SPELEN
Al vroeg in de geschiedenis van de mensheid bleek er belangstelling te bestaan voor vermaak en amusement. Over Jubal, de zevende in de geslachtslijn van Adam, wordt gezegd dat hij „de stamvader [was] . . . van allen die de harp en de schalmei hanteren” (Ge 4:21). Na verloop van tijd, in elk geval sinds de Vloed, begon men ook spelletjes te bedenken.
Egypte en Mesopotamië. Op ver uiteenliggende plaatsen in Egypte, Palestina en Mesopotamië hebben archeologen verschillende soorten speelborden, dobbelstenen en speelschijven opgegraven, waarvan enkele zelfs uit de tijd voor Abraham dateren. Op een reliëf van een Egyptische tempelpoort is Ramses III te zien, die met een van zijn bijvrouwen een soort damspel speelt. Bij de meeste spelletjes werd gebruik gemaakt van dobbelstenen of werpstokjes om te bepalen welke zetten gedaan moesten worden.
Op Egyptische schilderingen wordt niet alleen afgebeeld hoe er gedanst en gemusiceerd werd, maar worden ook taferelen getoond van Egyptische meisjes die met een aantal ballen tegelijk aan het jongleren zijn. Bij andere spelletjes die jongeren speelden, was teamwerk betrokken, bij touwtrekken bijvoorbeeld. Knikkeren was eveneens populair.
Israël. Hoewel er in de bijbel niet rechtstreeks melding wordt gemaakt van vormen van amusement en spelletjes die bij de Hebreeën populair waren, vindt men hier en daar aanwijzingen dat er naast muziek, zingen, dansen en converseren aan nog andere vormen van ontspanning werd gedaan. Zacharia 8:5 spreekt over kinderen die op de openbare pleinen spelen, en in Job 21:11, 12 wordt het zingen en dansen van knapen vermeld. In Jezus’ tijd imiteerden kinderen in hun spel vrolijke en droevige gebeurtenissen (Mt 11:16, 17). Bij opgravingen in Palestina is allerlei kinderspeelgoed voor de dag gekomen, zoals ratels, fluiten, speelgoedkookpotjes en -wagentjes. Uit Job 41:5 kan misschien opgemaakt worden dat er tamme vogels gehouden werden. Hoogstwaarschijnlijk werd er ook schijfgeschoten, met pijl en boog of met slingers (1Sa 20:20-22, 35-40; Re 20:16). Wedstrijdspelen schijnen echter pas in de hellenistische periode bij de joden in zwang te zijn geweest.
Raadsels en raadselspelen waren populair in Israël, zoals blijkt uit het raadsel dat Simson de Filistijnen opgaf. — Re 14:12-14.
Griekenland. In 776 v.G.T., omstreeks de tijd dat Jesaja in Juda begon te profeteren, stichtten de Grieken ter ere van Zeus de befaamde Olympische atletiekwedstrijden. Hoewel de spelen in Olympia de beroemdste bleven, werden nog drie andere Griekse steden belangrijke centra voor dergelijke wedstrijden. Op de isthmus vlak bij Korinthe werden de Isthmische Spelen gehouden, die aan Poseidon gewijd waren. In Delphi vonden de Pythische Spelen plaats, terwijl de Nemeïsche Spelen, eveneens ter ere van Zeus, bij Neméa werden gehouden.
Om de vier jaar werden de Olympische Spelen gehouden, die een diepe religieuze betekenis hadden. Religieuze offers en de aanbidding van het olympische vuur waren prominente kenmerken van het feest. De Isthmische Spelen in de buurt van Korinthe vonden om de twee jaar plaats.
