KORINTHIËRS, DE BRIEVEN AAN DE
Twee geïnspireerde canonieke brieven die de apostel Paulus in de 1ste eeuw G.T. aan de christenen in Griekenland schreef. In de meeste Nederlandse vertalingen van de christelijke Griekse Geschriften komen deze brieven respectievelijk op de zevende en achtste plaats. Paulus identificeert zichzelf als de schrijver van beide brieven, waarbij hij Eén Korinthiërs richt aan „de gemeente van God die in Korinthe is” en Twee Korinthiërs aan „de gemeente van God die in Korinthe is, alsmede aan alle heiligen die in geheel Achaje zijn”. — 1Kor 1:1, 2; 2Kor 1:1.
Dat Paulus inderdaad de schrijver van Eén en Twee Korinthiërs is, kan niet serieus in twijfel getrokken worden, want afgezien van het getuigenis van de apostel zelf, wordt de authenticiteit van beide brieven en het feit dat ze algemeen als geloofwaardig werden aanvaard, door externe bewijzen bevestigd. Schrijvers uit de 1ste tot de 3de eeuw schreven ze aan Paulus toe en citeerden eruit. Ook in de zogeheten „Canon van Athanasius” (367 G.T.) worden onder de „veertien brieven van Paulus, de apostel”, „twee aan de Korinthiërs” vermeld. Deze lijst is het eerste voorbeeld van een catalogus van boeken van de christelijke Griekse Geschriften zoals wij ze thans hebben en is dertig jaar ouder dan de lijst die in 397 G.T. op het concilie, of de synode, van Carthago (Afrika) werd gepubliceerd.
Paulus’ bediening in Korinthe. Paulus kwam omstreeks 50 G.T. in Korinthe aan. Eerst hield hij elke sabbat een lezing in de synagoge ’en overreedde joden en Grieken’ (Han 18:1-4). Maar toen hij op tegenstand stuitte en de joden in de synagoge schimpend bleven spreken, richtte hij zijn aandacht op „mensen uit de natiën”, de heidenen in Korinthe. Hij verplaatste de bijeenkomsten naar een huis dat naast de synagoge stond, en velen „gingen geloven en werden gedoopt”. Nadat hem door de Heer in een visioen was gezegd: „Ik heb veel volk in deze stad”, bleef de apostel daar een jaar en zes maanden, „terwijl hij onder hen het woord van God onderwees” (Han 18:5-11). Omdat Paulus tot de oprichting van een christelijke gemeente in Korinthe had bijgedragen, kon hij tot de christenen daar zeggen: „Ook al hebt gij tienduizend leermeesters in Christus, stellig hebt gij niet vele vaders; want in Christus Jezus ben ik uw vader geworden door middel van het goede nieuws.” — 1Kor 4:15.
Korinthe was een zeer immorele stad, en mettertijd werd zelfs de plaatselijke christelijke gemeente erdoor aangetast. Paulus achtte het noodzakelijk de gemeente in een brief terecht te wijzen omdat zich onder hen een geval had voorgedaan van „zulk een hoererij als zelfs onder de natiën niet voorkomt”, want een zekere man had de vrouw van zijn vader genomen (1Kor 5:1-5). Ook moedigde hij hen tot getrouwheid aan door een illustratie te gebruiken die zij konden begrijpen. Hij wist dat zij bekend waren met de atletiekwedstrijden tijdens de Isthmische Spelen die in de buurt van Korinthe werden gehouden. Daarom schreef hij: „Weet gij niet dat de hardlopers in een wedloop allen hardlopen, maar dat slechts één de prijs ontvangt? Loopt zo dat gij hem moogt behalen. Bovendien oefent iedereen die aan een wedstrijd deelneemt, zelfbeheersing in alle dingen. Nu doen zij het natuurlijk om een vergankelijke kroon te verkrijgen, maar wij een onvergankelijke.” — 1Kor 9:24, 25.
Eén Korinthiërs. Tijdens zijn derde zendingsreis bracht Paulus enige tijd in Efeze door (Han 19:1). Waarschijnlijk gedurende het laatste jaar van zijn verblijf in deze stad ontving de apostel verontrustend nieuws over de toestanden in de gemeente in Korinthe. De „huisgenoten van Chloë” hadden Paulus verteld dat er onenigheden onder de Korinthiërs bestonden (1Kor 1:11). Misschien had hij ook enkele inlichtingen over de situatie aldaar vernomen van Stefanas, Fortunatus en Achaïkus, die eveneens uit Korinthe waren gekomen (1Kor 16:17, 18). Bovendien had Paulus een brief van de christelijke gemeente in Korinthe ontvangen waarin men hem vragen stelde (1Kor 7:1). Uit diepe bezorgdheid voor het geestelijke welzijn van zijn medegelovigen schreef Paulus derhalve omstreeks 55 G.T. deze eerste brief aan de christelijke gemeente in Korinthe. Dat de brief in Efeze werd geschreven, blijkt uit Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 16:8: „Tot het pinksterfeest blijf ik echter in Efeze.”
