Hoofdstuk 19
Het Israël Gods verzegelen
Visioen 4 — Openbaring 7:1-17
Onderwerp: De 144.000 worden verzegeld en er wordt een grote schare gezien die voor Jehovah’s troon en voor het Lam staat
Tijd waarin vervuld: Vanaf het op de troon plaatsen van Christus Jezus in 1914 tot in zijn duizendjarige regering
1. ’Wie kan standhouden’ gedurende de grote dag van Gods gramschap?
’WIE kan standhouden?’ (Openbaring 6:17) Ja, wie kan dat werkelijk? Wanneer de grote dag van Gods gramschap Satans samenstel verwoest, kunnen regeerders en mensen van de wereld zich dit heel goed afvragen. Het zal hun toeschijnen dat de ophanden zijnde ramp een eind zal maken aan al het menselijk leven. Maar is dit zo? Gelukkig verzekert Gods profeet ons: „Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, [zal] veilig . . . ontkomen” (Joël 2:32). De apostelen Petrus en Paulus bevestigen dit feit (Handelingen 2:19-21; Romeinen 10:13). Ja, degenen die de naam van Jehovah aanroepen, zullen in leven blijven. Wie zijn dit? Wij zullen dit bij het ontvouwen van het volgende visioen zien.
2. Waarom is het opmerkelijk dat er nog personen zullen zijn die Jehovah’s oordeelsdag overleven?
2 Het is inderdaad opmerkelijk dat er nog personen zullen zijn die Jehovah’s oordeelsdag overleven, want een andere profeet van God beschrijft die dag met de volgende woorden: „Ziet! Een storm van Jehovah, louter woede, is losgebarsten, een meesleurende storm. Op het hoofd van de goddelozen zal hij neerwervelen. De brandende toorn van Jehovah zal zich niet afwenden, totdat hij volvoerd en totdat hij verwezenlijkt zal hebben de denkbeelden van zijn hart” (Jeremia 30:23, 24). Het is dringend noodzakelijk dat wij stappen doen om die storm te doorstaan! — Spreuken 2:22; Jesaja 55:6, 7; Zefanja 2:2, 3.
De vier winden
3. (a) Welke speciale dienst die door engelen wordt verricht, ziet Johannes? (b) Wat wordt door „de vier winden” gesymboliseerd?
3 Voordat Jehovah deze storm van verbolgenheid ontketent, verrichten hemelse engelen een speciale dienst. Johannes ziet dit nu in een visioen: „Hierna zag ik aan de vier hoeken van de aarde vier engelen staan, die de vier winden van de aarde stevig vasthielden, opdat er geen wind zou waaien over de aarde of over de zee of over enige boom” (Openbaring 7:1). Wat betekent dit voor ons in deze tijd? Deze „vier winden” zijn een levendig symbool van een vernietigingsoordeel dat op het punt staat losgelaten te worden over een goddeloze aardse maatschappij, over de golvende „zee” van de wetteloze mensheid en over imposante met bomen te vergelijken heersers die zich voor steun en levensonderhoud op de mensen der aarde verlaten. — Jesaja 57:20; Psalm 37:35, 36.
4. (a) Wat wordt door de vier engelen afgebeeld? (b) Welke uitwerking zal het loslaten van de vier winden op Satans aardse organisatie hebben?
4 Ongetwijfeld beelden deze vier engelen vier groepen engelen af, die door Jehovah worden gebruikt om de voltrekking van het oordeel tegen te houden tot de bestemde tijd. Wanneer de engelen die winden van goddelijke gramschap loslaten zodat ze tegelijkertijd als een wervelwind vanuit het noorden, zuiden, oosten en westen zullen losbarsten, zal de verwoesting enorm zijn. Het zal overeenkomst vertonen, maar dan op ontzagwekkende schaal, met de wijze waarop Jehovah zich van de vier winden bediende om de Elamieten uit de oudheid te verstrooien, wat tot hun verbrijzeling en uitroeiing leidde (Jeremia 49:36-38). Het zal een gigantische stormwind zijn, veel verwoestender dan de „orkaan” waardoor Jehovah de natie Ammon vernietigde (Amos 1:13-15). Geen enkel deel van Satans organisatie op aarde zal kunnen standhouden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid, wanneer hij zijn soevereiniteit voor eeuwig en altijd zal rechtvaardigen. — Psalm 83:15, 18; Jesaja 29:5, 6.
