AARDE
Naar grootte de vijfde planeet van het zonnestelsel, en naar afstand tot de zon de derde. Ze is een aan de polen enigszins afgeplatte bol. Satellietwaarnemingen hebben nog meer lichte onregelmatigheden in de vorm van de aarde aangetoond. De massa van de aarde bedraagt bij benadering 5,98 × 1024 kg. Ze heeft een oppervlakte van ongeveer 510.000.000 km2. De afmetingen van de aarde zijn (bij benadering): omtrek bij de evenaar iets meer dan 40.000 km; doorsnede bij de evenaar 12.750 km. Het aardoppervlak wordt voor ongeveer 71 procent door oceanen en zeeën bedekt, waardoor er ongeveer 149.000.000 km2 aan landoppervlak overblijft.
De aarde draait om haar as, en daardoor ontstaan dag en nacht (Ge 1:4, 5). Een zonnedag is een periode van 24 uur, de tijd die op elk willekeurig waarnemingspunt op aarde verstrijkt tussen twee opeenvolgende culminaties van de zon. Het tropische jaar, dat verband houdt met de terugkeer van de jaargetijden, is de tijd die de zon nodig heeft om uitgaande van het lentepunt eenmaal rond te gaan tot ze in het lentepunt is teruggekeerd, en het duurt gemiddeld 365 dagen, 5 uur, 48 minuten en 46 seconden. Deze lengte van het jaar ligt ten grondslag aan de zonnekalender, en het feit dat het geen rond getal is, heeft bij het opstellen van een nauwkeurige kalender voor veel problemen gezorgd.
De rotatieas van de aarde staat niet loodrecht op het vlak waarin ze haar baan om de zon beschrijft, maar vertoont een helling van 23° 27ʹ ten opzichte van die loodlijn. Het gyroscopische effect van de rotatie houdt de aardas in hoofdzaak in dezelfde richting ten opzichte van de sterren, ongeacht waar ze zich in haar baan om de zon bevindt. Deze helling van de aardas is de oorzaak van de jaargetijden.
De aardatmosfeer, die voornamelijk bestaat uit stikstof, zuurstof en waterdamp, alsook andere gassen, strekt zich tot 960 km boven het aardoppervlak uit. Wat zich daarbuiten bevindt, noemt men de „kosmische ruimte”.
Bijbelse uitdrukkingen en hun betekenis. In de Hebreeuwse Geschriften wordt de aarde als planeet met het woord ʼeʹrets aangeduid. ʼEʹrets heeft betrekking op (1) de aarde in tegenstelling met de hemel (Ge 1:2); (2) een land, een streek, een gebied (Ge 10:10); (3) de aardbodem, de oppervlakte van de aardbodem (Ge 1:26); (4) de gehele wereldbevolking (Ge 18:25).
Het woord ʼadha·mahʹ wordt met „aardbodem”, „bodem” of „land” vertaald. ʼAdha·mahʹ betekent (1) aardbodem zoals deze wordt bewerkt en in voedsel voorziet (Ge 3:23); (2) een stuk land, grondbezit (Ge 47:18); (3) aarde als stoffelijke substantie, grond, bodem (Jer 14:4; 1Sa 4:12); (4) de aardbodem als het zichtbare aardoppervlak (Ge 1:25); (5) land, gebied, streek (Le 20:24); (6) de gehele aarde, de bewoonde aarde (Ge 12:3). ʼAdha·mahʹ schijnt etymologisch verwant te zijn aan het woord ʼa·dhamʹ, daar de eerste mens Adam uit stof van de aardbodem werd gemaakt. — Ge 2:7.
In de Griekse Geschriften duidt het woord ge op aarde als bouwland of akkerland (Mt 13:5, 8). Het wordt gebruikt ter aanduiding van de aarde, het stof, waaruit Adam werd gemaakt (1Kor 15:47); de aardbol (Mt 5:18, 35; 6:19); de aarde als woonplaats voor menselijke schepselen en dieren (Lu 21:35; Han 1:8; 8:33; 10:12; 11:6; 17:26); een land, een streek, een gebied (Lu 4:25; Jo 3:22); de aardbodem of grond (Mt 10:29; Mr 4:26); het land (de oever) in tegenstelling met zeeën of wateren (Jo 21:8, 9, 11; Mr 4:1).
