullen alleen volledig worden weggewist wanneer in Gods nieuwe wereld de opstanding plaatsvindt. Niettemin kunnen zij het leven aan, dank zij de hulp die zij van hun broeders en zusters ontvangen en omdat zij aanbidders van „de God van alle vertroosting” zijn.
21. (a) Waar nog meer hebben onze broeders en zusters dringend Gods vertroosting nodig, en wat is één manier waarop wij allen hulp kunnen bieden? (Zie het kader „Vertroosting gedurende vier jaar oorlog”.) (b) Wanneer zal onze behoefte aan vertroosting volledig bevredigd worden?
21 Op veel andere plaatsen, zoals in Eritrea, Singapore en het voormalige Joegoslavië, blijven onze broeders en zusters Jehovah ondanks verdrukking getrouw dienen. Mogen wij zulke broeders en zusters helpen door geregeld smeekbeden op te zenden, opdat zij vertroosting mogen ontvangen (2 Korinthiërs 1:11). En mogen wij getrouw volharden tot de tijd dat God door bemiddeling van Jezus Christus in de volste zin ’elke traan uit onze ogen zal wegwissen’. Dan zullen wij in volledige mate de vertroosting ervaren die Jehovah in zijn nieuwe wereld van rechtvaardigheid zal schenken. — Openbaring 7:17; 21:4; 2 Petrus 3:13.
[Voetnoot]
a De Wachttoren van 1 januari 1995, blz. 26, verhaalde de ervaring van Rwakabubu’s dochter, Deborah, die door haar gebed het hart raakte van een groep Hutu-soldaten en zo verhinderde dat het gezin werd vermoord.
Weet u het?
◻ Waarom wordt Jehovah „de God van alle vertroosting” genoemd?
◻ Hoe dienen wij verdrukkingen te bezien?
◻ Met wie kunnen wij vertroosting delen?
◻ Hoe zal onze behoefte aan vertroosting volledig bevredigd worden?
[Illustratie op blz. 17]
Hoewel Jean en Chantal Tutsi-Getuigen zijn, werden zij tijdens de genocide in Rwanda op afzonderlijke plaatsen door Hutu-Getuigen verborgen gehouden
[Illustratie op blz. 17]
Jehovah’s Getuigen blijven Gods vertroostende boodschap met hun buren in Rwanda delen