Weid de kudde Gods gewillig
„Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig.” — 1 PETRUS 5:2.
1. Waarom dienen wij van christelijke ouderlingen te verwachten dat zij ’Gods kudde gewillig weiden’?
JEHOVAH weidt zijn volk gewillig (Psalm 23:1-4). „De voortreffelijke herder”, Jezus Christus, gaf gewillig zijn volmaakte menselijke leven ten behoeve van met schapen te vergelijken personen (Johannes 10:11-15). Daarom spoorde de apostel Petrus christelijke ouderlingen aan ’Gods kudde gewillig te weiden’. — 1 Petrus 5:2.
2. Welke vragen met betrekking tot de herderlijke activiteiten van christelijke ouderlingen zijn een beschouwing waard?
2 Gewilligheid is een kenmerk van Gods dienstknechten (Psalm 110:3). Maar voor een aanstelling als opziener, ofte wel onderherder, is meer vereist dan de gewilligheid van een christelijke man. Wie komen ervoor in aanmerking om zulke herders te zijn? Wat is bij hun herderlijke werk betrokken? Hoe wordt het het beste volbracht?
De leiding hebben over een huisgezin
3. Waarom kan er gezegd worden dat de wijze waarop een christelijke man voor zijn gezin zorgt, mede bepaalt of hij ervoor in aanmerking komt een herder in de gemeente te zijn?
3 Voordat een man in „een opzienersambt” kan worden aangesteld, moet hij aan schriftuurlijke vereisten voldoen (1 Timotheüs 3:1-7; Titus 1:5-9). In de eerste plaats moet een opziener, zoals de apostel Paulus zei, iemand zijn „die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft”. Daar is een goede reden voor, want Paulus zei: „Immers, indien iemand zijn eigen huisgezin niet weet te leiden, hoe zal hij dan voor Gods gemeente zorg kunnen dragen?” (1 Timotheüs 3:4, 5) Toen Titus op het eiland Kreta oudere mannen in de gemeenten moest aanstellen, werd hem gezegd uit te zien naar „iemand [die] vrij van beschuldiging is, de man van één vrouw, en gelovige kinderen heeft, die niet van losbandigheid te beschuldigen waren noch weerspannig waren” (Titus 1:6). Ja, de wijze waarop een christelijke man voor zijn gezin zorgt, moet worden beschouwd om vast te stellen of hij ervoor in aanmerking komt de zwaardere verantwoordelijkheid van het weiden van de gemeente op zich te nemen.
4. Hoe geven christelijke ouders, behalve door geregelde bijbelstudie en gebed, blijk van liefde voor hun gezin?
4 Mannen die op een voortreffelijke wijze de leiding over hun huisgezin hebben, doen meer dan op geregelde basis met hun gezin bidden en de bijbel bestuderen. Zij staan altijd klaar om hun geliefden te helpen. Voor degenen die ouders worden, begint dat op de dag dat er een kind wordt geboren. Christelijke ouders weten dat hoe nauwgezetter zij vasthouden aan een godvruchtige routine, des te eerder zal hun kleintje in hun schema van christelijke activiteiten in het dagelijks leven passen. Hoe goed de christelijke vader in deze omstandigheden de leiding heeft, is van invloed op zijn geschiktheid als ouderling. — Efeziërs 5:15, 16; Filippenzen 3:16.
5. Hoe kan een christelijke vader zijn kinderen „in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah” grootbrengen?