5. Hoe helpt Jeremia’s profetie ons te begrijpen dat Gods oordelen op de gehele aarde verwoestingen zullen aanrichten?
5 Kunnen wij er zeker van zijn dat Gods oordelen op de gehele aarde verwoestingen zullen aanrichten? Luister nogmaals naar zijn profeet Jeremia: „Ziet! Een rampspoed gaat uit van natie tot natie, en een zware storm zelf zal verwekt worden van de meest afgelegen streken der aarde. En zij die door Jehovah zijn neergeveld, zullen op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen” (Jeremia 25:32, 33). Gedurende die zware storm zal deze wereld in duisternis worden gedompeld. De regeringselementen ervan zullen zo hevig dooreengeschud worden dat ze verdwijnen en totaal in vergetelheid raken (Openbaring 6:12-14). Maar niet voor iedereen zal de toekomst duister zijn. Ter wille van wie worden de vier winden dan tegengehouden?
Het verzegelen van Gods slaven
6. Wie geeft de engelen opdracht de vier winden tegen te houden, en waarvoor wordt hierdoor de tijd vergund?
6 Johannes beschrijft vervolgens hoe sommigen voor overleving gekentekend zullen worden. Hij zegt: „En ik zag een andere engel opstijgen van de opgang der zon, die een zegel van de levende God had; en hij riep met een luide stem tot de vier engelen aan wie het gegeven was schade toe te brengen aan de aarde en de zee, en hij zei: ’Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen tot nadat wij de slaven van onze God aan hun voorhoofd verzegeld hebben.’” — Openbaring 7:2, 3.
7. Wie is de vijfde engel in feite, en welke aanwijzingen helpen ons zijn identiteit vast te stellen?
7 Hoewel deze vijfde engel niet met name genoemd wordt, duidt alles erop dat hij de verheerlijkte Heer Jezus moet zijn. Dat hij hier wordt afgebeeld als iemand die autoriteit heeft over de andere engelen, strookt met het feit dat Jezus de Aartsengel is (1 Thessalonicenzen 4:16; Judas 9). Net als „de koningen van de opgang der zon” — Jehovah en zijn Christus — die komen om het oordeel te voltrekken, stijgt hij op van het oosten, zoals ook de koningen Daríus en Cyrus uit het oosten kwamen toen zij het oude Babylon vernederden (Openbaring 16:12; Jesaja 45:1; Jeremia 51:11; Daniël 5:31). Deze engel komt ook met Jezus overeen doordat hem het voorrecht wordt toevertrouwd gezalfde christenen te verzegelen (Efeziërs 1:13, 14). Bovendien is het Jezus die, wanneer de winden worden losgelaten, de hemelse legerscharen leidt bij de voltrekking van het oordeel aan de natiën (Openbaring 19:11-16). Derhalve zou Jezus logischerwijs degene zijn die het bevel zou geven de vernietiging van Satans aardse organisatie tegen te houden totdat Gods slaven verzegeld zijn.
8. Wat houdt de verzegeling in, en wanneer is die begonnen?
8 Wat houdt deze verzegeling in, en wie zijn deze slaven van God? Het verzegelen begon met Pinksteren in 33 G.T., toen de eerste joodse christenen met heilige geest werden gezalfd. Later ging God ertoe over „mensen der natiën” te roepen en te zalven (Romeinen 3:29; Handelingen 2:1-4, 14, 32, 33; 15:14). De apostel Paulus schreef dat gezalfde christenen een waarborg hebben dat zij „Christus toebehoren” en voegde eraan toe dat God ’ook zijn zegel op ons heeft gedrukt en ons in ons hart het onderpand heeft gegeven van wat komen zal, namelijk de geest’ (2 Korinthiërs 1:21, 22; vergelijk Openbaring 14:1). Wanneer deze slaven derhalve als Gods geestelijke zonen worden aangenomen, ontvangen zij een van tevoren gegeven onderpand van hun hemelse erfenis — een zegel of pand (2 Korinthiërs 5:1, 5; Efeziërs 1:10, 11). Zij kunnen dan zeggen: „De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt.” — Romeinen 8:15-17.
9. (a) Welke volharding van de zijde van de overgebleven door de geest verwekte zonen Gods wordt vereist? (b) Hoe lang zal de beproeving van de gezalfden voortduren?