In de inleiding van Eén Korinthiërs noemt Paulus een metgezel, Sosthenes, aan wie Paulus de brief misschien heeft gedicteerd. Dit is heel goed mogelijk, aangezien wij aan het einde van de brief lezen: „Dit is mijn groet, die van Paulus, in mijn eigen handschrift.” — 1Kor 1:1; 16:21.
Twee Korinthiërs. Paulus schreef zijn tweede brief aan de Korinthiërs waarschijnlijk in de nazomer of vroege herfst van 55 G.T. De apostel had de eerste brief in Efeze geschreven, waar hij vermoedelijk zoals gepland tot Pinksteren van dat jaar of nog langer is gebleven (1Kor 16:8). Vervolgens vertrok Paulus naar Troas, waar hem een teleurstelling wachtte omdat hij er Titus niet aantrof, die naar Korinthe was gezonden om te helpen bij de inzameling die daar werd gehouden voor de heiligen in Judea. Daarom zette Paulus zijn reis voort naar Macedonië, waar Titus zich bij hem voegde en verslag uitbracht over de wijze waarop de Korinthiërs op zijn eerste brief hadden gereageerd (2Kor 2:12, 13; 7:5-7). Vanuit Macedonië schreef Paulus toen de tweede brief aan hen, die hij klaarblijkelijk door Titus liet bezorgen. Enkele maanden later slaagde hij er vervolgens in een bezoek aan Korinthe te brengen. In feite heeft Paulus de Korinthiërs dus tweemaal bezocht. Na zijn eerste bezoek, bij welke gelegenheid hij de gemeente had opgericht, was hij van plan hen een tweede maal te bezoeken, maar dit werd niet gerealiseerd. „De derde keer” echter dat hij plannen maakte of „gereed” was, had hij succes, want omstreeks 56 G.T. zag hij kans hen weer te zien (2Kor 1:15; 12:14; 13:1). Tijdens dit tweede bezoek aan Korinthe schreef hij zijn brief aan de Romeinen.
Aanleiding tot de brief. Titus bracht Paulus een goed bericht. De eerste brief had de Korinthiërs op godvruchtige wijze bedroefd gemaakt en tot berouw gebracht. Ja, de brief had nog meer in hen bewerkt, namelijk ernst, een verlangen zich te zuiveren, verontwaardiging en vrees, wat hen ertoe bracht het onrecht te herstellen. Paulus reageerde hierop door zijn tweede brief te schrijven, waarin hij hen prees omdat zij de raad hadden aanvaard en toegepast, terwijl hij hen aanspoorde om de berouwvolle man, die klaarblijkelijk uit de gemeente was gesloten, ’goedgunstig te vergeven en te vertroosten’ (2Kor 7:8-12; 2:1-11; vgl. 1Kor 5:1-5). Paulus wilde hen ook aanmoedigen het ondersteuningswerk ten bate van hun behoeftige medegelovigen in Judea voort te zetten (2Kor 8:1-15). Bovendien waren er in de gemeente personen die nog steeds de positie en autoriteit van Paulus als apostel in twijfel trokken, zodat hij genoodzaakt was zijn apostelschap te verdedigen; ja, dat Paulus in zijn brief duidelijke taal sprak en ’roemde’ met betrekking tot zijn geloofsbrieven als apostel, was niet ter wille van zichzelf, maar „voor God”, dat wil zeggen, om de gemeente te redden die God toebehoorde. — 2Kor 5:12, 13; 10:7-12; 11:16-20, 30-33; 12:11-13.
