’Roep de oudere mannen’
„Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij zich roepen.” — JAKOBUS 5:14.
1, 2. (a) In welke gevaarlijke situatie verkeren Jehovah’s dienstknechten thans, en hoe kunnen zij zich voelen? (b) Welke vragen vereisen nu een antwoord?
WIJ leven in „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen”. De mensen laten zich in hun handelingen door zelfzucht, materialisme en trots beheersen en brengen daardoor dikwijls beroering teweeg in deze „laatste dagen” (2 Timotheüs 3:1-5). Wij die als christenen in het huidige goddeloze samenstel van dingen leven, zien ons door drie grote gevaren bedreigd: Satan de Duivel, de wereld van de goddeloze mensheid, en onze eigen overgeërfde zondige neigingen. — Romeinen 5:12; 1 Petrus 5:8; 1 Johannes 5:19.
2 Bedreigd door deze gevaren kunnen wij ons af en toe overweldigd voelen. Waar kunnen wij dan steun vinden, zodat wij geholpen worden getrouw te volharden? Tot wie kunnen wij ons wenden voor leiding wanneer wij voor beslissingen in verband met onze christelijke activiteiten en onze aanbidding komen te staan?
Hulp nabij
3. Van wie kunnen wij vertroostende geruststelling ontvangen, en hoe?
3 De wetenschap dat Jehovah de Bron van onze sterkte is, vormt een vertroostende geruststelling voor ons (2 Korinthiërs 1:3, 4; Filippenzen 4:13). De psalmist David, die goddelijke hulp ondervond, verklaarde: „Wentel uw weg op Jehovah, en verlaat u op hem, en hijzelf zal handelen.” „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen. Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige wankelt” (Psalm 37:5; 55:22). Hoe dankbaar kunnen wij zijn voor deze steun!
4. Hoe bieden zowel Petrus als Paulus troost?
4 Wij kunnen ook troost putten uit de wetenschap dat wij niet de enigen zijn die beproevingen en gevaren onder de ogen moeten zien. De apostel Petrus drukte medechristenen op het hart: „Neemt uw standpunt tegen [Satan de Duivel] in, vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden zich aan de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld voltrekken” (1 Petrus 5:9). Alle christenen hebben stellig het verlangen vast in het geloof te staan. Zeker, wij voelen ons misschien dikwijls „in elk opzicht bestookt”, net als de apostel Paulus. Toch was hij niet ’zo in het nauw gedreven dat hij zich niet meer kon bewegen’. Net als hij kunnen wij ten einde raad zijn, „maar niet totaal zonder uitweg”. Zelfs wanneer wij worden vervolgd, worden wij „niet in de steek gelaten”. Als wij worden „neergeworpen”, worden wij „niet vernietigd”. Dientengevolge „geven wij de moed niet op”. Wij streven ernaar „onze ogen niet gericht [te] houden op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet” (2 Korinthiërs 4:8, 9, 16, 18). Hoe kunnen wij dat doen?
5. In welke drievoudige hulp voorziet Jehovah?
5 Jehovah, de „Hoorder van het gebed”, voorziet in drievoudige hulp (Psalm 65:2; 1 Johannes 5:14). In de eerste plaats geeft hij leiding door middel van zijn geïnspireerde Woord, de bijbel (Psalm 119:105; 2 Timotheüs 3:16). Ten tweede verleent de heilige geest ons de kracht om zijn wil te doen. (Vergelijk Handelingen 4:29-31.) En ten derde staat Jehovah’s aardse organisatie klaar om ons bij te staan. Wat moeten wij doen om hulp te ontvangen?