Het basisprogramma bij al deze wedstrijden omvatte onder andere hardlopen, worstelen, boksen, discuswerpen en speerwerpen alsook wagenrennen. De deelnemers legden een eed af om zich aan het strakke, tien maanden durende trainingsschema te houden, dat het grootste deel van hun tijd in beslag nam. Rechters, die verblijf hielden bij de deelnemers, zagen er nauwlettend op toe dat de hand werd gehouden aan het trainingsschema. De atleten trainden vaak onder moeilijker omstandigheden dan bij de feitelijke wedstrijd; zo oefenden hardlopers met gewichten aan hun voeten, terwijl boksers in zware uniformen trainden. Het duurde veelal jaren voordat men het peil had bereikt om bij de spelen als overwinnaar uit de bus te kunnen komen. De prijs was een eenvoudige krans of bladerkroon; bij de Olympische Spelen werden de bladeren van de wilde olijfboom gebruikt, bij de Isthmische Spelen dennegroen, bij de Pythische Spelen laurierbladeren en bij de Nemeïsche wedstrijden peterselie. De prijs werd vaak duidelijk zichtbaar bij de eindstreep geplaatst, vlak naast de scheidsrechter, om de deelnemers aan de hardloopwedstrijden ertoe aan te sporen zich tot het uiterste in te spannen terwijl zij hun oog gericht hielden op de prijs. Wie zich niet aan de regels hield, werd echter gediskwalificeerd. De spelen waren voor, tijdens en na de gebeurtenis het gesprek van de dag. De overwinnaars werden geroemd en verheerlijkt, overstelpt met geschenken en gehuldigd. Korinthe gaf de overwinnende atleten een pensioen voor het leven.
Rome. De Romeinse spelen verschilden enorm van de Griekse spelen, aangezien ze voornamelijk gladiatorengevechten en andere vertoningen van ongekende wreedheid omvatten. De gladiatorengevechten begonnen oorspronkelijk in de 3de eeuw v.G.T. Ze werden als begrafenisritueel opgevoerd en waren wellicht nauw verwant aan oude heidense riten waarbij aanbidders zich wonden toebrachten, zodat er ter ere van hun goden of hun doden bloed vloeide (1Kon 18:28; vgl. het in Le 19:28 aan Israël gegeven verbod inzake zulke praktijken). De Romeinse spelen werden later aan de god Saturnus gewijd. Wat pure wreedheid en gevoelloosheid betreft, werden ze door niets geëvenaard. Keizer Trajanus liet ooit spelen opvoeren waaraan 10.000 gladiatoren deelnamen, van wie de meesten vóór het einde van het schouwspel de dood hadden gevonden in de strijd. Zelfs enkele senatoren, enkele „edel”-vrouwen en een keizer, Commodus, traden in de arena als gladiatoren op. Sinds de dagen van Nero werden er grote aantallen christenen bij deze spelen afgeslacht.
Heidense spelen in Palestina geïntroduceerd. Volgens het eerste hoofdstuk van het apocriefe boek Eén Makkabeeën introduceerden hellenistische joden tijdens de regering van Antiochus Epiphanes in de 2de eeuw v.G.T. de Griekse cultuur en atletiekwedstrijden in Israël en werd er een gymnasium of sportschool in Jeruzalem opgericht. In 2 Makkabeeën 4:12-15 staat dat zelfs de priesters hun taken veronachtzaamden om aan de spelen te kunnen deelnemen. Anderen waren echter hevig gekant tegen het overnemen van zulke heidense gebruiken.
In de 1ste eeuw v.G.T. bouwde Herodes de Grote in Jeruzalem een theater en in de vlakte een amfitheater. Ook bouwde hij een theater en amfitheater in Cesarea, en hij stelde spelen in die om de vijf jaar ter ere van Caesar gehouden werden. Behalve worstelen, wagenrennen en andere wedstrijden introduceerde hij kenmerken van de Romeinse spelen, zoals gevechten tussen wilde dieren of tussen ter dood veroordeelde mensen en zulke dieren. Volgens Josephus leidde dit er allemaal toe dat ontstemde joden een samenzwering op touw zetten om Herodes te vermoorden, die echter mislukte. — De joodse oudheden, XV, viii, 1-4; XV, ix, 6.
De christelijke zienswijze. Tertullianus, een schrijver uit de 2de en 3de eeuw G.T., zette uiteen welk standpunt de vroege christenen innamen ten opzichte van het amusement dat onder de Romeinen populair was: „Onze tong, ons gezicht en ons gehoor heeft niets te maken met den waanzin van den circus, met de schaamteloosheid van het theater, met de wreedheid van de arena, met de ijdelheid van de worstelzaal.” Hij voegde eraan toe: „Waardoor geven wij u aanstoot, indien wij andere begrippen hebben over het genot? . . . wij verwerpen hetgeen u behaagt! Maar het onze behaagt ook u niet” (Apologeticum, vertaald door Christine Mohrmann, 1951, blz. 99). Met betrekking tot lichamelijke training of lichaamsoefening in het algemeen vat de apostel Paulus de christelijke houding samen in zijn aan Timotheüs gegeven raad in 1 Timotheüs 4:7-10.
