„Brengt al de tienden in de voorraadschuur”
„Stelt mij alstublieft daarin op de proef, . . . of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen.” — MALEACHI 3:10.
1. (a) Welke uitnodiging deed Jehovah zijn volk in de vijfde eeuw v.G.T. toekomen? (b) Wat was in de eerste eeuw G.T. het gevolg van het feit dat Jehovah tot de tempel kwam voor het oordeel?
IN DE vijfde eeuw v.G.T. waren de Israëlieten Jehovah ontrouw geweest. Zij hadden de tienden achterwege gelaten en brachten ongeschikte dieren als offers naar de tempel. Toch beloofde Jehovah dat als zij de gehele tiende in de voorraadschuur zouden brengen, hij een zegen zou uitstorten totdat er geen gebrek meer zou zijn (Maleachi 3:8-10). Zo’n 500 jaar later kwam Jehovah, vertegenwoordigd door Jezus als Zijn boodschapper van het verbond, naar de tempel in Jeruzalem voor het oordeel (Maleachi 3:1). Israël als natie werd te licht bevonden, maar de afzonderlijke personen die tot Jehovah terugkeerden, werden rijk gezegend (Maleachi 3:7). Zij werden gezalfd om Jehovah’s geestelijke zonen te worden, een nieuwe schepping, „het Israël Gods”. — Galaten 6:16; Romeinen 3:25, 26.
2. Wanneer zou Maleachi 3:1-10 een tweede vervulling ondergaan, en waartoe worden wij in dit verband uitgenodigd?
2 Bijna 1900 jaar hierna, in 1914, werd Jezus als Koning van Gods hemelse koninkrijk op de troon geplaatst, en de door God geïnspireerde woorden in Maleachi 3:1-10 zouden een tweede vervulling ondergaan. In verband met deze opwindende gebeurtenis wordt tot christenen in deze tijd de uitnodiging gericht de gehele tiende in de voorraadschuur te brengen. Als wij dat doen, zullen ook wij zegeningen genieten totdat er geen gebrek meer is.
3. Wie was de boodschapper die de weg voor Jehovah bereidde (a) in de eerste eeuw? (b) vóór de Eerste Wereldoorlog?
3 Betreffende zijn komst tot de tempel zei Jehovah: „Ziet! Ik zend mijn boodschapper, en hij moet een weg voor mijn aangezicht banen” (Maleachi 3:1). Als een eerste-eeuwse vervulling hiervan kwam Johannes de Doper tot Israël en predikte berouw over zonden (Markus 1:2, 3). Was er ook een voorbereidend werk in verband met de tweede komst van Jehovah tot zijn tempel? Ja. In de decennia vóór de Eerste Wereldoorlog verschenen de Bijbelonderzoekers op het wereldtoneel; zij onderwezen de zuivere bijbelse leer en stelden godonterende leugens zoals de leer van de Drieëenheid en het hellevuur aan de kaak. Zij waarschuwden ook voor het naderbij komende einde van de tijden der heidenen in 1914. Velen reageerden gunstig op deze dragers van het waarheidslicht. — Psalm 43:3; Mattheüs 5:14, 16.
4. Welke kwestie moest gedurende de dag des Heren beslist worden?
4 In 1914 begon wat in de bijbel „de dag des Heren” wordt genoemd (Openbaring 1:10). Veelbewogen gebeurtenissen zouden gedurende die dag plaatsvinden, met inbegrip van het identificeren van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” en de aanstelling van die slaaf ’over alle bezittingen van de Meester’ (Mattheüs 24:45-47). Destijds in 1914 beweerden duizenden kerken christelijk te zijn. Welke groep zou door de Meester, Jezus Christus, als zijn getrouwe en beleidvolle slaaf erkend worden? Die kwestie moest beslist worden wanneer Jehovah tot de tempel kwam.
De komst tot de geestelijke tempel
5, 6. (a) Tot welke tempel kwam Jehovah voor het oordeel? (b) Welk oordeel werd door Jehovah over de christenheid uitgesproken?
