Jehovah’s Jubeljaar — Een tijd van verheuging voor ons
„En gij moet het vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn bewoners. Het zal een jubeljaar voor u worden . . . Het dient iets heiligs voor u te worden . . . Dan zult gij stellig in zekerheid wonen in het land.” — LEVITICUS 25:10-12, 18.
1. Welke inscriptie staat op de Vrijheidsklok en waaraan zijn de woorden ontleend?
WAAR u ook woont, u hebt vermoedelijk wel gehoord van de beroemde Vrijheidsklok, die zich in Philadelphia (Pennsylvania, VS) bevindt. De World Book Encyclopedia zegt dat deze klok „op 8 juli 1776 samen met andere kerkklokken werd geluid om aan te kondigen dat de Onafhankelijkheidsverklaring was aangenomen. De inscriptie op de klok: ’Roept vrijheid uit in geheel het land en voor al zijn bewoners’, is aan de bijbel ontleend (Leviticus 25:10).”
2. Hoe denkt u over het vooruitzicht op vrijheid, maar wat zouden de problemen kunnen zijn die zich in verband daarmee voordoen?
2 Vrijheid blijkt nog altijd heel aanlokkelijk te zijn, is het niet? Vermoedelijk zou u zeer verheugd zijn bij het vooruitzicht op echte vrijheid — een toestand waarin men bevrijd is van verkeerde denkbeelden, van politieke druk of onderdrukking, van de verzwakkende uitwerking van ouderdom en ziekte, met als eindresultaat de dood. Zo ja, dan is er goede reden om u te verheugen en zal er binnenkort nog meer reden toe zijn. ’Hoe is dat nu mogelijk?’ vraagt u misschien, omdat tot nu toe nog geen enkele regering volledige vrijheid heeft gebracht en noch geleerden noch artsen het verouderingsproces, ziekte en uiteindelijk de dood kunnen voorkomen. Maar wij herhalen: er is een basis om u over ware vrijheid te verheugen. Om te begrijpen hoe dat zit, is het goed belangrijke achtergrondinformatie te beschouwen die zowel nu als in de toekomst van invloed op u kan zijn.
3. Wat was het Jubeljaar, en wat gebeurde er in dat jaar?
3 De bovenaangehaalde passage gebruikt het woord „jubeljaar”. Het Jubeljaar was een periode van een jaar die voor het land Israël als een sabbat gold. Het volgde op een reeks van zeven agrarische sabbatjaren over een periode van in totaal 49 jaar. Het 50ste jaar, het Jubeljaar, vormde het hoogtepunt van deze reeks sabbatvieringen voor het land dat Jehovah aan zijn volk had gegeven ter vervulling van de belofte die hij aan hun voorvader Abraham, „Jehovah’s vriend”, had gedaan (Jakobus 2:23; Jesaja 41:8). Ter gelegenheid van het Jubeljaar werd in heel het land vrijheid uitgeroepen. Dit betekende dat alle Israëlieten die zichzelf wegens schulden in slavernij hadden verkocht, in vrijheid gesteld moesten worden. Een ander kenmerk van het Jubeljaar was dat al het erfelijke grondbezit dat was verkocht (meestal wegens financiële tegenslagen), teruggegeven werd. — Leviticus 25:1-54.
4. Wanneer werd het Jubeljaar afgekondigd, en hoe?
4 Met die achtergrond kunt u wel begrijpen waarom het Jubeljaar een feestjaar van vrijheid was. Het werd afgekondigd door op de Verzoendag een horen te laten schallen.a Zoals Mozes in Leviticus 25:9, 10 schreef: „In de zevende maand, op de tiende van de maand, moet gij de luid schallende horen laten weerklinken; op de verzoendag dient gijlieden in heel uw land de horen te laten weerklinken. En gij moet het vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn bewoners. Het zal een jubeljaar voor u worden, en een ieder van u moet tot zijn bezitting terugkeren en een ieder van u dient naar zijn familie terug te keren.” In 1473 v.G.T. staken de Israëlieten onder leiding van Jozua de rivier de Jordaan over en gingen het Beloofde Land binnen, waar zij het Jubeljaar moesten vieren.