Figuurlijk gebruik. Paulus en Petrus wisten op treffende wijze kenmerken van sommige spelen te gebruiken om punten in hun onderwijs te illustreren. In tegenstelling tot de prijs die deelnemers aan de Griekse wedstrijden najoegen, bleek de kroon waar een gezalfde christen naar streefde, niet een vergankelijke bladerkroon te zijn, maar de beloning van onsterfelijk leven (1Pe 1:3, 4; 5:4). Hij moest bij zijn wedloop vastbesloten zijn de prijs te winnen en moest zijn ogen daarop gericht houden; achteromkijken zou noodlottig zijn (1Kor 9:24; Fil 3:13, 14). Wilde hij niet gediskwalificeerd worden, dan moest hij volgens de regels kampen en in moreel opzicht een onberispelijk leven leiden (2Ti 2:5). Zelfbeheersing, zelfdiscipline en training zijn alle noodzakelijk (1Kor 9:25; 1Pe 5:10). Precies zoals een goedgetrainde bokser slagen uitdeelt zonder energie te verspillen, moest een christen zijn inspanningen op de overwinning concentreren; weliswaar richtte een christen zijn slagen niet tegen een mens, maar tegen datgene wat hem ervan kon weerhouden zijn doel te bereiken — daartoe behoorden ook zijn eigen zwakheden (1Kor 9:26, 27; 1Ti 6:12). Alle ballast en de verstrikkende zonde van gebrek aan geloof dienden te worden afgelegd, zoals ook de deelnemers aan een wedloop zich van alle hinderlijke kleding ontdeden. De christelijke hardloper diende zich niet op een korte sprint voor te bereiden, maar op een duurloop, die volharding vergde. — Heb 12:1, 2.
Er zij opgemerkt dat Paulus in Hebreeën 12:1 laat uitkomen dat wij een grote „wolk van getuigen [Gr.: marʹtu·ron] rondom ons” hebben. Dat hij niet slechts op een menigte toeschouwers doelt, blijkt uit de inhoud van het voorgaande hoofdstuk, waarnaar Paulus verwijst met de woorden: „Daarom dan, . . .” Paulus moedigt christenen dus aan de wedloop voort te zetten door niet op personen te wijzen die slechts toeschouwers waren, maar op het voortreffelijke voorbeeld van anderen die eveneens aan de wedloop deelnamen, terwijl hij hen vooral aanspoort nauwlettend het oog gericht te houden op degene die de overwinning al behaald had en nu hun Rechter is, Christus Jezus.
De illustratie in 1 Korinthiërs 4:9, waar Paulus en zijn medeapostelen vergeleken worden met degenen die in de arena als laatsten op het programma stonden, kan aan de Romeinse wedstrijden zijn ontleend, aangezien het bloederigste gedeelte gewoonlijk voor het laatst werd bewaard en degenen die daarvoor bestemd waren, ten dode waren opgeschreven. De Romeinse spelen vormen wellicht ook de achtergrond voor Hebreeën 10:32, 33. (Zie THEATER.) Het kan zijn dat Paulus de gevaren van de Romeinse spelen zelf werkelijk onder de ogen heeft moeten zien, want in 1 Korinthiërs 15:32 zegt hij dat hij ’te Efeze met wilde beesten had gevochten’. Sommigen beschouwen het als onwaarschijnlijk dat een Romeins burger in de arena aan wilde beesten overgeleverd zou worden, en zij opperen dat deze uitdrukking in figuurlijke zin wordt gebruikt en betrekking heeft op met beesten te vergelijken tegenstanders in Efeze. Maar wat Paulus in 2 Korinthiërs 1:8-10 zei over het zeer grote gevaar dat hem in het district Asia was overkomen, waar Efeze lag, en dat God hem van „zo iets groots als de dood” had verlost, zou stellig veel meer bij een ervaring met letterlijke wilde beesten in de arena passen dan bij de tegenstand die Paulus van de zijde van mensen in Efeze had ondervonden (Han 19:23-41). Het kan dus een van de keren zijn geweest dat Paulus in zijn bediening „de dood nabij” was. — 2Kor 11:23; zie AMUSEMENT.