Licht op vroegere schriftgedeelten. Paulus onderbouwde de argumenten die hij in zijn geïnspireerde brieven aan de Korinthiërs gebruikte, met teksten uit de Hebreeuwse Geschriften. Hij stelde de dwaasheid van de wereldse wijsheid, die door de valse apostelen werd verkondigd, aan de kaak en wees erop hoe belangrijk het is om de van God afkomstige, superieure wijsheid te verwerven. Hij deed dit door aan te halen wat de psalmist had gezegd tot een generatie die eeuwen voordien had geleefd, namelijk dat „de gedachten der mensen . . . als een ademtocht zijn” (Ps 94:11; 1Kor 3:20), en door de vraag te stellen die Jesaja aan de opstandige joden had gesteld: „Wie heeft de afmetingen van de geest van Jehovah opgenomen, en wie kan hem . . . iets doen weten?” (Jes 40:13; 1Kor 2:16) Paulus bewees dat een dienaar van Christus het recht heeft om materiële hulp te ontvangen door aan te tonen dat de woorden uit Deuteronomium 25:4: „Gij moogt een stier bij het dorsen niet muilbanden”, eigenlijk in eerste instantie ten behoeve van Gods dienaren werden geschreven (1Kor 9:9, 10). Aan de hand van aanhalingen uit Jesaja 25:8 en Hosea 13:14, waar over het verzwelgen van de dood wordt gesproken, toonde hij aan dat God reeds lang geleden had beloofd de doden op te wekken (1Kor 15:54, 55). Bovendien wierp hij veel licht op de betekenis van het Avondmaal des Heren doordat hij uitgebreid besprak wat Jezus had gezegd toen Hij deze viering instelde. — Lu 22:19, 20; 1Kor 11:23-34.
Paulus toonde aan hoe God altijd al tegenover geestelijke reinheid heeft gestaan door aanhalingen te doen uit of te zinspelen op Deuteronomium 17:7; Leviticus 26:11, 12; Jesaja 43:6; 52:11 en Hosea 1:10 (1Kor 5:13; 2Kor 6:14-18). Hij liet uitkomen dat Gods dienstknechten in het verleden niet hadden verzuimd hun materiële bezittingen met anderen te delen en dat Jehovah de edelmoedige christen goedgunstig beziet (Ps 112:9; 2Kor 9:9). Verder gaf hij te kennen dat het in de Mozaïsche wet verankerde beginsel dat elke zaak uit de mond van twee of drie getuigen bevestigd moest worden, ook in de christelijke gemeente geldt (De 19:15; 2Kor 13:1). Door deze en andere verwijzingen naar vroeger opgetekende schriftplaatsen worden zulke teksten toegelicht en wordt de toepassing ervan voor ons verduidelijkt.
[Kader op blz. 110]
HOOFDPUNTEN UIT ÉÉN KORINTHIËRS
Een brief die Paulus aan de gemeente in Korinthe zond nadat hij verontrustende berichten over onenigheden en immoraliteit had ontvangen en waarin hij ook een vraag over het huwelijk beantwoordde
Omstreeks 55 G.T. vanuit Efeze geschreven
Vermaning tot eenheid (1:1–4:21)
Mensen navolgen leidt tot verdeeldheid
Gods kijk op wat wijs en wat dwaas is, telt
Beroem u niet op mensen, maar op Jehovah, die alle dingen door bemiddeling van Christus verschaft
Weest rijpe, geestelijke mensen, die beseffen dat God de geestelijke wasdom tot stand brengt en dat Christus het fundament is waarop de christelijke persoonlijkheid wordt gebouwd
Moge niemand opgeblazen worden en denken dat hij beter is dan zijn medechristenen
De gemeente moreel rein houden (5:1–6:20)
Sluit hoereerders, hebzuchtige personen, afgodendienaars, beschimpers, dronkaards of afpersers uit
Het is beter zich te kort te laten doen dan een medechristen voor het gerecht te dagen, en dat nog wel ten overstaan van ongelovigen
Morele onreinheid verontreinigt Gods tempel en belet iemand het Koninkrijk binnen te gaan
Raad over het huwelijk en de ongehuwde staat (7:1-40)
De huwelijksplicht moet vervuld worden, maar met consideratie
Voor personen die branden van hartstocht is het beter te trouwen dan ongehuwd te blijven
Een gehuwde christen dient ongelovige partner niet te verlaten; misschien kan partner uiteindelijk geholpen worden redding te verwerven
Wie een christen wordt, hoeft zijn status niet te veranderen
Het huwelijk brengt meer zorgen met zich; de ongehuwde staat kan voordeel afwerpen voor iemand die de Heer zonder afleiding wil dienen
Rekening houden met het geestelijke welzijn van anderen (8:1–10:33)
Breng anderen niet tot struikelen door iets te eten wat aan afgoden geofferd is