9 „Mits wij te zamen lijden” — wat betekent dat? Ten einde de kroon des levens te ontvangen, moeten gezalfde christenen getrouw volharden, zelfs tot de dood (Openbaring 2:10). Het is niet een kwestie van ’eens gered, altijd gered’ (Matthéüs 10:22; Lukas 13:24). In plaats daarvan worden zij aangespoord: „Doet . . . uw uiterste best om uw roeping en verkiezing voor uzelf vast te maken.” Zij moeten evenals de apostel Paulus uiteindelijk kunnen zeggen: „Ik heb de voortreffelijke strijd gestreden, ik heb de loopbaan tot het einde gelopen, ik heb het geloof bewaard” (2 Petrus 1:10, 11; 2 Timótheüs 4:7, 8). De beproeving en zifting van de nog overgebleven door de geest verwekte zonen Gods moet hier op aarde dus voortduren totdat Jezus en de hem vergezellende engelen het zegel krachtig ’in het voorhoofd’ van hen allen hebben gedrukt, waardoor zij definitief en onherroepelijk als beproefde en getrouwe „slaven van onze God” geïdentificeerd worden. Dat zegel wordt dan een permanent kenteken. Wanneer de vier winden van verdrukking losgelaten worden, zullen alle leden van het geestelijke Israël klaarblijkelijk definitief verzegeld zijn, ook al zullen enkelen nog in het vlees op aarde zijn (Matthéüs 24:13; Openbaring 19:7). Het volledige ledental zal compleet zijn! — Romeinen 11:25, 26.
Hoevelen worden verzegeld?
10. (a) Welke schriftplaatsen geven te kennen dat het aantal verzegelden beperkt is? (b) Hoevelen worden er in totaal verzegeld, en welke opsomming wordt er van hen gegeven?
10 Jezus zei tot degenen die voor deze verzegeling in aanmerking komen: „Vreest niet, kleine kudde, want het heeft uw Vader goedgedacht u het koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). Andere schriftplaatsen, zoals Openbaring 6:11 en Romeinen 11:25, geven te kennen dat het aantal van deze kleine kudde inderdaad beperkt is en in feite van tevoren is vastgesteld. Johannes’ volgende woorden bevestigen dit: „En ik hoorde het aantal van hen die verzegeld werden, honderd vierenveertig duizend, verzegeld uit elke stam van de zonen van Israël: Uit de stam Juda twaalfduizend verzegeld; uit de stam Ruben twaalfduizend; uit de stam Gad twaalfduizend; uit de stam Aser twaalfduizend; uit de stam Náftali twaalfduizend; uit de stam Manasse twaalfduizend; uit de stam Simeon twaalfduizend; uit de stam Levi twaalfduizend; uit de stam Issaschar twaalfduizend; uit de stam Zébulon twaalfduizend; uit de stam Jozef twaalfduizend; uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegeld.” — Openbaring 7:4-8.
11. (a) Waarom kan de verwijzing naar de twaalf stammen geen betrekking hebben op het letterlijke, vleselijke Israël? (b) Waarom geeft de Openbaring een opsomming van de twaalf stammen? (c) Waarom is er in het Israël Gods geen exclusief koninklijke of priesterlijke stam?
11 Zou dit geen betrekking kunnen hebben op het letterlijke, vleselijke Israël? Nee, want Openbaring 7:4-8 wijkt af van de gebruikelijke opsomming der stammen (Numeri 1:17, 47). Kennelijk is de hier gegeven opsomming niet bedoeld om te kunnen vaststellen in welke stam een vleselijke jood geboren is, maar om te laten zien dat het geestelijke Israël een soortgelijke organisatorische structuur heeft. Het is een evenwichtige structuur. Deze nieuwe natie zal precies 144.000 leden hebben — 12.000 uit elk van de twaalf stammen. Geen enkele stam in dit Israël Gods is een exclusief koninklijke of priesterlijke stam. De hele natie zal koningschap uitoefenen en priesterdiensten verrichten. — Galaten 6:16; Openbaring 20:4, 6.
12. Waarom is het passend dat de 24 oudere personen de woorden uit Openbaring 5:9, 10 voor het aangezicht van het Lam zingen?
