Kinderen ’te leen’ — Hoe verstandig is die gewoonte?
„ZOALS je weet, Daniel, heb ik veel kinderen”, zei Daniels neef. „Dus heb ik besloten er een paar onder de familie te verdelen.” Op een jong meisje wijzend dat hij bij zich had, zei de neef: „Deze is voor jou.”
„Dank je”, zei Daniel. Inwendig zuchtte hij echter. Hij had genoeg eigen kinderen en hoefde er niet nog meer bij. Maar volgens de plaatselijke gewoonte zou het weigeren van het aanbod als een ernstige belediging zijn opgevat — het was ondenkbaar! Daniel had er nu een dochter bij om voor te zorgen.
In veel ontwikkelingslanden, vooral in Afrika, is het niet ongewoon dat ouders hun kinderen voor maanden en jaren aan verwanten of vrienden lenen — en soms voor onbepaalde tijd. Dit mag westerlingen vreemd in de oren klinken, maar het komt in principe overeen met de gewoonte om kinderen naar een kostschool of maandenlang naar een zomerkamp te sturen. Wat zijn echter de achtergronden van het gebruik om kinderen te leen te geven? Is het een verstandige gewoonte?
Waarom zij hun kinderen uitlenen
Hoewel traditionele waarden aan het veranderen zijn, ziet de Afrikaan kinderen niet als het exclusieve eigendom van de ouders. In plaats daarvan behoren zij toe aan de hele familie. Men is van mening dat tantes, ooms, grootouders en anderen allemaal rechten kunnen doen gelden op de kinderen en iets over hen te zeggen hebben. Zoals een Westafrikaans spreekwoord luidt: „Eén persoon baart het kind, maar velen zorgen ervoor.”
Het gevolg is dat in noodsituaties, zoals de dood van de ouders van een kind, familieleden graag bereid zijn de wees in hun huis op te nemen. De voornaamste reden voor het lenen van kinderen aan familieleden is in de regel echter van financiële aard. Wanneer een gezin arm is en er zijn veel kinderen, kunnen de ouders menen dat één of meer van de kinderen er baat bij zouden hebben bij familieleden te wonen die er financieel beter voor staan. Zij redeneren dat het familielid er minder moeite mee zal hebben het schoolgeld te betalen en in kleding, geneesmiddelen en voedsel te voorzien. Het is dus geen gebrek aan ouderliefde, maar veeleer de wens hun kinderen het beste te geven, die sommige ouders ertoe beweegt hun kinderen aan anderen toe te vertrouwen.
Nog een reden is de wens dat kinderen een goede opleiding krijgen. Misschien is de dichtstbijzijnde school een heel eind bij de ouderlijke woning vandaan. Aangezien het moeilijk of onmogelijk kan zijn dat het hele gezin verhuist, zouden de ouders kunnen redeneren dat het het beste is hun kind naar familieleden te sturen die in de buurt van een school wonen.
Familieleden zijn over het algemeen graag bereid deze kinderen in huis te nemen. Een extra mond om te voeden betekent onder meer ook een paar extra handen om huishoudelijke karweitjes op te knappen. En ouders dragen soms bij in de kosten door geld of voedsel te sturen.
Wat men moet overwegen
Hoewel het waar is dat het op onderwijs- en materieel gebied bepaalde voordelen kan hebben een kind aan anderen te lenen, zijn er andere factoren die men zorgvuldig moet overwegen. Om een voorbeeld te noemen: Hoe zal het kind op zijn nieuwe verzorgers reageren, en hoe zullen zij reageren op het kind? Soms gaat het prima en bouwen de nieuwe ouders een hechte, liefdevolle verhouding met hun pleegkinderen op. Een christelijke ouderling in Sierra Leone bijvoorbeeld nam zijn wees geworden neef bij zich in huis. Toen hem jaren later naar zijn pleegzoon werd gevraagd, antwoordde hij: „Ik beschouw Desmond niet als een pleegkind — hij is mijn zoon. Hij is mijn vlees en bloed.”
Niet allen bezien hun pleegkinderen echter op deze manier. Ter illustratie: In één Westafrikaanse stad waren er ongeregeldheden. Er werd geschoten. „Snel!” schreeuwde een huisvrouw tegen haar twee kinderen: „Arthur, zoek dekking onder het bed! En jij, Sorie, kijk uit het raam en vertel ons wat er aan de hand is!” Arthur was haar eigen kind, Sorie daarentegen een pleegkind.
Het gebeurt vaak dat de eigen kinderen in het gezin worden voorgetrokken. Als gevolg hiervan blijven de zeer begeerde materiële voordelen dikwijls uit. Maar al te vaak moeten pleegkinderen veel te hard werken, krijgen zij niet de kans te leren en komen zij als laatste aan bod voor kleding, alsook voor medische en tandheelkundige zorg. Een zendeling die al meer dan 23 jaar in Afrika werkt, zei: „Pleegkinderen komen bijna altijd op het tweede plan.”