Om voor anderen geen belemmering te zijn het goede nieuws aan te nemen, heeft Paulus afgezien van zijn recht op het ontvangen van materiële hulp
Neem de ervaringen van de Israëlieten in de wildernis als waarschuwende voorbeelden ter harte — tot nut van uzelf en om anderen geen aanleiding tot struikelen te geven
Alle dingen zijn weliswaar geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op
De orde in de gemeente (11:1–14:40)
Respecteer het christelijke gezagsbeginsel; het gebruik van een hoofdbedekking door vrouwen
Toon respect voor het Avondmaal des Heren
Gebruik de gaven van de geest met waardering voor de bron en het doel ervan
Liefde is de allesovertreffende weg
Orde op gemeentevergaderingen
De zekerheid van de opstandingshoop (15:1–16:24)
Christus’ opstanding een waarborg
Gezalfde christenen moeten sterven om tot onsterfelijkheid en onverderfelijkheid opgewekt te worden
Uw arbeid is niet tevergeefs in verband met de Heer; staat vast in het geloof
[Kader op blz. 111]
HOOFDPUNTEN UIT TWEE KORINTHIËRS
Een vervolgbrief betreffende de maatregelen die getroffen waren om de gemeente rein te houden, en die tevens ten doel had het verlangen aan te wakkeren de broeders in Judea te helpen en de invloed van valse apostelen tegen te gaan
Door Paulus in 55 G.T. geschreven, enkele maanden voor zijn tweede en laatste bezoek aan Korinthe
Paulus’ liefdevolle bezorgdheid en de verhouding waarin Paulus en Timotheüs tot hun broeders stonden (1:1–7:16)
De verdrukking die Paulus en Timotheüs als christenen hebben geleden, heeft hen dicht bij de dood gebracht, maar hun door God bewerkte bevrijding kan anderen vertroosten
Zij hebben zich met heiligheid en godvruchtige oprechtheid gedragen; zij zijn geen meesters over het geloof van anderen, maar medewerkers, tot hun vreugde
De eerste brief werd uit liefde en onder veel tranen geschreven; nu moesten zij de man die immoreel had gehandeld, vergeven en vertroosten
Paulus en zijn metgezellen zijn door God bekwaam gemaakt om dienaren van het nieuwe verbond te zijn; de Korinthiërs vormen hun aanbevelingsbrief, geschreven op het hart van deze dienaren
Bij het vervullen van deze bediening vervalsen zij Gods Woord niet, maar prediken Christus als Heer; dit goede nieuws is alleen gesluierd onder degenen die door de god van dit samenstel van dingen zijn verblind
Hoewel Paulus en Timotheüs alsook de Korinthiërs nog in een aardse tent wonen, delen zij de hoop op een eeuwige, hemelse woning; maar allen moeten voor de rechterstoel van Christus openbaar gemaakt worden
Allen die in eendracht met Christus zijn, zijn een nieuwe schepping; zij allen nemen deel aan de bediening van de verzoening, en als gezanten smeken zij: „Wordt met God verzoend”
Paulus en zijn metgezellen bevelen zich als Gods dienaren aan door wat zij in hun bediening hebben verduurd en door er blijk van te geven dat Gods geest in hun leven werkzaam is
Met een verruimd hart doen zij een beroep op hun broeders zich in hun genegenheden eveneens te verruimen, niet onder een ongelijk juk met ongelovigen te komen en zich van elke verontreiniging van vlees en geest te reinigen
Het bericht van hun goede reactie op de raad in zijn eerste brief is voor Paulus een grote troost
Aanmoediging om de behoeftige broeders in Judea te helpen (8:1–9:15)
Hoewel de Macedoniërs zeer arm waren, smeekten zij een aandeel te mogen hebben
Christus is arm geworden opdat de Korinthiërs (en anderen) rijk konden worden
De Korinthiërs worden om hun bereidheid een aandeel te hebben, geprezen
Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten; God heeft een blijmoedige gever lief
Argumenten om de invloed van valse apostelen tegen te gaan (10:1–13:14)
Antwoorden op de beweringen van tegenstanders dat Paulus „zwak” zou zijn, dat hij ’in hun gebied’ zou werken, dat hij „inferieur”, „onbedreven in het spreken” en „onredelijk” zou zijn en dat hij heeft bewezen geen apostel als zij te zijn toen hij zich vernederde om werelds werk te doen
Paulus is qua afstamming aan hen gelijk, maar wat vervolgingen en moeilijkheden ter wille van Christus, liefdevolle zorg voor de gemeenten, visioenen en tekenen van apostelschap betreft, is hij superieur aan hen
Blijft beproeven of gij in het geloof zijt