„Gaven in mensen”
6. In welke hulp voorzag Jehovah te Tabeëra, en hoe?
6 Een voorval uit de dagen van de profeet Mozes helpt ons in te zien hoe Jehovah met liefdevolle zorgzaamheid in hulp voor Zijn dienstknechten voorziet. Het gebeurde te Tabeëra, wat „verbranding; vertering; brand” betekent. Op deze plaats in de wildernis van Sinaï liet God een vuur tegen de klagende Israëlieten ontbranden. „De gemengde schare”, die met het volk Israël uit Egypte was meegetrokken, had zich bij hen aangesloten in het uiten van ontevredenheid over het van Godswege verschafte voedsel. Mozes, die Gods toorn gewaarwerd en zich overweldigd voelde door de verantwoordelijkheid voor het volk en hun behoeften, riep uit: „Ik, althans ik alleen, kan heel dat volk niet dragen, want zij zijn mij te zwaar. Indien gij dus zo met mij doet, dood mij dan alstublieft geheel en al, indien ik gunst gevonden heb in uw ogen, en laat mij mijn rampspoed niet aanzien” (Numeri 11:1-15). Hoe reageerde Jehovah hierop? Hij stelde „zeventig mannen uit de oudere mannen van Israël” aan en legde zijn geest op hen, zodat zij Mozes op passende wijze behulpzaam konden zijn bij het besturen van het volk (Numeri 11:16, 17, 24, 25). Nu er zulke bekwame mannen waren aangewezen, werd het gemakkelijker in hulp voor de Israëlieten en het ’grote gemengde gezelschap’ te voorzien. — Exodus 12:38.
7, 8. (a) Hoe verschafte Jehovah „gaven in de vorm van mensen” in het oude Israël? (b) Welke eerste-eeuwse toepassing gaf Paulus aan Psalm 68:18?
7 Toen de Israëlieten al vele jaren in het Beloofde Land waren, besteeg Jehovah figuurlijk gesproken de berg Sion en maakte hij Jeruzalem tot de hoofdstad van een typologisch koninkrijk met David als koning. Tot lof van God, „de Almachtige”, verhief David zijn stem in een lied: „Gij zijt naar boven opgestegen; gij hebt gevangenen meegevoerd; gij hebt gaven in de vorm van mensen genomen” (Psalm 68:14, 18). En inderdaad kwamen er mannen die tijdens de verovering van het Beloofde Land gevangengenomen waren, ter beschikking om de levieten bij hun taken te helpen. — Ezra 8:20.
8 In de eerste eeuw G.T. vestigde de christelijke apostel Paulus de aandacht op een vervulling van deze profetische woorden van de psalmist. Paulus schreef: „Aan een ieder van ons nu werd onverdiende goedheid gegeven naar de wijze waarop de Christus de vrije gave heeft toegemeten. Daarom zegt hij: ’Toen hij naar boven opsteeg, heeft hij gevangenen meegevoerd; hij heeft gaven in mensen gegeven.’ Wat betekent de uitdrukking dat ’hij opsteeg’ nu anders dan dat hij ook naar de lagere gewesten, dat wil zeggen de aarde, is neergedaald? Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook tot hoog boven alle hemelen is opgestegen, om volheid aan alle dingen te geven” (Efeziërs 4:7-10). Wie is die „hij”? Niemand anders dan Jehovah’s vertegenwoordiger, de Grotere David en Messiaanse Koning, Jezus Christus. Hij is degene die door God werd opgewekt en tot „een superieure positie” werd verheven. — Filippenzen 2:5-11.
9. (a) Wie waren de eerste-eeuwse gaven in mensen? (b) Wie zijn de hedendaagse gaven in mensen?