Nog een punt ter overweging: Wanneer een kind het huis verlaat, eist dit in de regel een emotionele tol. De geest en het hart van een kind zijn gevoelig en staan open voor indrukken. Van jongs af aan hunkeren kinderen naar de troost en veiligheid van een intieme verhouding met hun ouders. Het kan voor hen buitengewoon moeilijk zijn uit hun gezin te worden weggerukt om bij personen te gaan wonen die feitelijk vreemden voor hen zijn.
Een vrouw in Sierra Leone, Comfort genaamd, was negen jaar toen zij werd weggestuurd om bij haar tante te gaan wonen. Zij herinnert zich: „De jaren dat ik van huis weg was, waren heel moeilijk. Ik miste mijn familie verschrikkelijk — vooral mijn broers en zussen. Het was alsof zij mij hadden losgescheurd van de plaats waar ik hoorde en mij ergens hadden neergezet waar ik niet thuishoorde. Hoewel mijn tante heel goed voor mij was, kon ik met haar nooit zo openhartig praten als met mijn eigen moeder. . . . Hoe moeilijk onze situatie ook wordt, ik zal mijn kinderen nooit wegsturen om bij iemand anders te wonen.”
Francis, een Westafrikaanse die eveneens in een pleeggezin opgroeide, zei er dit over: „Ik vind het jammer dat ik nooit de gelegenheid heb gehad een hechte band met mijn eigen moeder aan te kweken. Op de een of andere manier heb ik het gevoel dat wij beiden iets kostbaars gemist hebben.”
Die uiterst belangrijke geestelijke behoeften
De allerbelangrijkste factor is echter het geestelijke welzijn van het kind. En God geeft in zijn wijsheid de opdracht dat ouders zelf zorg moeten dragen voor de geestelijke behoeften van hun kinderen. Gods raad aan Israëlitische ouders was: „Deze woorden die ik u heden gebied, moeten op uw hart blijken te zijn; en gij moet ze uw zoon inscherpen en erover spreken wanneer gij in uw huis zit en wanneer gij op de weg gaat en wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat” (Deuteronomium 6:6, 7). De apostel Paulus gaf christelijke vaders soortgelijke instructies: „Irriteert uw kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah grootbrengen.” — Efeziërs 6:4.
Maar hoe kan een kind „in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah” worden grootgebracht als hij naar ongelovige familieleden wordt gestuurd? Hoe kortzichtig is het derhalve om de geestelijke belangen van een kind op te offeren ten gunste van materiële voordelen of een betere opleiding!
En als men een kind bij medegelovigen onderbrengt? Hoewel dat te verkiezen is boven het lenen aan ongelovigen, is ook dit in vele opzichten onwenselijk. Het kind zou toch het hoofd moeten bieden aan belangrijke sociale, emotionele en psychische aanpassingsmoeilijkheden. Sommige kinderen zijn zwaarmoedig geworden of ten prooi gevallen aan misdadigheid en slechte omgang. Sommigen hebben alle waardering voor geestelijke zaken verloren.
Zoals ouders heel goed weten, vereist het bekwaamheid, geduld en veel tijd om een kind liefde voor Jehovah in te prenten. Als dat al een moeilijke taak is voor de natuurlijke ouders van een kind, die hun kind door en door kennen van zijn of haar geboorte af, hoe moeilijk moet het dan voor een echtpaar zijn een kind groot te brengen dat niet van henzelf is! Aangezien het eeuwige leven van een kind op het spel kan staan, moeten ouders ernstig en onder gebed beschouwen of het lenen van hun kind aan iemand anders de risico’s waard is.
Niettemin moeten christelijke ouders zelf beslissen hoe zij de raad ten uitvoer zullen leggen die in 1 Timótheüs 5:8 staat: „Ja, indien iemand niet voor de zijnen zorgt, en in het bijzonder voor hen die leden van zijn huisgezin zijn, dan heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige.” Als zij persoonlijk niet in staat zijn in de stoffelijke behoeften van het kind te voorzien, dienen zij erop toe te zien dat er zo goed als onder de gegeven omstandigheden mogelijk is, aan de geestelijke behoeften van hun kind wordt voldaan.
De psalmist schreef: „Kinderen zijn een geschenk van de Heer: met hen beloont hij de ouders” (Psalm 127:3, GNB). Koester uw kinderen dus en houd hen dicht bij u. Heb hen lief en geef hun de gelegenheid u lief te hebben. Help hen geestelijk gezinde mannen en vrouwen te worden, want dat zal eeuwige zegeningen voor hen tot gevolg hebben. Misschien zult ook u kunnen zeggen wat Johannes over zijn geestelijke kinderen zei: „Ik heb geen grotere reden tot dankbaarheid dan deze dingen, dat ik hoor dat mijn kinderen voortgaan in de waarheid te wandelen.” — 3 Johannes 4.