5 Een gewetensvolle christelijke vader die de leiding over zijn huisgezin heeft, slaat daarbij acht op Paulus’ raad: „Irriteert uw kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen” (Efeziërs 6:4). Geregelde bijbelstudie met het gezin, zowel de vrouw als de kinderen, biedt voortreffelijke gelegenheden voor liefdevol onderricht. Aldus ontvangen de kinderen „streng onderricht”, ofte wel corrigerend onderwijs. „De ernstige vermaning” (lett.: „[het] inbrengen van gezindheid (denkwijze)”, NW, Studiebijbel, vtn.) die dan plaatsvindt, helpt elk kind te leren hoe Jehovah de dingen beziet (Deuteronomium 4:9; 6:6, 7; Spreuken 3:11; 22:6). In de ontspannen sfeer van dit geestelijke samenzijn luistert de zorgzame vader aandachtig wanneer zijn kinderen spreken. Hij gebruikt vriendelijke suggestieve vragen om hen ertoe te brengen zich eerlijk te uiten over dingen die hen bezighouden en over hun zienswijzen. De vader gaat er niet van uit dat hij alles weet wat er in hun jonge geest omgaat. Ja, „wanneer iemand antwoord geeft op een zaak voordat hij ze hoort, is dat dwaasheid van zijn kant en schande”, zegt Spreuken 18:13. In deze tijd bemerken de meeste ouders dat de situaties waarmee hun kinderen geconfronteerd worden, heel anders zijn dan die zijzelf hebben meegemaakt toen zij jong waren. Een vader zal zich dan ook moeite geven om de achtergrond en de bijzonderheden van een probleem te leren kennen voordat hij zegt hoe het aangepakt dient te worden. — Vergelijk Jakobus 1:19.
6. Waarom dient een christelijke vader Gods Woord te raadplegen wanneer hij zijn gezin helpt?
6 Wat gebeurt er wanneer de problemen, zorgen en zienswijzen van de kinderen eenmaal bekend zijn? De vader die op een voortreffelijke wijze de leiding heeft, raadpleegt de Schrift, want die is „nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid”. Hij leert zijn kinderen hoe zij de geïnspireerde richtlijnen van de bijbel moeten toepassen. Op deze wijze worden degenen die nog jong zijn, „volkomen bekwaam . . ., volledig toegerust voor ieder goed werk”. — 2 Timotheüs 3:16, 17; Psalm 78:1-4.
7. Welk voorbeeld dienen christelijke vaders met betrekking tot gebed te geven?
7 Godvruchtige jongeren worden voor moeilijke situaties in verband met wereldse medescholieren geplaatst. Hoe kunnen christelijke ouders derhalve de angsten van hun kinderen wegnemen? Door bijvoorbeeld geregeld met hen en voor hen te bidden. Wanneer deze jonge mensen met beproevingsvolle situaties worden geconfronteerd, zullen zij zich waarschijnlijk in navolging van hun ouders op God verlaten. Een dertienjarig meisje dat werd geïnterviewd voordat zij als symbool van haar opdracht aan God werd gedoopt, vertelde dat haar medescholieren haar hadden bespot en onheus hadden bejegend. Toen zij haar op de bijbel gebaseerde geloof in de heiligheid van bloed verdedigde, werd zij door andere meisjes geslagen en bespuwd (Handelingen 15:28, 29). Zette zij het hun betaald? Nee. „Ik bleef tot Jehovah bidden om mij te helpen mijn kalmte te bewaren”, legde zij uit. „Ik dacht ook aan wat mijn ouders mij in onze gezinsstudie hadden geleerd over de noodzaak ons onder het kwade in bedwang te houden.” — 2 Timotheüs 2:24.
8. Hoe kan een ouderling die geen kinderen heeft, op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn huisgezin hebben?
8 Ook een ouderling die geen kinderen heeft, kan passende geestelijke en materiële voorzieningen voor de leden van zijn huisgezin treffen. Hiertoe behoren zijn huwelijkspartner en misschien christelijke bloedverwanten die van hem afhankelijk zijn en bij hem inwonen (1 Timotheüs 5:8). Aldus op een voortreffelijke wijze de leiding hebben, is een van de vereisten waaraan een man die wordt aangesteld om verantwoordelijkheid als gemeenteouderling op zich te nemen, moet voldoen. Hoe dienen aangestelde oudere mannen hun met verantwoordelijkheid gepaard gaande voorrechten in de gemeente dan te bezien?