9 Wie zijn dan deze „gaven in mensen” (of: „bestaande uit mensen”)? Paulus legt uit dat Gods Voornaamste Vertegenwoordiger „sommigen [heeft] gegeven als apostelen, sommigen als profeten, sommigen als evangeliepredikers, sommigen als herders en leraren, met het oog op het terechtbrengen van de heiligen, voor het werk der bediening, tot opbouw van het lichaam van de Christus” (Efeziërs 4:11, 12). Al Christus’ volgelingen die als apostelen, profeten, evangeliepredikers, herders en leraren dienden, deden dat onder theocratische leiding (Lukas 6:12-16; Handelingen 8:12; 11:27, 28; 15:22; 1 Petrus 5:1-3). In onze tijd dienen door heilige geest aangestelde, geestelijk bekwame oudere mannen als opzieners in zo’n 70.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen in de hele wereld. Zij zijn onze gaven in mensen (Handelingen 20:28). Nu de wereldwijde uitbreiding van de Koninkrijksprediking in hoog tempo blijft voortgaan, zijn er steeds meer broeders die ’trachten een opzienersambt te verkrijgen’ en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden op hun schouders te nemen (1 Timotheüs 3:1). Wanneer zij worden aangesteld, worden ook zij gaven in mensen.
10. Hoe komt Jesaja’s beschrijving van „vorsten” overeen met de rol van christelijke ouderlingen in deze tijd?
10 Deze christelijke ouderlingen, ofte wel gaven in mensen, beantwoorden aan de beschrijving die de profeet Jesaja gaf toen hij de rol van de „vorsten”, de bestuurders onder de Koninkrijksheerschappij, voorzei. Ieder van hen moet „als een wijkplaats voor de wind . . . zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land” (Jesaja 32:1, 2). Dit onthult dat het liefdevolle opzicht van deze aangestelde mannen een steun dient te zijn. Hoe kunt u daar zo veel mogelijk voordeel van trekken?
Het initiatief nemen
11. Hoe kunnen wij, wanneer wij geestelijk gesproken in de put zitten, hulp ontvangen?
11 Iemand die dreigt te verdrinken, roept instinctief om hulp. Hij zal niet aarzelen. Wanneer het leven in gevaar verkeert, hoeft niemand ertoe aangespoord te worden om hulp te roepen. Riep koning David niet herhaaldelijk tot Jehovah om hulp? (Psalm 3:4; 4:1; 5:1-3; 17:1, 6; 34:6, 17-19; 39:12) Wanneer wij geestelijk gesproken in de put zitten, misschien in wanhoop verzinken, wenden wij ons eveneens in gebed tot Jehovah en smeken hem ons door zijn heilige geest te leiden (Psalm 55:22; Filippenzen 4:6, 7). Wij zoeken vertroosting uit de Schriften (Romeinen 15:4). Wij raadplegen de christelijke publikaties van het Wachttorengenootschap om praktische raad te vinden. Dit stelt ons dikwijls in staat onze eigen problemen op te lossen. Indien wij echter door moeilijkheden overstelpt schijnen te worden, kunnen wij ook de aangestelde gemeenteouderlingen om raad vragen. Er kunnen zelfs tijden zijn dat wij werkelijk ’de oudere mannen moeten roepen’. Waarom christelijke ouderlingen roepen? Hoe kunnen zij degenen helpen die geestelijke hulp nodig hebben?
12-14. (a) Wat is de verstandige handelwijze wanneer men ziek is? (b) Wat wordt ’zieke’ christenen volgens Jakobus 5:14 aangeraden te doen? (c) Op wat voor ziekte doelt Jakobus 5:14, en waarom antwoordt u aldus?
12 Wanneer wij ziek worden, nemen wij rust om het lichaam de gelegenheid te geven zich te herstellen. Maar als onze ziekte aanhoudt, zijn wij zo verstandig bevoegde medische hulp in te roepen. Dienen wij dit ook niet te doen wanneer wij geestelijk zwak worden?
13 Merk op wat de discipel Jakobus ons in dit opzicht aanraadt. Hij zegt: „Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij zich roepen, en laten zij over hem bidden en hem in de naam van Jehovah met olie inwrijven” (Jakobus 5:14). Op wat voor ziekte doelt Jakobus hier? Sommige bijbelcommentators trekken de conclusie dat het om lichamelijke ziekte gaat en redeneren dat het inwrijven met olie in die tijd een veel voorkomend medisch gebruik was (Lukas 10:34). Zij geloven ook dat Jakobus een wonderbare genezing door middel van de gave van gezondmaking in gedachten had. Wat geeft de context echter te kennen?