5 Maar tot welke tempel kwam hij? Duidelijk niet tot een letterlijke tempel in Jeruzalem. De laatste van die tempels werd in 70 G.T. verwoest. Jehovah heeft echter een grotere tempel, die door de tempel te Jeruzalem afgeschaduwd werd. Paulus sprak over deze grotere tempel en liet zien hoe groots die tempel, met een heilige plaats in de hemel en een voorhof hier op aarde, in werkelijkheid is (Hebreeën 9:11, 12, 24; 10:19, 20). Tot deze grote geestelijke tempel kwam Jehovah om een oordeelswerk te verrichten. — Vergelijk Openbaring 11:1; 15:8.
6 Wanneer vond dit plaats? Volgens deugdelijk bewijsmateriaal dat beschikbaar is, in 1918.a Wat was het gevolg? Wat de christenheid betreft, zag Jehovah een organisatie die met bloed bevlekt was, een verdorven religieus stelsel dat zich met deze wereld had afgegeven en zich nauw verenigde met de rijken maar de armen onderdrukte, terwijl ze heidense leerstellingen onderwees in plaats van de zuivere aanbidding te beoefenen (Jakobus 1:27; 4:4). Bij monde van Maleachi had Jehovah gewaarschuwd: „Ik wil een snelle getuige worden tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen die vals zweren, en tegen degenen die bedrieglijk handelen met het loon van een loonarbeider, met de weduwe en met de vaderloze jongen” (Maleachi 3:5). Dit alles en erger nog had de christenheid gedaan. Tegen 1919 kon duidelijk worden gezien dat Jehovah haar te zamen met de rest van Babylon de Grote, het wereldomvattende bouwwerk van valse religie, tot de vernietiging had veroordeeld. Vanaf dat tijdstip werd tot oprechte personen de roep gericht: „Gaat uit van haar, mijn volk.” — Openbaring 18:1, 4.
7. Wie werd door Jezus als zijn getrouwe en beleidvolle slaaf erkend?
7 Wie was dan de getrouwe en beleidvolle slaaf? In de eerste eeuw bestond die aanvankelijk uit de kleine groep die gunstig reageerde op het getuigeniswerk van Johannes de Doper en van Jezus, de boodschapper van het verbond. In onze eeuw werd de getrouwe slaaf gevormd door de enkele duizenden die gunstig reageerden op het voorbereidende werk dat in de jaren voorafgaande aan 1914 door de Bijbelonderzoekers werd verricht. Zij ondergingen wrede beproevingen tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar zij gaven er blijk van dat hun hart bij Jehovah was.
Een reinigingswerk
8, 9. In welke opzichten moest de getrouwe en beleidvolle slaaf destijds in 1918 gereinigd worden, en welke belofte had Jehovah met betrekking hiertoe gedaan?
8 Zelfs deze groep moest echter gereinigd worden. Sommigen die zich met hen hadden verbonden, bleken vijanden van het geloof te zijn en moesten verwijderd worden (Filippenzen 3:18). Anderen waren niet bereid de verantwoordelijkheden te dragen die aan het dienen van Jehovah verbonden waren en dreven af (Hebreeën 2:1). Afgezien daarvan waren er nog restanten van Babylonische praktijken die uitgebannen moesten worden. Ook organisatorisch moest de getrouwe en beleidvolle slaaf gereinigd worden. Er moest geleerd worden wat de juiste positie van neutraliteit ten opzichte van deze wereld was en er moest dienovereenkomstig gehandeld worden. En aangezien de wereld steeds verdorvener werd, moesten zij een onvermoeide strijd voeren om morele en geestelijke onreinheid buiten de gemeenten te houden. — Vergelijk Judas 3, 4.
9 Ja, er was reiniging nodig, maar betreffende de op de troon geplaatste Jezus had Jehovah liefdevol beloofd: „Hij moet zitten als een louteraar en reiniger van zilver en moet de zonen van Levi reinigen; en hij moet hen zuiveren als goud en als zilver, en zij zullen voor Jehovah stellig mensen worden die een offergave aanbieden in rechtvaardigheid” (Maleachi 3:3). Vanaf 1918 heeft Jehovah door bemiddeling van deze boodschapper van het verbond zijn belofte vervuld en zijn volk gereinigd.