Een aanvankelijke vrijheid uitgeroepen
5. Welke aspecten van bevrijding en van het Jubeljaar zullen wij beschouwen?
5 Het voorafgaande lijkt misschien oude historie die voor ons leven van weinig betekenis is, vooral als wij niet van joodse afkomst zijn. Jezus Christus gaf ons echter een deugdelijke reden om een groter Jubeljaar te verwachten. Dit vormt de basis voor onze vreugde over vrijheid of bevrijding. Om te beseffen waarom, moeten wij begrijpen hoe Jezus in de eerste eeuw op twee manieren in bevrijding heeft voorzien. Vervolgens zullen wij beschouwen hoe die twee manieren overeenkomen met twee bevrijdingen in ons eigen leven, maar bevrijdingen op een veel grotere schaal, die ons bovendien een veel grotere reden tot verheuging verschaffen.
6, 7. (a) Welke wonderbaarlijke ontwikkelingen werden in Jesaja 61:1-7 voorzegd? (b) Hoe gaf Jezus te kennen dat Jesaja’s profetie in vervulling ging?
6 In Jesaja 61:1-7 werd, hoewel er niet rechtstreeks gesproken werd over het oude Jubeljaar, profetisch gezinspeeld op een toekomstige soort van bevrijding: „De geest van de Soevereine Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid uit te roepen tot de gevangengenomenen en het wijde openen van de ogen zelfs tot de gevangenen; om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God; om alle treurenden te troosten . . . Verheuging tot onbepaalde tijd zal hun geworden.” Maar hoe en wanneer zou die profetie in vervulling gaan?
7 Na de viering van het Pascha in 30 G.T. ging Jezus Christus op de sabbatdag een synagoge binnen. Daar las hij een gedeelte uit de profetie van Jesaja voor en bracht het op zichzelf van toepassing. Lukas 4:16-21 luidt ten dele: „Hij opende de boekrol en vond de plaats waar geschreven stond: ’Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om de armen goed nieuws bekend te maken, hij heeft mij uitgezonden om de gevangenen vrijlating te prediken en de blinden herstel van gezicht, om de verbrijzelden in vrijheid heen te zenden, om Jehovah’s jaar van aanvaarding te prediken’ . . . Toen begon hij tot hen te zeggen: ’Heden is deze schriftplaats die gij zojuist hebt gehoord, vervuld.’”
8. (a) In welke aanvankelijke bevrijding voorzag Jezus? (b) Hoe wordt dit in Johannes 9:1-34 geïllustreerd?
8 Het goede nieuws dat Jezus bekendmaakte, voorzag in geestelijke bevrijding voor joden die het aanvaardden. Doordat hun de ogen werden geopend voor de werkelijke betekenis van ware aanbidding en de vereisten die erbij betrokken waren, werden zij van veel misvattingen bevrijd (Matthéüs 5:21-48). Deze vrijheid was van grotere waarde dan de fysieke genezingen die Jezus verrichtte. Vandaar dat, hoewel Jezus de ogen van een blindgeboren man opende, deze man meer goede dingen van blijvende waarde ten deel vielen doordat hij Jezus erkende als een profeet van God. De nieuwe vrijheid van die man stak scherp af tegen de toestand waarin religieuze leiders verkeerden die de slaaf waren van hun overleveringen en onjuiste geloofsovertuigingen (Johannes 9:1-34; Deuteronomium 18:18; Matthéüs 15:1-20). Toch was dit nog maar een aanvankelijke of eerste bevrijding. Nog in de eerste eeuw zou Jezus een ander soort van bevrijding helpen bewerkstelligen, die een parallel vond in het Jubeljaar van het oude Israël. Waarom is dit een redelijke gevolgtrekking?