14 ’Welgemoed zijn’ wordt tegenover ’kwaad lijden’ geplaatst. Dit impliceert dat Jakobus het over geestelijke ziekte had (Jakobus 5:13). Er moesten „oudere mannen [ouderlingen, Statenvertaling] van de gemeente”, geen artsen of zelfs personen die de wonderbare gave van gezondmaking bezaten, geroepen worden. En wat moesten zij doen? Jakobus zei: „Laten zij over hem bidden . . . En het gebed des geloofs zal degene die zich niet wel voelt beter maken” (Jakobus 5:14, 15; vergelijk Psalm 119:9-16). Het doorslaggevende bewijs dat Jakobus het over geestelijke ziekte heeft, is het feit dat hij in verband met de gezondmaking waarop wordt gehoopt, aanmoedigt om zonden te belijden. Hij schrijft: „Belijdt elkaar . . . openlijk uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt moogt worden.” Indien ernstige zonde de oorzaak van de geestelijke ziekte is, kan herstel van de zieke uitsluitend worden verwacht indien hij gunstig reageert op vermaningen die op Gods Woord zijn gebaseerd, berouw heeft en zich van zijn zondige handelwijze afkeert. — Jakobus 5:16; Handelingen 3:19.
15. Welke handelwijze wordt in Jakobus 5:13, 14 aanbevolen?
15 Er valt nog iets anders op te merken betreffende de raad die Jakobus geeft. Wanneer een christen kwaad lijdt, dient hij te „blijven bidden”. Is hij welgemoed, „laat hij psalmen zingen”. Elke situatie — of iemand nu kwaad lijdt of welgemoed is — vereist actie. In het ene geval is gebed nodig, in het andere kunnen uitingen van blijdschap aan de orde zijn. Wat dienen wij derhalve te verwachten wanneer Jakobus vraagt: „Is iemand onder u ziek?” Weer beveelt hij aan positief te handelen, ja, het initiatief te nemen. „Laat hij de oudere mannen van de gemeente bij zich roepen.” — Psalm 50:15; Efeziërs 5:19; Kolossenzen 3:16.
Hoe „de oudere mannen” helpen
16, 17. Hoe helpen oudere mannen ons bijbelse beginselen toe te passen?
16 Het is voor ons soms moeilijk te weten hoe wij bijbelse beginselen op onze persoonlijke omstandigheden moeten toepassen. Hierin kunnen christelijke ouderlingen een onschatbare bron van hulp blijken te zijn. Zij bidden bijvoorbeeld over de geestelijk zieke en ’wrijven hem in de naam van Jehovah met olie in’ door op bekwame wijze verzachtend onderricht uit Gods Woord toe te dienen. Ouderlingen kunnen aldus veel tot ons geestelijke herstel bijdragen (Psalm 141:5). Dikwijls is het enige waar wij behoefte aan hebben, de bevestiging dat wij op de juiste wijze redeneren. De kwestie met een ervaren christelijke ouderling bespreken, zal ons vaste besluit om te doen wat juist is, versterken. — Spreuken 27:17.
17 Wanneer christelijke ouderlingen gevraagd wordt een bezoek te brengen, dienen zij ’bemoedigend tot de terneergeslagen zielen te spreken’. Zij zullen ook ’de zwakken ondersteunen en lankmoedig zijn jegens allen’ (1 Thessalonicenzen 5:14). Zo’n vertrouwelijke, begrijpende verhouding tussen „de oudere mannen” en „de zwakken” vormt een zeer gunstige basis voor volledig herstel van iemands geestelijke gezondheid.
Persoonlijke verantwoordelijkheid en gebed
18, 19. Welke rol spelen christelijke ouderlingen in verband met Galaten 6:2, 5?