10. Wat voor offer bracht Gods volk, en welke uitnodiging deed Jehovah hun toekomen?
10 De gezalfde broeders van Christus en de grote schare die zich later bij hen aansloot in Jehovah’s dienst, hebben er allen profijt van getrokken dat Jehovah als een louteraar en een reiniger van zilver is opgetreden (Openbaring 7:9, 14, 15). Als organisatie boden zij een offergave aan in rechtvaardigheid, en zij doen dit nog steeds. En hun offer is „Jehovah werkelijk aangenaam . . ., als in de dagen van weleer en als in de jaren der oudheid” (Maleachi 3:4). Aan hen deed Jehovah de volgende profetische uitnodiging toekomen: „’Brengt al de tienden in de voorraadschuur, opdat er voedsel in mijn huis mag komen; en stelt mij alstublieft daarin op de proef’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen over u zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is.’” — Maleachi 3:10.
Offers en tienden
11. Waarom worden er geen offers overeenkomstig het Mozaïsche wetsstelsel meer vereist?
11 In Maleachi’s tijd bracht Gods volk letterlijke offers en tienden, zoals graan, fruit en levende have. Zelfs in Jezus’ tijd brachten getrouwe Israëlieten letterlijke offers in de tempel. Na de dood van Jezus veranderde dat alles echter. De Wet werd tenietgedaan, met inbegrip van het gebod om specifieke materiële offers en tienden te brengen (Efeziërs 2:15). Jezus vervulde de profetische voorafbeelding van de offers die onder de Wet werden gebracht (Efeziërs 5:2; Hebreeën 10:1, 2, 10). In welk opzicht kunnen christenen dan offers en tienden brengen?
12. Wat voor geestelijke offers en slachtoffers brengen christenen?
12 Voor hen zijn offers bovenal van geestelijke aard. (Vergelijk Filippenzen 2:17; 2 Timotheüs 4:6.) Paulus sprak bijvoorbeeld over het predikingswerk als een offer toen hij zei: „Laten wij door bemiddeling van hem God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” Hij vestigde de aandacht op nog een ander geestelijk slachtoffer toen hij op het volgende aandrong: „Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig” (Hebreeën 13:15, 16). Wanneer ouders hun kinderen aanmoedigen in de pioniersdienst te gaan, kan er gezegd worden dat zij hen aan Jehovah offeren, zoals Jefta zijn dochter ’ten brandoffer bracht’ aan God, die hem de overwinning had geschonken. — Rechters 11:30, 31, 39.
13. Waarom wordt van christenen niet vereist dat zij letterlijk een tiende van hun inkomen geven?
13 Maar hoe staat het met tienden? Zijn christenen verplicht een tiende van hun materiële inkomsten opzij te zetten en dat aan Jehovah’s organisatie te geven, vergelijkbaar met wat in sommige kerken van de christenheid wordt gedaan? Nee, dit wordt niet vereist. Er is geen schriftplaats waarin zo’n regel voor christenen wordt vermeld. Toen Paulus bijdragen voor behoeftigen in Judea inzamelde, noemde hij geen specifiek percentage dat gegeven moest worden. Hij zei veeleer: „Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief” (2 Korinthiërs 9:7). Toen Paulus sprak over personen die een speciale dienst verrichtten, liet hij uitkomen dat hoewel sommigen terecht door vrijwillige bijdragen werden ondersteund, hij bereid was te werken en in zijn eigen onderhoud te voorzien (Handelingen 18:3, 4; 1 Korinthiërs 9:13-15). Voor dit doel werden geen tienden bestemd.
14. (a) Waarom vormt het brengen van de tiende geen afbeelding van het feit dat wij ons helemaal aan Jehovah geven? (b) Wat wordt door de tiende afgebeeld?