9. Welke vorm van slavernij bleef zelfs voor degenen bestaan die geestelijk bevrijd waren?
9 Jezus zei tot de voorheen blinde man: „Tot dit oordeel ben ik in deze wereld gekomen: dat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind zouden worden.” Toen zei hij tot de Farizeeën: „Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben. Maar nu zegt gij: ’Wij zien.’ Uw zonde blijft” (Johannes 9:35-41). Ja, zonde die de dood tot gevolg had, was nog steeds een groot probleem, net als nu (Romeinen 5:12). De joden, met inbegrip van de apostelen, die profijt trokken van de aanvankelijke bevrijding, de geestelijke bevrijding waarin Jezus voorzag, bleven onvolmaakte mensen. Zij bleven slaven van de zonde en de daaruit voortvloeiende dood. Zou Jezus daarin verandering kunnen brengen? Zou hij het ook doen? En zo ja, wanneer?
10. In welke vrijheid beloofde Jezus verder nog te zullen voorzien?
10 Eerder had Jezus gezegd: „Indien gij in mijn woord blijft, zijt gij werkelijk mijn discipelen, en gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.” Joodse toehoorders antwoordden hem: „Wij zijn Abrahams nageslacht en wij zijn nooit iemands slaven geweest. Hoe kunt gij dan zeggen: ’Gij zult vrij worden’?” Jezus antwoordde: „Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Al wie zonde doet, is een slaaf van de zonde. Bovendien blijft de slaaf niet voor eeuwig in het huisgezin; de zoon blijft voor eeuwig” (Johannes 8:31-36). Het feit dat de joden vleselijke afstammelingen van Abraham waren, kon hen derhalve niet bevrijden uit de slavernij aan zonde. Jezus deed deze historische uitspraak betreffende vrijheid omdat hij de aandacht wilde vestigen op iets dat zou komen en dat groter zou zijn dan wat de Israëlieten ooit bij een Jubeljaar meemaakten.
Het christelijke Jubeljaar begint
11. Waarom richt de belangstelling die wij voor het christelijke Jubeljaar hebben zich speciaal op het jaar 33 G.T.?
11 De joden zagen niet in dat het in de Mozaïsche wet voorgeschreven Jubeljaar een afbeelding was van een groter Jubeljaar (Kolossenzen 2:17; Efeziërs 2:14, 15). Bij dit Jubeljaar voor christenen is „de waarheid” betrokken die mensen vrij kan maken — de waarheid waarin de Zoon, Jezus Christus, centraal staat (Johannes 1:17). Wanneer begon de viering van dit grotere Jubeljaar, dat zelfs bevrijding van de zonde en haar gevolgen teweeg kon brengen? In de lente van 33 G.T., op de dag van het pinksterfeest. Dit was tien dagen nadat Jezus naar de hemel was opgestegen om de waarde van zijn slachtoffer aan Jehovah God aan te bieden. — Hebreeën 9:24-28.
12, 13. Wat gebeurde er na Jezus’ dood waardoor zijn discipelen snel daarna een unieke ervaring beleefden?
12 Vóór Jezus was geen menselijk schepsel ooit uit de dood opgewekt tot eeuwig leven (Romeinen 6:9-11). Allen ontsliepen daarentegen en zouden blijven slapen tot de tijd aangebroken was dat de menselijke familie een opstanding zou ontvangen. Doordat Jezus Christus door middel van Gods kracht uit de doden werd opgewekt, werd hij, zoals de geïnspireerde Schrift het zegt, „de eersteling van hen die ontslapen zijn”. — 1 Korinthiërs 15:20.
13 Vijftig dagen na zijn opstanding werd het bewijs geleverd dat de uit de doden opgewekte Jezus Christus naar de hemel was opgestegen en in de tegenwoordigheid van Jehovah God was verschenen met de waarde van zijn volmaakte menselijke slachtoffer en die waarde ten behoeve van de mensheid had aangewend. Dit was op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. In gehoorzaamheid aan Jezus’ bevel waren ongeveer 120 discipelen in Jeruzalem bijeengekomen. Toen stortte Christus als een vervulling van Joël 2:28, 29 heilige geest uit op deze discipelen. Tongen als van vuur zweefden boven hun hoofd, en zij begonnen te spreken in talen die hun onbekend waren (Handelingen 2:16-21, 33). Dit was het bewijs dat de uit de doden opgewekte Jezus Christus naar de hemel was opgestegen en in de tegenwoordigheid van God was verschenen met de waarde van een volmaakt menselijk slachtoffer dat hij ten behoeve van de mensheid kon aanwenden.