18 Christelijke ouderlingen moeten hun verantwoordelijkheid ten aanzien van Gods kudde op zich nemen. Zij moeten steun verlenen. Paulus zei bijvoorbeeld: „Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt. Blijft elkaars lasten dragen en vervult aldus de wet van de Christus.” De apostel schreef ook: „Een ieder zal zijn eigen vracht dragen.” — Galaten 6:1, 2, 5.
19 Hoe kunnen wij elkaars lasten dragen en toch onze eigen vracht dragen? Het verschil in betekenis tussen de Griekse woorden die vertaald zijn met „lasten” en „vracht” verschaft opheldering. Indien een christen in geestelijk opzicht in moeilijkheden raakt die een zware last voor hem vormen, zullen ouderlingen en andere medegelovigen hem willen bijstaan en hem aldus helpen zijn „lasten” te dragen. Van de persoon in kwestie zelf wordt echter verwacht dat hij zijn eigen „vracht” van verantwoordelijkheid jegens God draagt.a De ouderlingen dragen graag de „lasten” van hun broeders door te voorzien in aanmoediging en schriftuurlijke raad en door met hen te bidden. Maar ouderlingen nemen niet onze eigen „vracht” van geestelijke verantwoordelijkheid van ons weg. — Romeinen 15:1.
20. Waarom mag het gebed niet worden veronachtzaamd?
20 Gebed is essentieel en mag niet worden veronachtzaamd. Maar veel geestelijk zieke christenen vinden bidden moeilijk. Wanneer ouderlingen gebeden des geloofs opzenden ten behoeve van een geestelijk zieke, wat wordt daar dan mee beoogd? „Jehovah zal hem oprichten”, als het ware omhoogheffen uit zijn toestand van moedeloosheid, en zal hem de kracht geven om een waarachtige en rechtvaardige handelwijze te volgen. Een geestelijk zieke christen kan een verkeerde houding hebben maar behoeft niet noodzakelijkerwijs een ernstige zonde te hebben begaan, want Jakobus zegt: „En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden.” De schriftuurlijke raad van de ouderlingen, gepaard aan ernstig gebed, beweegt de geestelijk zwakke persoon er soms toe eventuele ernstige zonden die hij heeft begaan, te belijden en een berouwvolle geest aan de dag te leggen. Dit leidt vervolgens tot vergeving van Gods zijde. — Jakobus 5:15, 16.
21. (a) Waarom schromen sommige christenen de oudere mannen te roepen? (b) Wat zal in het volgende artikel worden beschouwd?
21 Wanneer gewetensvolle oudere mannen voor de uitdaging staan zorg te dragen voor de drommen nieuwelingen die de christelijke gemeente binnenkomen, hebben zij er de handen vol aan om op bekwame wijze opzicht te verschaffen. Deze gaven in mensen zijn werkelijk een voortreffelijke voorziening van Jehovah, zodat wij geholpen worden in deze kritieke tijden te volharden. Toch schromen sommige christenen hun hulp in te roepen, denkend dat deze broeders het te druk hebben of al overbelast zijn met problemen. Het volgende artikel zal ons helpen in te zien dat deze mannen graag hulp verlenen, want zij dienen gewillig als onderherders in de christelijke gemeente.
[Voetnoot]
a A Linguistic Key to the Greek New Testament, door Fritz Rienecker, definieert forʹti·on als „een vracht die iemand geacht wordt te dragen”, en voegt eraan toe: „Het werd als een militaire uitdrukking gebruikt voor de bepakking van een man of voor een soldatenransel.”
Wat zou u antwoorden?
◻ In welke drievoudige hulp voorziet Jehovah wanneer wij hulp nodig hebben?
◻ Wie zijn de hedendaagse gaven in mensen?
◻ Wanneer dienen wij de oudere mannen te roepen?
◻ Welke hulp kunnen wij van christelijke ouderlingen verwachten?
[Illustratie op blz. 15]
Geniet u de geestelijke voordelen van gebed, bijbelstudie en hulp van christelijke ouderlingen?