14 Het is duidelijk dat voor christenen de tienden iets symboliseren, of vertegenwoordigen. Aangezien er sprake is van een tiende en het getal tien in de bijbel vaak aardse volledigheid symboliseert, rijst de vraag of door de tiende wordt afgebeeld dat wij ons helemaal aan Jehovah geven. Nee. Dat gebeurt wanneer wij ons aan Jehovah opdragen en dit door de waterdoop symboliseren. Vanaf de tijd van onze opdracht bezitten wij niets wat niet reeds aan Jehovah toebehoort. Jehovah staat afzonderlijke personen echter toe iets van hun middelen af te staan. De tiende vertegenwoordigt dus het deel van wat van ons is dat wij aan Jehovah brengen, of in Jehovah’s dienst gebruiken, als teken van onze liefde voor hem en van onze erkenning van het feit dat wij hem toebehoren. De hedendaagse tiende hoeft niet precies een tiende te zijn. In sommige gevallen zal het minder zijn. In andere gevallen meer. Elke afzonderlijke persoon brengt datgene waartoe zijn hart hem aanzet en naar wat zijn omstandigheden toelaten.
15, 16. Wat is bij onze geestelijke tiende inbegrepen?
15 Wat is bij deze geestelijke tiende inbegrepen? Onder andere dat wij Jehovah van onze tijd en energie geven. De tijd die wij op vergaderingen doorbrengen, ook de tijd die wij besteden aan het bezoeken van grote vergaderingen en congressen, alsmede aan de velddienst, dit alles is iets wat wij aan Jehovah geven — een deel van onze tiende. De tijd en energie die wij besteden aan het bezoeken van de zieken en het helpen van anderen — ook dit behoort tot onze tiende. Verder het meehelpen aan de bouw van Koninkrijkszalen en ons aandeel aan het onderhouden en schoonmaken van de zaal.
16 Onze tiende houdt tevens financiële bijdragen in. Met de buitengewone toename van Jehovah’s organisatie in recente jaren zijn ook de financiële verplichtingen toegenomen. Er zijn nieuwe Koninkrijkszalen nodig, alsmede nieuwe bijkantoorfaciliteiten en nieuwe congreshallen, wat nog bij de instandhouding van reeds gebouwde zalen komt. Het dekken van de onkosten voor degenen die zich beschikbaar hebben gesteld voor speciale dienst — vaak ten koste van grote persoonlijke offers — vertegenwoordigt ook een formidabele uitdaging. In 1991 kwamen de kosten voor het onderhouden van zendelingen, reizende opzieners en speciale pioniers alleen al op ruim veertig miljoen dollar, wat alles door vrijwillige bijdragen werd opgebracht.
17. Wat moeten wij precies als onze geestelijke tiende geven?
17 Wat moeten wij precies als onze geestelijke tiende geven? Jehovah stelt geen percentage vast. Niettemin zullen wij door het besef dat wij ons opgedragen hebben, door de oprechte liefde die wij voor Jehovah en de broeders bezitten, en door het gevoel van dringendheid dat voortspruit uit het besef dat er levens gered moeten worden, aangemoedigd worden onze gehele geestelijke tiende te brengen. Wij voelen ons gedrongen Jehovah in de grootst mogelijke mate te dienen. Als wij met betrekking tot het geven van onszelf of onze middelen karig of terughoudend zouden zijn, zou dit erop neerkomen dat wij God beroven. — Vergelijk Lukas 21:1-4.
Gezegend totdat er geen gebrek meer is
18, 19. Hoe zijn de leden van Jehovah’s volk gezegend omdat zij hun gehele tiende brengen?
18 Sinds 1919 hebben de leden van Jehovah’s volk met inzet van hun tijd, energie en financiële middelen edelmoedig gereageerd op de behoeften van het predikingswerk. Zij hebben werkelijk de gehele tiende in de voorraadschuur gebracht. Als gevolg hiervan heeft Jehovah zijn belofte vervuld en een zegen uitgegoten totdat er geen gebrek meer is. Dit treedt het opvallendst aan het licht in hun numerieke groei. De enkele duizenden gezalfden die Jehovah dienden toen hij in 1918 tot zijn tempel kwam, zijn uitgegroeid totdat zij in deze tijd te zamen met hun metgezellen, de andere schapen, het aantal van ver over de vier miljoen in 211 verschillende landen hebben bereikt (Jesaja 60:22). Zij allen zijn ook gezegend met een voortdurende groei in begrip van de waarheid. Het profetische woord is voor hen des te vaster gemaakt. Hun vertrouwen in de verwezenlijking van Jehovah’s voornemens is krachtig bevestigd (2 Petrus 1:19). Zij zijn waarlijk een volk dat „door Jehovah onderwezen” is. — Jesaja 54:13.
