-
Mens der wetteloosheidInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MENS DER WETTELOOSHEID
Een uitdrukking die de apostel Paulus in 2 Thessalonicenzen 2:2, 3 gebruikt als hij waarschuwt voor de grote antichristelijke afval die vóór „de dag van Jehovah” zou komen. In het hier gebruikte Griekse woord voor „afval”, a·po·staʹsi·a, ligt meer opgesloten dan slechts een onverschillig terugglijden. Het betekent afvalligheid, ontrouw, opstand, geplande en opzettelijke rebellie. In oude papyrusdocumenten werd a·po·staʹsi·a in politieke zin op opstandelingen toegepast.
Een religieuze opstand. Deze rebellie is echter niet van politieke maar van religieuze aard, een opstand tegen Jehovah God en Jezus Christus en daarom ook tegen de christelijke gemeente.
Voorzegd. Verdere voorzeggingen omtrent deze afval werden door de apostelen Paulus en Petrus gedaan, zowel mondeling als in geschrifte, en de Heer Jezus Christus zelf waarschuwde dat de afval zou komen. In zijn illustratie van de tarwe en het onkruid (Mt 13) zei Jezus dat de Duivel „onkruid”, namaakchristenen, „zonen van de goddeloze”, tussen de „tarwe”, de „zonen van het koninkrijk”, zou zaaien. Dit onkruid zou tot het besluit van het samenstel van dingen blijven bestaan en dan geïdentificeerd en „verbrand” worden.
Paulus waarschuwde de christelijke opzieners van Efeze dat er na zijn heengaan „onderdrukkende wolven” bij de ware christenen zouden binnendringen, die de kudde niet teder zouden behandelen maar zouden trachten „de discipelen” achter zich aan te trekken. Zij zouden niet slechts eigen discipelen maken, maar trachten de discipelen, Christus’ discipelen, achter zich te krijgen (Han 20:29, 30). Hij schreef in 1 Timotheüs 4:1-3: „De geïnspireerde uitspraak zegt echter uitdrukkelijk dat in latere tijdsperiodes sommigen zullen afvallen van het geloof, omdat zij aandacht schenken aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, door de huichelarij van mensen die leugens spreken, die in hun geweten gebrandmerkt zijn [gevoelloos en afgestompt, zodat zij, hoewel zij huichelachtig leugens spreken, helemaal geen gewetenswroeging hebben], die verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van spijzen die God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt.”
Later schreef Paulus aan Timotheüs: „Er zal een tijdsperiode komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren zullen bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen; en zij zullen hun oren van de waarheid afwenden.” — 2Ti 4:3, 4.
De apostel Petrus trok een parallel tussen de afval van het christendom en de afval die in het natuurlijke huis van Israël plaatsvond. Hij zei: „Er stonden echter ook valse profeten onder het volk op, zoals er ook onder u valse leraren zullen zijn. Dezen zullen heimelijk verderfelijke sekten invoeren en zullen zelfs de eigenaar, die hen heeft gekocht, verloochenen, waardoor zij een spoedige vernietiging over zichzelf brengen. Bovendien zullen velen hun daden van losbandig gedrag navolgen, en door hun toedoen zal er schimpend over de weg der waarheid worden gesproken.” Petrus wijst er verder op dat deze valse leraren de gemeente zouden uitbuiten, maar dat ’hun vernietiging niet sluimerde’. — 2Pe 2:1-3.
„De mens der wetteloosheid” — een klasse. De in 2 Thessalonicenzen 2:1-12 genoemde „mens” is dan ook geen afzonderlijke persoon maar een collectieve „mens”, een klasse, zoals uit de voorgaande schriftplaatsen blijkt, en deze „mens” zou na de dood van de apostelen en tot in de tijd van de tegenwoordigheid des Heren blijven bestaan.
Verraad tegenover God. De „wetteloosheid” die deze collectieve afvallige „mens” bedrijft, is wetteloosheid tegenover Jehovah God, de Universele Soeverein. Deze „mens” is schuldig aan verraad. Hij wordt „de zoon der vernietiging” genoemd, net als Judas Iskariot, die de Heer Jezus Christus verried en ertoe bijdroeg dat hij ter dood werd gebracht. Hij zal net als Judas verdelgd worden en voor eeuwig van de aardbodem verdwijnen. Deze „mens” is niet „Babylon de Grote”, die eveneens tegen God strijdt, want dat is een vrouw, een hoer. Daar hij echter in religieus opzicht tegen God opstaat, is hij kennelijk een onderdeel van het mystieke Babylon. — Jo 17:12; Opb 17:3, 5.
-
-
Mens der wetteloosheidInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
Geopenbaard. Na de dood van de apostelen openbaarde „de mens der wetteloosheid” zich met zijn religieuze huichelarij en valse leringen (2Th 2:3, 6, 8). Volgens Paulus’ woorden zou deze „mens” grote macht verwerven, onder Satans leiding werkzaam zijn en „elk krachtig werk en leugenachtige tekenen en wonderen” verrichten. Personen die door de werkzaamheid van de collectieve „mens der wetteloosheid” worden misleid, worden aangeduid als „degenen die vergaan [lett.: „zichzelf vernietigen”], als een vergelding omdat zij de liefde voor de waarheid niet hebben aanvaard, opdat zij gered zouden worden”. De apostel maakt duidelijk dat zij „geloof gaan hechten aan de leugen” en dat zij allen „geoordeeld worden omdat zij de waarheid niet hebben geloofd maar behagen hebben geschept in onrechtvaardigheid” (2Th 2:9-12; zie Int). Het oordeel is dan ook een veroordeling. — Zie OPSTANDING (De zonde tegen de heilige geest).
-