14. (a) In welke situatie bevonden Christus’ discipelen zich met betrekking tot verbonden? (b) Welke unieke zegening hield het nieuwe verbond in?
14 Welke gevolgen had dit voor die discipelen? Om te beginnen werden zij vrijgemaakt van het Mozaïsche wetsverbond, dat God met de natie van het natuurlijke Israël had gesloten, maar dat hij nu had tenietgedaan door het aan Jezus’ martelpaal te nagelen (Kolossenzen 2:13, 14; Galaten 3:13). Dat verbond werd vervangen door een nieuw verbond, dat niet gesloten werd met de natie van het natuurlijke Israël, maar met de nieuwe „natie” van het geestelijke Israël (Hebreeën 8:6-13; Galaten 6:16). Dit nieuwe verbond, dat in Jeremia 31:31-34 was voorzegd, werd tot stand gebracht via een middelaar die groter was dan de profeet Mozes uit de oudheid. Uit belangstelling voor bevrijding dienen wij vooral één aspect van het nieuwe verbond op te merken. De apostel Paulus vestigde hierop de aandacht toen hij schreef: „’Dit is het verbond dat ik na die dagen ten aanzien van hen zal aangaan, . . . ik zal hun zonden en hun wetteloze daden geenszins meer gedenken.’ Welnu, waar deze vergeven zijn, daar is geen offergave voor zonde meer.” — Hebreeën 10:16-18.
15. Waarom kunnen wij zeggen dat op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. het christelijke Jubeljaar voor gezalfden begon? (Romeinen 6:6, 16-18)
15 Jezus wees op deze bevrijding van zonde toen hij zei: „Indien de Zoon u . . . vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn” (Johannes 8:36). Stel u voor — vrij van zonde te kunnen zijn op basis van Christus’ slachtoffer! Met ingang van de pinksterdag verklaarde God gelovigen rechtvaardig en nam hen vervolgens aan, adopteerde hen, als geestelijke zonen die het vooruitzicht hadden met Christus in de hemel te regeren. Paulus zet uiteen: „Want gij hebt geen geest van slavernij ontvangen, die wederom vrees veroorzaakt, maar gij hebt een geest van aanneming als zonen ontvangen . . . Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus” (Romeinen 8:15-17). Het was boven elke twijfel verheven dat het christelijke Jubeljaar voor gezalfde christenen was begonnen.
16. Welke zegeningen en vooruitzichten zouden degenen die het christelijke Jubeljaar vierden verder nog ten deel vallen?
16 Dus op die dag van het pinksterfeest in 33 G.T. kwam de nieuwe natie, het geestelijke Israël, tot bestaan. Ze bestond uit mensen wier zonden vergeven waren op basis van het offerandelijke bloed van Christus (Romeinen 5:1, 2; Efeziërs 1:7). Wie van ons zou kunnen ontkennen dat die eerste in het nieuwe verbond opgenomen leden van het geestelijke Israël een wonderbaarlijke bevrijding ondervonden doordat hun zonden werden vergeven? Zij werden door God gemaakt tot „’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat [zij] alom de voortreffelijkheden [zouden] bekendmaken’ van degene die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Zeker, hun vleselijke lichamen waren nog onvolmaakt en mettertijd zouden zij sterven. Maar nu God hen rechtvaardig had verklaard en hen als geestelijke zonen had aangenomen, was hun dood in het vlees slechts een „vrijmaking” waardoor zij konden worden opgewekt tot Christus’ „hemelse koninkrijk”. — 2 Timótheüs 4:6, 18.