Oi·kouʹme·ne, dat in de meeste Nederlandse vertalingen met „wereld” wordt weergegeven, betekent „bewoonde aarde”. — Mt 24:14; Lu 2:1; Han 17:6; Opb 12:9.
In elk van de bovengenoemde betekenissen waarin deze woorden worden gebruikt, bepaalt de vorm van het woord in de oorspronkelijke taal, en meer in het bijzonder de omlijsting of de context, welke betekenis wordt bedoeld.
De Hebreeën verdeelden de aarde overeenkomstig de vier windstreken in vier delen of gewesten. In de Hebreeuwse Geschriften betekenen de woorden „voor” en „aan de voorzijde” „het oosten” en worden ook zo vertaald (Ge 12:8); „van achteren” kan „vanuit het westen” betekenen (Jes 9:12); „aan de rechterkant” kan „ten zuiden” betekenen (1Sa 23:24); en „links” kan met „het noorden” worden vertaald (Job 23:8, 9; vgl. NBG). Het O werd (in het Hebr.) soms ook de opgang van de zon genoemd, bijvoorbeeld in Jozua 4:19. Het W was (in het Hebr.) de ondergang van de zon (2Kr 32:30). Ook fysische kenmerken werden gebruikt. De „Zee” (de Middellandse Zee), die bijna de gehele W-grens van Palestina vormde, werd soms als aanduiding voor het W gebruikt. — Nu 34:6.
Schepping. Over het ontstaan van onze planeet wordt in de bijbel eenvoudig gezegd: „In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Ge 1:1). Hoe lang geleden de sterrenhemel en de aarde precies werden geschapen, zegt de bijbel niet. Bijbelgeleerden hebben daarom geen reden om wetenschappelijke berekeningen omtrent de ouderdom van de planeet te bekritiseren. Wetenschapsmensen schatten de ouderdom van sommige gesteenten op 3,5 miljard jaar, en voor de aarde zelf wordt een ouderdom van 4 tot 4,5 miljard jaar of meer aangegeven.
Wat tijd betreft geeft de Schrift in het Genesisverslag nauwkeuriger informatie omtrent de zes scheppingsdagen. Deze dagen hebben geen betrekking op het scheppen van de materie of het gesteente van de aarde, maar op het gereedmaken van de planeet als woonplaats voor de mens.
De bijbel onthult niet of God op een van de andere planeten in het universum leven heeft geschapen. Astronomen hebben tot nu toe echter nog geen bewijzen gevonden van het bestaan van leven op een van deze planeten, ja, zij kennen buiten de aarde geen planeet die momenteel in staat is menselijk leven te onderhouden.
Doel. Net als al het andere geschapene werd de aarde vanwege Jehovah’s wil tot bestaan gebracht (Opb 4:11). Ze werd geschapen om voor altijd te blijven bestaan (Ps 78:69; 104:5; 119:90; Pr 1:4). God spreekt over zichzelf als een God met een voornemen en verklaart dat zijn voornemens beslist verwezenlijkt zullen worden (Jes 46:10; 55:11). Hij maakte zijn voornemen met betrekking tot de aarde duidelijk bekend toen hij tot het eerste mensenpaar zei: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen van de hemel en elk levend schepsel dat zich op de aarde beweegt, in onderworpenheid” (Ge 1:28). Noch de aarde noch datgene wat zich erop bevond, vertoonde enig gebrek. Toen Jehovah al het nodige geschapen had, zag hij dat het „zeer goed” was, en hij ’ging ertoe over te rusten’ of zich te onthouden van verdere aardse scheppingswerken. — Ge 1:31–2:2.
De aarde zou ook voor altijd de woonplaats van de mens zijn. Toen God de mens de wet gaf betreffende de boom der kennis van goed en kwaad, gaf hij daarmee te kennen dat de mens voor altijd op aarde kon leven (Ge 2:17). Jehovah’s eigen woorden geven ons de volgende verzekering: „Al de dagen dat de aarde blijft, zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht, nimmer ophouden” (Ge 8:22). Jehovah beloofde ook dat hij nooit meer alle vlees door een vloed zou verderven (Ge 9:12-16). Jehovah zegt dat hij de aarde niet voor niets heeft gemaakt, maar dat hij haar als woonplaats aan de mens heeft gegeven en dat uiteindelijk de dood tenietgedaan zal worden. God heeft de aarde daarom geschapen met het doel dat ze door gelukkige, volmaakte mensen, die eeuwig leven, bewoond zal worden. — Ps 37:11; 115:16; Jes 45:18; Opb 21:3, 4.