12 Hoewel de natuurlijke joden en de joodse proselieten het eerst in de gelegenheid werden gesteld als leden van het geestelijke Israël te worden uitgekozen, reageerde slechts een minderheid van die natie gunstig. Derhalve deed Jehovah aan de heidenen de uitnodiging toekomen (Johannes 1:10-13; Handelingen 2:4, 7-11; Romeinen 11:7). Zoals in het geval van de Efeziërs, die voordien „vervreemd [waren] van de staat Israël”, konden nu niet-joden met Gods geest verzegeld worden en in de gemeente van gezalfde christenen worden opgenomen (Efeziërs 2:11-13; 3:5, 6; Handelingen 15:14). Het is derhalve passend dat de 24 oudere personen het volgende lied voor het aangezicht van het Lam zingen: „Met uw bloed [hebt gij] uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” — Openbaring 5:9, 10.
13. Waarom kon Jezus’ halfbroer Jakobus zijn brief terecht richten „aan de twaalf stammen die overal verstrooid zijn”?
13 De christelijke gemeente is „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie” (1 Petrus 2:9). De plaats innemend van het natuurlijke Israël als Gods natie, wordt het een nieuw Israël dat „werkelijk ’Israël’” is (Romeinen 9:6-8; Matthéüs 21:43).a Om deze reden was het heel passend dat Jezus’ halfbroer Jakobus zijn herderlijke brief richtte „aan de twaalf stammen die overal verstrooid zijn”, dat wil zeggen aan de wereldomvattende gemeente van gezalfde christenen, die mettertijd 144.000 leden zou tellen. — Jakobus 1:1.
Het Israël Gods in deze tijd
14. Waaruit blijkt dat Jehovah’s Getuigen er consequent aan hebben vastgehouden dat het geestelijke Israël uit letterlijk 144.000 personen bestaat?
14 Het is interessant dat Charles T. Russell inzag dat het geestelijke Israël uit letterlijk 144.000 personen bestaat. In The New Creation (De nieuwe schepping), Deel VI van zijn Schriftstudiën, uitgegeven in 1904, schreef hij: „Wij hebben alle reden om aan te nemen dat het definitieve, vastgestelde aantal van de uitverkorenen [de uitgekozen gezalfden] het aantal is dat een paar maal in de Openbaring (7:4; 14:1) genoemd wordt, namelijk 144.000 die zijn ’losgekocht uit het midden van de mensen’.” In Light (Licht), Deel Eén, in 1930 uitgegeven door de Bijbelonderzoekers, werd evenzo gezegd: „De 144.000 leden van het lichaam van Christus worden dus als een vergadering van uitverkorenen en gezalfden of verzegelden getoond.” Jehovah’s Getuigen hebben consequent vastgehouden aan de zienswijze dat het geestelijke Israël uit letterlijk 144.000 gezalfde christenen bestaat.
15. Waarin zouden de natuurlijke joden zich naar de mening die oprechte bijbelonderzoekers er vlak voor de dag des Heren op na hielden, verheugen nadat de tijden der heidenen geëindigd zouden zijn?
15 Komt het natuurlijke Israël in deze tijd evenwel niet voor enige speciale gunst in aanmerking? In de periode vlak voor de dag des Heren, toen oprechte bijbelonderzoekers veel van de grondwaarheden van Gods Woord herontdekten, waren zij van mening dat de joden zich nadat de tijden der heidenen geëindigd zouden zijn, weer in een bevoorrechte positie voor het aangezicht van God zouden verheugen. Derhalve paste C. T. Russells boek The Time Is at Hand (Deel II van de Schriftstudiën), uitgegeven in 1889, Jeremia 31:29-34 op de natuurlijke joden toe en gaf het volgende commentaar: „De wereld is getuige van het feit dat Israëls straf onder de heerschappij van de heidenen sinds [607] v.Chr. heeft voortgeduurd en nog steeds voortduurt; en er is geen reden om hun nationale reorganisatie eerder dan 1914 n.Chr., het einde van hun ’zeven tijden’ — 2520 jaar — te verwachten.” Het leek erop dat de joden dan een nationale reorganisatie zouden beleven, en dit vooruitzicht werd ogenschijnlijk rooskleuriger in 1917, toen de Engelse regering in de Balfourdeclaratie haar steun toezei om Palestina tot het nationale tehuis voor de joden te maken.