17, 18. Waarom was de bevrijding die het christelijke Jubeljaar bracht waardevoller dan de aanvankelijke bevrijding die door Jezus werd uitgeroepen?
17 De aanvankelijke of eerste stap, die inhield dat gelovige joden van misvattingen en verkeerde praktijken werden bevrijd, was van grote waarde. Wij hebben echter gezien dat Jezus het niet bij die geestelijke bevrijding liet. Vanaf Pinksteren 33 G.T. bevrijdde hij gelovige mensen van „de wet van de zonde en de dood” (Romeinen 8:1, 2). Aldus begon het christelijke Jubeljaar voor gezalfde christenen. Dit was werkelijk een veel waardevollere bevrijding, want hiertoe behoorde het vooruitzicht op leven in de hemel als medeërfgenamen met Christus.
18 Tot dusver hebben wij twee aspecten van christelijke vrijheid in de eerste eeuw bezien, die ontegenzeglijk een bron van verheuging vormden. En de gelovigen in de eerste eeuw verheugden zich inderdaad (Handelingen 13:44-52; 16:34; 1 Korinthiërs 13:6; Filippenzen 4:4). Dat gold in het bijzonder met betrekking tot hun aandeel in het christelijke Jubeljaar, dat voor hen de weg opende om eeuwige zegeningen in de hemel te ontvangen. — 1 Petrus 1:3-6; 4:13, 14.
19. Welke vragen blijven er bestaan met betrekking tot christenen die niet door de geest zijn verwekt, en waaruit valt op te maken dat zij deel zullen hebben aan een door God verschafte bevrijding?
19 Waar passen echter de meeste hedendaagse ware christenen in het beeld, aangezien zij niet rechtvaardig verklaard zijn ten leven en niet met heilige geest gezalfd zijn? Er is schriftuurlijke reden om in het kader van het christelijke Jubeljaar een bevrijding op grote schaal ten behoeve van hen te verwachten. Denk eens aan datgene wat er in Handelingen 3:20, 21 staat: „Jezus, die weliswaar in de hemel zelf moet verblijven tot de tijden van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken.” (Vergelijk Handelingen 17:31.) In dezelfde trant schreef Johannes, een gezalfde apostel die zich reeds in de zegeningen van het christelijke Jubeljaar verheugde, omtrent Jezus Christus: „Hij is een zoenoffer voor onze zonden, echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld” (1 Johannes 2:2). Betekent dit dat de vele loyale christenen in deze tijd die geen hemelse hoop hebben, zich in christelijke vrijheid kunnen verheugen? Is dat alleen maar iets voor de toekomst, of hebben wij nu al reden om ons te verheugen? Dat kunnen wij te weten komen door een onderzoek in te stellen naar de aspecten van christelijke bevrijding en van het Jubeljaar die een speciale betekenis hebben voor ware aanbidders in deze tijd.
[Voetnoten]
a De jaarlijkse Verzoendag werd gehouden op 10 Tisjri, een maand op de Hebreeuwse kalender die overeenkomt met onze periode september-oktober.
Hoe denkt u erover?
◻ Wat waren de voordelen van het Jubeljaar in het oude Israël?
◻ Hoe riep Jezus een aanvankelijke bevrijding uit, en wat was hierbij betrokken?
◻ Wanneer begon het christelijke Jubeljaar, en wat is de basis voor deze conclusie?
◻ Waarom hebben wij reden om uit te zien naar bevrijding voor de miljoenen christenen die niet door de geest zijn verwekt?
[Inzet op blz. 18]
„Het pad van de rechtvaardigen is als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is” (Spreuken 4:18). In overeenstemming met dat beginsel wordt er in dit en het volgende artikel een herziene en bredere uitleg van de betekenis van het Jubeljaar gegeven.
[Illustratie op blz. 20]
Jezus roept in 30 G.T. vrijheid uit
[Illustratie op blz. 23]
Het christelijke Jubeljaar begint in 33 G.T.