„In alle ernst” de leiding hebben
9. Welke houding dienen christelijke ouderlingen ten aanzien van hun diensttoewijzingen te hebben?
9 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening diende de apostel Paulus als beheerder in Gods huisgezin, de christelijke gemeente onder het leiderschap van Christus (Efeziërs 3:2, 7; 4:15). Op zijn beurt vermaande Paulus zijn medegelovigen in Rome: „Daar wij . . . gaven hebben die verschillen overeenkomstig de onverdiende goedheid die ons is gegeven, hetzij profetie, laten wij profeteren overeenkomstig het geloof dat ons is toegemeten; of een bediening, laten wij ons toeleggen op die bediening; of hij die onderwijst, laat hij zich toeleggen op zijn onderwijs; of hij die vermaant, laat hij zich toeleggen op zijn vermanen; hij die uitdeelt, doe het met vrijgevigheid; hij die de leiding heeft, doe het in alle ernst; hij die barmhartigheid betoont, doe het met blijmoedigheid.” — Romeinen 12:6-8.
10. Welk voorbeeld gaf Paulus ouderlingen in deze tijd wat de zorg voor Gods kudde betreft?
10 Paulus herinnerde de Thessalonicenzen aan het volgende: „Zoals een vader zijn kinderen, [bleven wij] een ieder van u . . . vermanen en bemoedigen en getuigenis tot u . . . afleggen, opdat gij zoudt voortgaan te wandelen op een wijze welke God, die u roept tot zijn koninkrijk en heerlijkheid, waardig is” (1 Thessalonicenzen 1:1; 2:11, 12). De vermaningen waren op zo’n tedere, liefdevolle wijze gegeven dat Paulus kon schrijven: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thessalonicenzen 2:7, 8). In overeenstemming met het vaderlijke voorbeeld van Paulus zijn loyale oudere mannen diep bezorgd voor allen in de gemeente.
11. Hoe kunnen aangestelde ouderlingen bereidwilligheid tonen?
11 Het liefdevolle opzicht dat onze getrouwe christelijke herders uitoefenen, moet gekenmerkt worden door tederheid, gepaard aan bereidwilligheid. Hun manier van optreden spreekt boekdelen. Petrus vermaant ouderlingen de kudde Gods „niet onder dwang” of „uit liefde voor oneerlijke winst” te weiden (1 Petrus 5:2). Bij dit punt plaatste de bijbelgeleerde William Barclay een waarschuwende aantekening. Hij schreef: „Er is een manier om een ambt te aanvaarden en dienst te verrichten als was het een akelige en onaangename taak, als was het iets vervelends, als was het een last om wrevelig over te zijn. Het is heel goed mogelijk dat iemand wordt gevraagd iets te doen, en dat hij het ook doet, maar dat hij het zo onhoffelijk doet dat de hele daad erdoor wordt bedorven. . . . Maar wat [Petrus] werkelijk zegt, is dat iedere christen bevend van verlangen dient te zijn om naar in zijn vermogen ligt dienst te verrichten, hoewel hij zich er ten volle van bewust is hoe onwaardig hij is dat te doen.”
Gewillige herders
12. Hoe kunnen christelijke ouderlingen gewilligheid aan de dag leggen?
12 Petrus dringt ook op het volgende aan: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd . . . gewillig.” Een christelijke opziener die zorg heeft voor de schapen, weidt ze gewillig, uit eigen vrije wil, onder de leiding van de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus. Gewillig dienen betekent ook dat een christelijke herder zich onderwerpt aan de autoriteit van Jehovah, ’de herder en opziener van onze zielen’ (1 Petrus 2:25). Een christelijke onderherder legt gewillig respect voor de theocratische regeling aan de dag. Hij doet dat wanneer hij de aandacht van degenen die om raad vragen, op Gods Woord, de bijbel, richt. Hoewel ervaring een ouderling zal helpen een schat aan op de bijbel gebaseerde raad op te bouwen, betekent dit niet dat hij de schriftuurlijke oplossing voor elk probleem zo maar paraat heeft. Zelfs wanneer hij het antwoord op een vraag weet, kan hij het verstandig vinden om samen met degene die om inlichtingen vraagt, de Index van Wachttoren-publikaties of soortgelijke indexen te raadplegen. Aldus onderwijst hij op twee fronten: Hij demonstreert hoe men nuttige inlichtingen kan vinden en hij toont nederig respect voor Jehovah door de aandacht te vestigen op hetgeen Gods organisatie heeft gepubliceerd.