Dit voornemen is heilig voor Jehovah God en kan niet verijdeld worden, zoals blijkt uit de volgende woorden in de bijbel: „En tegen de zevende dag kwam God tot de voltooiing van zijn werk dat hij gemaakt had . . . Voorts zegende God de zevende dag en hij heiligde die, omdat hij daarop is blijven rusten van al zijn werk, dat God geschapen heeft om het te maken” (Ge 2:2, 3). In tegenstelling tot de andere zes dagen wordt in het Genesisverslag niets over het einde van de zevende dag of rustdag gezegd. De apostel Paulus maakte duidelijk dat Gods rustdag tijdens de hele geschiedenis van Israël voortduurde en in zijn dagen nog niet ten einde was (Heb 3:7-11; 4:3-9). God heiligde de zevende dag. Hij wilde op deze dag datgene wat hij zich met betrekking tot de aarde had voorgenomen, volledig ten uitvoer brengen, zonder dat hij zich in die periode met verdere scheppingswerken in verband met de aarde bezig behoefde te houden.
De bijbel in harmonie met wetenschappelijke feiten. De bijbel zegt in Job 26:7 over God dat hij ’de aarde aan niets ophangt’. De wetenschap zegt dat de aarde voornamelijk wegens de wisselwerking tussen de zwaartekracht en de middelpuntvliedende kracht in haar baan blijft. Deze krachten zijn natuurlijk onzichtbaar. Daarom zweeft de aarde net als andere hemellichamen in de ruimte, alsof ze aan niets hangt. Sprekend vanuit Jehovah’s standpunt schreef de profeet Jesaja onder inspiratie: „Er is er Een die woont boven het rond der aarde — waarvan de bewoners als sprinkhanen zijn” (Jes 40:22). De bijbel zegt: „Hij [God] heeft een kring getrokken over het watervlak” (Job 26:10). Hij heeft door zijn verordening paal en perk gesteld aan de wateren, zodat ze op hun plaats blijven. Ze stijgen niet zo hoog dat ze het land overstromen; ook vliegen ze niet weg in de ruimte (Job 38:8-11). Van Jehovah’s standpunt uit bezien is het aardoppervlak, of het oppervlak van de wateren, natuurlijk cirkelvormig, net zoals de maan er voor ons cirkelvormig uitziet. Voordat er landoppervlak verscheen, was het oppervlak van de gehele aardbol één cirkel- of bolvormige massa onstuimige wateren. — Ge 1:2.
Bijbelschrijvers spreken vaak vanuit het standpunt van een waarnemer op aarde of verplaatsen zich in diens geografische positie, zoals ook wij dat thans onwillekeurig doen. De bijbel spreekt bijvoorbeeld over „de opgang der zon” (Nu 2:3; 34:15). Sommigen hebben de bijbel op grond daarvan als wetenschappelijk onnauwkeurig betiteld en beweerd dat de Hebreeën de aarde als middelpunt van het heelal beschouwden en geloofden dat de zon om de aarde draaide. Maar nergens hebben de bijbelschrijvers uiting aan een dergelijke gedachte gegeven. Diezelfde critici zien over het hoofd dat zij het precies zo zeggen en in al hun almanakken dezelfde taal bezigen. Het is heel gewoon iemand te horen zeggen: „De zon komt op”, of „de zon is ondergegaan”, of „de zon reisde langs de hemel”. De bijbel spreekt ook over „het uiteinde der aarde” (Ps 46:9), de „einden der aarde” (Ps 22:27), „de vier uiteinden der aarde” (Jes 11:12), „de vier hoeken van de aarde” en „de vier winden van de aarde” (Opb 7:1). Deze uitdrukkingen kunnen niet als bewijs worden opgevat dat de Hebreeën dachten dat de aarde vierkant was. Het getal vier wordt vaak gebruikt om iets aan te duiden dat als het ware volledig afgerond is, net zoals wij over vier windrichtingen spreken en soms uitdrukkingen gebruiken als „tot aan de einden der aarde” of „tot aan de vier hoeken van de aarde” en daarmee de gehele aarde bedoelen. — Vgl. Ez 1:15-17; Lu 13:29.
