Levensgeschiedenis
Jehovah is mijn toevlucht en sterkte
VERTELD DOOR MARCEL FILTEAU
„Als je met hem trouwt, beland je beslist in de gevangenis.” Dat zeiden de mensen tegen de vrouw met wie ik van plan was te trouwen. Graag wil ik uitleggen waarom zij zoiets zeiden.
TOEN ik in 1927 werd geboren, was de Canadese provincie Quebec een bolwerk van het katholicisme. Ongeveer vier jaar later begon Cécile Dufour, een volletijddienaar van Jehovah’s Getuigen, ons in de stad Montreal te bezoeken. Hiervoor werd zij vaak bedreigd door onze buren. Zij werd in feite vele malen wegens het prediken van de bijbelse boodschap gearresteerd en mishandeld. Wij leerden dus al vlug de waarheid van Jezus’ woorden: „Gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn voor alle natiën.” — Mattheüs 24:9.
Destijds achtten velen het ondenkbaar dat een Frans-Canadees gezin hun katholieke geloof vaarwel zou zeggen. Hoewel mijn ouders nooit gedoopte Getuigen zijn geworden, concludeerden zij al snel dat de leringen van de Katholieke Kerk niet in overeenstemming waren met de bijbel. Dus moedigden zij hun acht kinderen aan lectuur te lezen die door de Getuigen werd gepubliceerd en ondersteunden zij degenen van ons die een standpunt voor de bijbelse waarheid innamen.
Ik neem in moeilijke tijden een standpunt in
In 1942, terwijl ik nog op school zat, begon ik echte belangstelling voor bijbelstudie te krijgen. De activiteiten van Jehovah’s Getuigen waren toen in Canada verboden omdat zij het voorbeeld van de vroege christenen volgden en zich niet in de oorlogen van de naties lieten betrekken (Jesaja 2:4; Mattheüs 26:52). Mijn oudste broer, Roland, werd naar een werkkamp gestuurd omdat hij weigerde de wapens op te nemen tijdens de wereldoorlog die toen woedde.
Omstreeks deze tijd gaf Vader mij een boek in het Frans waarin het lijden van de Duitse Getuigen werd beschreven wegens hun weigering de militaire campagnes van Adolf Hitler te steunen.a Ik werd gemotiveerd mij met zulke moedige voorbeelden van rechtschapenheid te identificeren en begon de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen te bezoeken, die in een particulier huis werden gehouden. Al gauw werd ik uitgenodigd aan het predikingswerk deel te nemen. Ik aanvaardde de uitnodiging in het volle besef dat ik gearresteerd en gevangengezet zou kunnen worden.
Na om kracht te hebben gebeden, klopte ik aan op mijn eerste deur. Een vriendelijke dame deed open, en na mij te hebben voorgesteld, las ik haar de woorden uit 2 Timotheüs 3:16 voor: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig.”
„Zou u graag meer over de bijbel willen weten?”, vroeg ik.
„Ja”, antwoordde de dame.
Dus zei ik tegen haar dat ik een vriendin zou meenemen die de bijbel beter kende dan ik, wat ik de volgende week ook deed. Na die eerste ervaring voelde ik mij zekerder, en ik leerde dat wij de bediening niet in eigen kracht verrichten. Zoals de apostel Paulus zei, doen wij dit met Jehovah’s hulp. Het is inderdaad heel belangrijk dat wij erkennen dat „de kracht die datgene wat normaal is te boven gaat, van God [is] en niet uit onszelf”. — 2 Korinthiërs 4:7.
Daarna werd het predikingswerk een geregeld deel van mijn leven, en hetzelfde gold voor arrestaties en gevangenzetting. Geen wonder dat tegen mijn toekomstige bruid werd gezegd: „Als je met hem trouwt, beland je beslist in de gevangenis”! Toch waren zulke ervaringen niet echt zo moeilijk. Na een nacht in de gevangenis te hebben doorgebracht, zorgde een mede-Getuige er gewoonlijk voor dat wij op borgtocht vrijkwamen.
Belangrijke beslissingen
In april 1943 droeg ik mij aan Jehovah op en symboliseerde dit door de waterdoop. Vervolgens bezocht ik in augustus 1944 mijn eerste grote congres, in Buffalo (VS), net over de Canadese grens. Er waren 25.000 aanwezigen, en het programma stimuleerde mijn verlangen om pionier te worden, zoals volletijddienaren van Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Het verbod op het werk van Jehovah’s Getuigen in Canada werd in mei 1945 opgeheven, en de maand daarop begon ik te pionieren.