19 Bij monde van Maleachi voorzei Jehovah een verdere zegen: „In die tijd spraken degenen die Jehovah vreesden met elkaar, elkeen met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En er werd voorts een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die Jehovah vrezen en voor degenen die aan zijn naam denken” (Maleachi 3:16). Van alle organisaties die christelijk beweren te zijn, zijn het alleen Jehovah’s Getuigen die zowel aan zijn naam denken als deze onder de natiën verhogen (Psalm 34:3). Wat maakt het hen gelukkig de verzekering te ontvangen dat Jehovah hun getrouwheid gedenkt!
20, 21. (a) In welke gezegende verhouding verheugen ware christenen zich? (b) Welk onderscheid met betrekking tot de christenheid wordt steeds duidelijker?
20 Het gezalfde overblijfsel is Jehovah’s speciale volk, en de grote schare, die samenstroomt om zich met hen te verbinden, oogst samen met hen de zegeningen van de zuivere aanbidding (Zacharia 8:23). Bij monde van Maleachi belooft Jehovah: „’Zij zullen stellig van mij worden’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’op de dag dat ik een speciaal bezit voortbreng. En ik wil hun mededogen betonen, net zoals een man mededogen toont jegens zijn zoon die hem dient’” (Maleachi 3:17). Wat een zegen dat Jehovah zo’n tedere zorg voor hen heeft!
21 Het onderscheid tussen de ware en de valse christenen treedt werkelijk steeds duidelijker aan het licht. Terwijl Jehovah’s volk ernaar streeft zich aan zijn maatstaven te houden, zinkt de christenheid steeds dieper weg in het moeras van onreinheid van deze wereld. Ja, Jehovah’s woorden zijn in vervulling gegaan: „Gijlieden zult stellig weer het onderscheid zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen iemand die God dient en iemand die hem niet heeft gediend.” — Maleachi 3:18.
22. In welke zegeningen kunnen wij ons vast en zeker verheugen als wij de gehele tiende blijven binnenbrengen?
22 Binnenkort zal de dag van afrekening voor de valse christenen komen. „’Ziet! de dag komt die brandt als de oven, en alle overmoedigen en al degenen die goddeloosheid bedrijven, moeten als stoppels worden. En de dag die komt, zal hen stellig verslinden,’ heeft Jehovah der legerscharen gezegd” (Maleachi 4:1). Jehovah’s volk weet dat hij hen in die tijd zal beschermen, zoals hij zijn geestelijke natie destijds in 70 G.T. heeft beschermd (Maleachi 4:2). Wat maakt het hen gelukkig dat zij die verzekering hebben! Laten wij allen derhalve tot aan die tijd blijk geven van onze waardering en liefde voor Jehovah door de gehele tiende in de voorraadschuur te brengen. Dan kunnen wij het vertrouwen hebben dat hij ons zal blijven zegenen totdat er geen gebrek meer is.
[Voetnoot]
a Zie voor verdere inlichtingen De Wachttoren van 15 juni 1987, blz. 14-20.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Wanneer in deze tijd kwam Jehovah met zijn boodschapper van het verbond tot de tempel?
◻ Wie is de getrouwe en beleidvolle slaaf, en welke reiniging moesten zij na 1918 ondergaan?
◻ Wat voor geestelijke offers brengen ware christenen aan Jehovah?
◻ Wat is de tiende die christenen volgens de uitnodiging die zij ontvangen, in de voorraadschuur brengen?
◻ In welke zegeningen verheugt Gods volk zich door het aanbieden van geestelijke tienden?
[Illustratie op blz. 15]
Bij onze geestelijke tienden is inbegrepen dat wij onze kracht en middelen aanbieden om Koninkrijkszalen te bouwen
[Illustratie op blz. 16]
Wegens Jehovah’s zegen op zijn volk moeten er veel gebouwen worden opgetrokken, met inbegrip van Koninkrijkszalen en congreshallen