16. Welke krachtsinspanningen werden door Jehovah’s Getuigen in het werk gesteld om de natuurlijke joden met de christelijke boodschap te bereiken, en met welk resultaat?
16 Na de Eerste Wereldoorlog werd Palestina een mandaatgebied onder Groot-Brittannië, en voor vele joden opende zich de weg om naar dat land terug te keren. In 1948 ontstond de politieke staat Israël. Was dit niet een aanwijzing dat de joden voor goddelijke zegeningen in aanmerking kwamen? Jarenlang hebben Jehovah’s Getuigen dit inderdaad geloofd. Daarom publiceerden zij in 1925 een 128 bladzijden tellend boek Comfort for the Jews (Troost voor de joden). In 1929 gaven zij een aantrekkelijk boek van 360 bladzijden vrij, het boek Life (later in het Nederlands verschenen als het boek Leven, met 352 bladzijden), dat speciaal geschreven was om een beroep te doen op de joden en waarin ook het bijbelboek Job werd behandeld. Grote krachtsinspanningen werden in het werk gesteld, vooral in de stad New York, om de joden met deze Messiaanse boodschap te bereiken. Gelukkig reageerden enkele personen gunstig, maar over het algemeen verwierpen de joden, net als hun voorvaders uit de eerste eeuw, de bewijzen voor de tegenwoordigheid van de Messías.
17, 18. Wat gingen Gods slaven op aarde begrijpen met betrekking tot het nieuwe verbond en de bijbelse herstellingsprofetieën?
17 Het was heel duidelijk dat het jodendom, als volk en als natie, niet het Israël was dat beschreven wordt in Openbaring 7:4-8 of in andere bijbelprofetieën die verband houden met de dag des Heren. Traditiegetrouw bleven de joden het gebruik van de goddelijke naam mijden (Matthéüs 15:1-3, 7-9). In een bespreking van Jeremia 31:31-34 werd in het door Jehovah’s Getuigen in 1934 uitgegeven boek Jehova uitdrukkelijk gezegd dat „het nieuwe verbond niets te maken heeft met de natuurlijke afstammelingen van Israël en met de menschheid in het algemeen, maar . . . tot [het] geestelijk Israël beperkt is”. De bijbelse herstellingsprofetieën hebben geen betrekking op de natuurlijke joden noch op de politieke staat Israël, die lid is van de Verenigde Naties en een deel vormt van de wereld waarover Jezus in Johannes 14:19, 30 en 18:36 sprak.
18 In 1931 hadden Gods slaven op aarde met grote vreugde de naam Jehovah’s Getuigen aangenomen. Zij konden van ganser harte de woorden uit Psalm 97:11 onderschrijven: „Licht is er opgegaan voor de rechtvaardige, en verheuging zelfs voor de oprechten van hart.” Zij konden duidelijk onderscheiden dat alleen het geestelijke Israël in het nieuwe verbond was opgenomen (Hebreeën 9:15; 12:22, 24). Het niet gunstig reagerende natuurlijke Israël had daar geen deel aan, net zomin als de mensheid in het algemeen. Dit begrip maakte de weg vrij voor een heldere flits van goddelijk licht die opzienbarend was in de annalen van de theocratische geschiedenis. Er zou door worden onthuld op welk een overvloedige wijze Jehovah zijn barmhartigheid, liefderijke goedheid en waarheid doet toekomen aan alle mensen die tot hem naderen (Exodus 34:6; Jakobus 4:8). Ja, ook anderen behalve het Israël Gods zouden er profijt van trekken dat de engelen de vier winden van vernietiging tegenhielden. Wie zouden dat kunnen zijn? Zou u tot hen kunnen behoren? Laten wij dat nu beschouwen.
[Voetnoot]
a De naam Israël betekent terecht „God strijdt; Strijder (Volharder) met God”. — Genesis 32:28, NW, Studiebijbel, voetnoot.
[Paginagrote illustratie op blz. 114]
[Illustraties op blz. 116, 117]
De algemene verkiezing van het ware Israël Gods heeft voortgang gevonden vanaf de pinksterdag in 33 G.T. tot 1935, toen er tijdens een historisch congres van Jehovah’s Getuigen in Washington D.C. (VS) meer nadruk gelegd begon te worden op de bijeenvergadering van een grote schare met aardse levensvooruitzichten (Openbaring 7:9)