Daar echter mijn aandeel aan de bediening toenam, werden mijn bezoeken aan de gevangenis ook veelvuldiger. Eens werd ik in een cel gestopt met Mike Miller, een getrouwe dienstknecht van Jehovah met een lange staat van dienst. Wij zaten op de cementen vloer en praatten. Onze opbouwende geestelijke gesprekken sterkten mij enorm. Naderhand kwam echter de vraag bij me op: ’Als er nu eens een misverstand tussen ons had bestaan en wij niet met elkaar zouden praten?’ De met deze dierbare broeder in de gevangenis doorgebrachte tijd heeft mij een van de mooiste lessen van mijn leven geleerd — wij hebben onze broeders en zusters nodig en moeten daarom vergevensgezind en vriendelijk tegen elkaar zijn. Anders zou er kunnen gebeuren wat de apostel Paulus schreef: „Als gij elkaar blijft bijten en verslinden, past er dan voor op dat gij niet door elkaar wordt verdelgd.” — Galaten 5:15.
In september 1945 werd ik uitgenodigd om op het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Toronto te dienen, dat wij Bethel noemen. Het geestelijke programma daar was werkelijk opbouwend en geloofversterkend. Het jaar daarop kreeg ik de toewijzing om op de boerderij van Bethel te werken, zo’n veertig kilometer ten noorden van het bijkantoor. Toen ik samen met de jonge Anne Wolynec aardbeien plukte, merkte ik niet alleen haar fysieke schoonheid op maar ook haar liefde en ijver voor Jehovah. Er groeide een band, en wij trouwden in januari 1947.
De volgende twee en een half jaar pionierden wij in London (Ontario), en daarna op Cape Breton Island, waar wij eraan meehielpen een gemeente te vormen. Vervolgens werden wij in 1949 uitgenodigd voor de veertiende klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, waar wij werden opgeleid om zendeling te worden.
Zendingswerk in Quebec
Canadese afgestudeerden van de vorige klassen van Gilead hadden de toewijzing ontvangen om het predikingswerk in Quebec te openen. In 1950 voegden wij ons samen met 25 anderen uit onze veertiende klas bij hen. De toegenomen zendingsactiviteit bracht verhevigde vervolging en aanvallen door het gepeupel teweeg, op aanstichting van leiders van de Rooms-Katholieke Kerk.
Twee dagen nadat wij in onze eerste zendingstoewijzing in de stad Rouyn waren gearriveerd, werd Anne gearresteerd en achter in een politieauto gezet. Dit was een nieuwe ervaring voor haar, aangezien zij uit een dorpje in de provincie Manitoba (Canada) kwam, waar zij zelden een politieagent zag. Vanzelfsprekend was zij angstig, en zij herinnerde zich de woorden: „Als je met hem trouwt, beland je beslist in de gevangenis.” Maar voordat zij wegreden, vond de politie ook mij en zette me bij Anne in de auto. „Ben ik even blij je te zien!”, zei ze. Toch was zij verbazingwekkend kalm en merkte op: „Wel, hetzelfde gebeurde met de apostelen omdat zij over Jezus predikten” (Handelingen 4:1-3; 5:17, 18). Later die dag werden wij op borgtocht vrijgelaten.
Ongeveer een jaar na dat incident hoorde ik terwijl wij in onze nieuwe toewijzing in Montreal aan de van-huis-tot-huisbediening deelnamen, verderop in de straat rumoer en zag een woedende menigte met stenen gooien. Toen ik erheen ging om Anne en haar partner te helpen, verscheen de politie op het toneel. In plaats van mensen uit het gepeupel te arresteren, arresteerde de politie Anne en haar partner! Terwijl zij in de gevangenis zaten, herinnerde Anne de nieuwe Getuige eraan dat zij de realiteit ondervonden van Jezus’ woorden: „Gij zult ter wille van mijn naam voorwerpen van haat zijn.” — Mattheüs 10:22.