Figuurlijke en symbolische uitdrukkingen. Op verscheidene plaatsen wordt er in figuurlijke zin over de aarde gesproken. In Job 38:4-6 — waar Jehovah Job vragen stelt die deze uiteraard niet kan beantwoorden, vragen over de schepping van de aarde en hoe Jehovah alles daarop bestuurt — wordt ze met een gebouw vergeleken. Jehovah bezigt ook een figuurlijke uitdrukking om het gevolg van de rotatie van de aarde te beschrijven. Hij zegt: „[De aarde] verandert zich als leem onder een zegel” (Job 38:14). In bijbelse tijden gebruikte men voor het „ondertekenen” van documenten rolzegels, waarin het embleem van de schrijver was gegraveerd. Het zegel werd over het document of de enveloppe van zachte klei gerold en liet daarop een afdruk achter. Op soortgelijke wijze begint bij het aanbreken van de dageraad het gedeelte van de aarde dat uit de duisternis van de nacht te voorschijn komt, in het geleidelijk toenemende zonlicht vorm en kleur aan te nemen. Aangezien de hemelen, de plaats van Jehovah’s troon, hoger zijn dan de aarde, is de aarde in figuurlijke zin zijn voetbank (Ps 103:11; Jes 55:9; 66:1; Mt 5:35; Han 7:49). Van degenen die zich in Sjeool of Hades, het gemeenschappelijke graf van de mensheid, bevinden, wordt gezegd dat zij onder de aarde zijn. — Opb 5:3.
De apostel Petrus vergelijkt de letterlijke hemelen en aarde (2Pe 3:5) met de symbolische hemelen en aarde (2Pe 3:7). Met de in vers 7 genoemde „hemelen” wordt niet Jehovah’s woonplaats, de plaats van zijn troon in de hemelen, bedoeld. Jehovah’s hemelen kunnen niet geschokt worden. Ook wordt met de in dit vers genoemde „aarde” niet de planeet aarde bedoeld, want Jehovah zegt dat hij de aarde stevig gegrondvest heeft (Ps 78:69; 119:90). Toch zegt God dat hij zowel de hemelen als de aarde zal schudden of doen schokken (Hag 2:21; Heb 12:26), dat de hemelen en de aarde van voor zijn aangezicht zullen wegvlieden en dat er nieuwe hemelen en een nieuwe aarde gegrondvest zullen worden (2Pe 3:13; Opb 20:11; 21:1). Het is duidelijk dat de hier genoemde „hemelen” symbolisch zijn en dat de „aarde” in symbolische zin betrekking heeft op een maatschappij van mensen die op de aarde leven. — Zie Ps 96:1; HEMEL (Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde).
Het woord „aarde” wordt ook symbolisch gebruikt om daarmee de stevigere, stabielere elementen van de mensheid aan te duiden. De rusteloze, onstabiele elementen van de mensheid worden zinnebeeldig voorgesteld door de karakteristieke rusteloosheid van de zee. — Jes 57:20; Jak 1:6; Ju 13; vgl. Opb 12:16; 20:11; 21:1.
In Johannes 3:31 wordt iemand die van boven komt, als hoger aangeduid dan iemand die van de aarde (ge) komt. Het Griekse woord e·pi·geiʹos, ’aards’, wordt voor aardse, fysieke dingen gebruikt, vooral in tegenstelling met hemelse dingen, en voor iets wat lager en van grovere materie is. De mens is uit aardse materie gemaakt (2Kor 5:1; vgl. 1Kor 15:46-49). Niettemin kan hij God behagen door een ’geestelijk’ leven te leiden, een leven dat door Gods Woord en Zijn geest wordt bestuurd (1Kor 2:12, 15, 16; Heb 12:9). Wegens de zondigheid van de mensen en omdat hun denken meer op materiële dingen dan op geestelijke dingen gericht is (Ge 8:21; 1Kor 2:14), kan „aards” een onwenselijke betekenis hebben, zoals „verdorven” of „tegengesteld aan de geest”. — Fil 3:19; Jak 3:15.