13. Wat kan ouderlingen helpen deugdelijke raad te geven?
13 Wat kan een ouderling doen als er in de lectuur van het Genootschap niets is gepubliceerd over het probleem waar het om gaat? Ongetwijfeld zal hij om inzicht bidden en zal hij zoeken naar bijbelse beginselen die op de kwestie van toepassing zijn. Ook kan hij het nuttig vinden degene die hulp zoekt, voor te stellen het voorbeeld van Jezus te beschouwen. De ouderling zou kunnen vragen: „Als Jezus, de Grote Onderwijzer, zich in jouw situatie bevond, wat denk je dan dat hij zou doen?” (1 Korinthiërs 2:16) Zo’n redenering kan iemand die inlichtingen vraagt, helpen een verstandige beslissing te nemen. Maar hoe onverstandig zou het zijn als een ouderling een zuiver persoonlijke mening uitte alsof het deugdelijke schriftuurlijke raad was! In plaats daarvan kunnen ouderlingen moeilijke problemen met elkaar bespreken. Zij kunnen belangrijke kwesties zelfs als een op een vergadering van het lichaam van ouderlingen te bespreken punt voorleggen (Spreuken 11:14). De daaruit voortvloeiende beslissingen zullen hen allen in staat stellen in overeenstemming met elkaar te spreken. — 1 Korinthiërs 1:10.
Zachtaardigheid van essentieel belang
14, 15. Wat wordt van ouderlingen verlangd wanneer zij een christen die ’een misstap heeft gedaan voordat hij zich ervan bewust was’, weer terechtbrengen?
14 Een christelijke ouderling moet zachtaardigheid tentoonspreiden wanneer hij anderen onderwijst, vooral wanneer hij hun raad geeft. „Broeders,” zo luidt Paulus’ raad, „zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen” (Galaten 6:1). Het is interessant dat het Griekse woord dat hier met ’terechtbrengen’ is vertaald, verband houdt met een chirurgische term die gebruikt wordt voor het zetten van een been om een levenslange handicap te voorkomen. De lexicograaf W. E. Vine brengt dit in verband met het herstel, teweeggebracht „door geestelijk gezinde personen, van iemand die door zonde overvallen is, aangezien zo iemand als een ontwricht deel van het geestelijke lichaam is”. Andere weergaven zijn „weer in de juiste toestand (in rechte lijn) te brengen; weer recht te zetten”.
15 Het is voor niemand gemakkelijk zijn eigen denken recht te zetten, en het kan heel moeilijk zijn de gedachten van iemand die dwaalt weer in rechte lijn te brengen. Maar hulp die in een geest van zachtaardigheid wordt geboden, zal waarschijnlijk dankbaar worden aanvaard. Christelijke ouderlingen dienen dan ook acht te slaan op Paulus’ raad: „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid en lankmoedigheid” (Kolossenzen 3:12). Wat dienen ouderlingen te doen wanneer iemand die weer terechtgebracht moet worden, van een slechte houding blijk geeft? Zij dienen ’naar zachtaardigheid te streven’. — 1 Timotheüs 6:11.
Behoedzaam weiden
16, 17. Voor welke gevaren dienen ouderlingen op hun hoede te zijn wanneer zij anderen raad geven?
16 Er zit nog meer vast aan de raad die Paulus in Galaten 6:1 geeft. Hij drukt geestelijk bekwame mannen op het hart: „Tracht . . . [iemand die dwaalt] in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen, terwijl gij uzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt.” Wat een ernstige gevolgen kan het hebben wanneer die raad in de wind wordt geslagen! Naar aanleiding van berichten over een anglicaanse geestelijke die schuldig was bevonden aan overspel met twee gemeenteleden, zei de Londense Times dat dit „een situatie van alle tijden is: een raadgevende, schijnbaar vaderlijke of broederlijke man, die bezwijkt voor de verleidingen van het door hem genoten vertrouwen”. De journaliste verwees vervolgens naar de beweringen van dr. Peter Rutter, dat „op uitbuiting neerkomende affaires tussen patiënten en hun mannelijke mentors — artsen, advocaten, priesters en werkgevers — in onze op seksueel gebied tolerante samenleving tot een niet-erkende, schadelijke en schandelijke epidemie waren uitgegroeid”.