Op een gegeven moment waren er in de gerechtshoven van Quebec zo’n 1700 zaken tegen Jehovah’s Getuigen hangende. Over het algemeen luidde de aanklacht tegen ons dat wij opruiende lectuur verspreidden of zonder vergunning lectuur verspreidden. Bijgevolg kwam de juridische afdeling van het Wachttorengenootschap in actie tegen de regering van Quebec. Na vele jaren van juridische strijd gaf Jehovah ons twee grote overwinningen voor het Hooggerechtshof van Canada. In december 1950 werden wij vrijgesproken van de aanklacht dat onze lectuur opruiend was en in oktober 1953 werd ons recht om zonder vergunning bijbelse lectuur te verspreiden, erkend. Zo zagen wij heel duidelijk hoe Jehovah inderdaad „een toevlucht en sterkte [is], een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden”. — Psalm 46:1.
Het is opmerkelijk dat het aantal Getuigen in Quebec is toegenomen van 356 in 1945, toen ik begon te pionieren, tot meer dan 24.000 in deze tijd! Het is inderdaad precies zo gegaan als de bijbelprofetie voorzei: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen.” — Jesaja 54:17.
Ons werk in Frankrijk
In september 1959 werden Anne en ik uitgenodigd om te dienen op het Bethelhuis in Parijs, waar ik het opzicht kreeg over het drukken. Tot de tijd dat wij in januari 1960 arriveerden, had een commerciële firma gedrukt. Aangezien De Wachttoren toen in Frankrijk verboden was, drukten wij het tijdschrift elke maand in de vorm van een 64 bladzijden tellende brochure. De brochure werd „Het interne bulletin van Jehovah’s Getuigen” genoemd en bevatte de artikelen die gedurende de maand in de gemeenten bestudeerd moesten worden. Van 1960 tot 1967 nam het aantal deelnemers aan het predikingswerk in Frankrijk toe van 15.439 tot 26.250.
Ten slotte werden de meeste zendelingen aan andere plaatsen toegewezen; sommigen gingen naar Franssprekende landen in Afrika en anderen terug naar Quebec. Daar Anne zich niet goed voelde en geopereerd moest worden, keerden wij naar Quebec terug. Na drie jaar medische hulp was Anne weer gezond. Ik kreeg toen als toewijzing het kringwerk, waarbij wij elke week een andere gemeente bezochten om geestelijke aanmoediging te verschaffen.
Zendingswerk in Afrika
Enkele jaren later, in 1981, waren wij opgetogen een nieuwe toewijzing te ontvangen als zendelingen in Zaïre, nu de Democratische Republiek Congo. De mensen waren arm en leden veel ontberingen. Toen wij daar aankwamen, waren er 25.753 Getuigen, maar nu is dat aantal toegenomen tot meer dan 113.000, terwijl 446.362 personen in 1999 de Gedachtenisviering van Christus’ dood bijwoonden!
In 1984 kregen wij van de regering zo’n 200 hectare land om een nieuw bijkantoor te bouwen. Vervolgens werd er in december 1985 in de hoofdstad, Kinshasa, een internationaal congres gehouden, met 32.000 afgevaardigden uit vele delen van de wereld. Daarna werd ons werk in Zaïre door tegenstand op instigatie van de geestelijkheid verstoord. Op 12 maart 1986 werd de verantwoordelijke broeders een brief overhandigd waarin de vereniging van Jehovah’s Getuigen in Zaïre onwettig werd verklaard. Dit verbod op al onze activiteiten was ondertekend door de toenmalige president van het land, wijlen Mobutu Sese Seko.
Wegens die plotselinge ontwikkelingen moesten wij de bijbelse raad toepassen: „Schrander is degene die de rampspoed heeft gezien en zich vervolgens verbergt” (Spreuken 22:3). Wij vonden wegen om papier, inkt, film, drukplaten en chemicaliën van buiten het land te krijgen om onze publicaties in Kinshasa te drukken. Wij ontwikkelden ook ons eigen distributienetwerk. Toen wij eenmaal georganiseerd waren, werkte ons systeem beter dan de postdienst van de regering!
Duizenden Getuigen werden gearresteerd en vele werden wreed gemarteld. Maar op een enkele uitzondering na boden zij het hoofd aan een dergelijke behandeling en bleven trouw. Ik werd ook gearresteerd en zag de verschrikkelijke omstandigheden waaraan de broeders in de gevangenissen blootgesteld waren. Vele malen werden wij in elk opzicht door de geheime politie en de autoriteiten bestookt, maar Jehovah voorzag altijd in een uitweg voor ons. — 2 Korinthiërs 4:8.
Wij hadden ongeveer 3000 dozen lectuur in het pakhuis van een zakenman verborgen. Ten slotte echter lichtte een van zijn werkers de geheime politie in, en de zakenman werd gearresteerd. Op weg naar de gevangenis kwamen ze mij toevallig in mijn auto tegen. De zakenman vertelde hun dat ik de regeling met hem had getroffen om de lectuur op te slaan. De politie stopte en ondervroeg mij erover, waarbij ik ervan werd beschuldigd illegale lectuur in het pakhuis van deze man te hebben ondergebracht.
„Hebt u een van de boeken?”, vroeg ik.
„Ja, natuurlijk”, antwoordden zij.
„Mag ik het zien?”, vroeg ik.
Zij brachten mij een exemplaar en ik liet hun de binnenpagina zien, waar staat: „Gedrukt in de Verenigde Staten van Amerika door de Watch Tower Bible & Tract Society”.
„Wat u in uw handen hebt, is Amerikaans eigendom en behoort niet aan Zaïre”, gaf ik hun te bedenken. „Uw regering heeft een verbod uitgevaardigd op de wettelijke corporatie van de vereniging van Jehovah’s Getuigen in Zaïre en niet op de Watch Tower Bible & Tract Society in de Verenigde Staten. U moet dus heel voorzichtig zijn met wat u met deze publicaties doet.”
Ik mocht gaan omdat zij geen gerechtelijk bevel hadden om mij te arresteren. Die nacht gingen wij met twee vrachtwagens naar het pakhuis en haalden alle lectuur weg. Toen de autoriteiten de volgende dag kwamen, waren zij vreselijk kwaad toen zij de plaats leeg aantroffen. Tegen die tijd zochten ze mij, omdat zij nu een gerechtelijk bevel hadden om mij te arresteren. Ze vonden mij, en omdat zij geen auto hadden, reed ik mezelf naar de gevangenis! Een andere Getuige vergezelde mij zodat hij mijn auto kon meenemen voordat zij die in beslag konden nemen.
Na een verhoor dat acht uur duurde, besloten ze mij te deporteren. Maar ik liet hun een fotokopie van een brief van de regering zien waarin mijn aanstelling om de bezittingen van de nu verboden vereniging van Jehovah’s Getuigen in Zaïre te liquideren, werd bevestigd. Zodoende mocht ik mijn activiteit op Bethel voortzetten.
Na vier jaar onder de druk van het verbod op het werk in Zaïre te hebben gediend, kreeg ik een bloedende maagzweer die levensbedreigend was. Er werd besloten dat ik zou vertrekken om in Zuid-Afrika behandeld te worden, waar het bijkantoor goed voor mij zorgde en ik herstelde. Na acht jaar in Zaïre te hebben gediend, wat werkelijk een gedenkwaardige en vreugdevolle ervaring was, verhuisden wij in 1989 naar het bijkantoor in Zuid-Afrika. In 1998 keerden wij naar ons geboorteland terug en dienen sinds die tijd weer op het Bethelhuis in Canada.
Dankbaar voor het voorrecht van dienst
Wanneer ik terugblik op mijn 54 jaar volletijddienst ben ik zo dankbaar dat ik mijn jeugdige kracht in Jehovah’s kostbare dienst heb gebruikt. Hoewel Anne veel beproevingsvolle omstandigheden heeft moeten verduren, heeft zij niet geklaagd maar is in al onze activiteiten een grote steun geweest. Samen hebben wij het voorrecht gehad velen te helpen Jehovah te leren kennen, van wie er een aantal nu in de volletijddienst zijn. Het is zo’n vreugde sommige van hun kinderen en zelfs hun kleinkinderen onze grote God, Jehovah, te zien dienen!
Ik ben ervan overtuigd dat niets wat deze wereld te bieden heeft, vergeleken kan worden met de voorrechten en zegeningen die Jehovah ons heeft gegeven. Zeker, wij hebben vele beproevingen verduurd, maar die hebben er alle toe gediend ons geloof en vertrouwen in Jehovah te versterken. Hij is inderdaad een bron van kracht, een toevlucht, gebleken en een hulp die gemakkelijk te vinden is in benauwdheden.
[Voetnoot]
a Het boek werd oorspronkelijk in het Duits gepubliceerd als Kreuzzug gegen das Christentum (Kruistocht tegen het christendom). Het werd in het Frans en het Pools vertaald, maar niet in het Engels.
[Illustraties op blz. 26]
Samen in de pioniersdienst in 1947; met Anne nu
[Illustratie op blz. 29]
De mensen die wij in Zaïre ontmoetten, hielden van de bijbelse waarheid