17 Wij dienen ons niet te verbeelden dat Jehovah’s volk immuun is voor zulke verleidingen. Een gerespecteerde ouderling die jarenlang getrouw had gediend, raakte in immoraliteit verwikkeld doordat hij herderlijke bezoeken bij een getrouwde zuster bracht als zij alleen was. Hoewel de broeder berouw had, verloor hij al zijn dienstvoorrechten (1 Korinthiërs 10:12). Hoe kunnen aangestelde oudere mannen hun herderlijke bezoeken dan zo brengen dat zij niet voor verleiding zullen zwichten? Hoe kunnen zij regelingen treffen voor een mate van privacy, voor gebed, en voor een gelegenheid om Gods Woord en christelijke publikaties te raadplegen?
18. (a) Hoe kan het toepassen van het gezagsbeginsel ouderlingen helpen compromitterende situaties te vermijden? (b) Welke regelingen kunnen er worden getroffen voor het brengen van een herderlijk bezoek aan een zuster?
18 Eén factor waarmee ouderlingen rekening moeten houden, is het gezagsbeginsel (1 Korinthiërs 11:3). Probeer wanneer een jongere leiding zoekt, zijn ouders in het gesprek te betrekken indien dit passend is. Wanneer een getrouwde zuster om geestelijke hulp vraagt, kunt u het dan zo regelen dat haar man tijdens het bezoek aanwezig is? En als dit nu eens onmogelijk is, of hij een ongelovige is, die haar op de een of andere manier onheus heeft bejegend? Tref dan dezelfde regelingen die u zou treffen voor het brengen van een herderlijk bezoek aan een ongehuwde zuster. Het zou verstandig zijn wanneer twee geestelijk bekwame broeders de zuster samen bezoeken. Als dat niet uitvoerbaar is, kan misschien een geschikte tijd worden gekozen waarop twee broeders een gesprek met haar kunnen hebben in de Koninkrijkszaal, bij voorkeur in een vertrek waar privacy mogelijk is. Wanneer er andere broeders en zusters in de zaal aanwezig zijn, ook al kunnen zij het gesprek niet zien en horen, zal vermoedelijk elke eventuele aanleiding tot struikelen vermeden worden. — Filippenzen 1:9, 10.
19. Welke goede resultaten werpt het gewillig weiden van Gods schapen af, en jegens wie geven wij uiting aan dankbaarheid voor gewillige herders?
19 Gods schapen gewillig weiden, werpt goede resultaten af — een geestelijk sterke, goed geleide kudde. Evenals de apostel Paulus zijn hedendaagse christelijke ouderlingen zeer bezorgd voor hun medegelovigen (2 Korinthiërs 11:28). Vooral zwaar is de verantwoordelijkheid Gods volk in deze kritieke tijden te weiden. Wij zijn daarom oprecht dankbaar voor het voortreffelijke werk dat wordt verricht door onze broeders die als ouderlingen dienen (1 Timotheüs 5:17). Wij loven de Gever van „elke goede gave en elk volmaakt geschenk”, onze liefdevolle hemelse Herder, Jehovah, omdat hij ons gezegend heeft met „gaven in mensen” die de kudde gewillig weiden. — Jakobus 1:17; Efeziërs 4:8.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe kan een man op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn huisgezin hebben?
◻ Door welke hoedanigheden dient het opzicht dat christelijke ouderlingen uitoefenen, gekenmerkt te zijn?
◻ Hoe kunnen ouderlingen nederigheid en zachtaardigheid aan de dag leggen wanneer zij raad geven?
◻ Wat draagt ertoe bij iemand met succes geestelijk weer terecht te brengen?
◻ Hoe kunnen ouderlingen compromitterende situaties bij het weiden van de kudde vermijden?
[Illustratie op blz. 18]
Een christelijke ouderling moet op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn huisgezin hebben
[Illustratie op blz. 21]
Christelijk herderlijk werk dient met zachtaardigheid en een goed onderscheidingsvermogen te worden verricht