HOOFDSTUK 21
‘Ik ben rein van het bloed van alle mensen’
Paulus’ ijver in de bediening en zijn raad aan ouderlingen
Gebaseerd op Handelingen 20:1-38
1-3. (a) Beschrijf de omstandigheden rond Eutychus’ dood. (b) Wat doet Paulus, en wat leert dat ons over hem?
PAULUS is met een hele groep broeders en zusters samengekomen in een bovenkamer in Troas. Hij houdt een lange toespraak voor ze omdat het de laatste avond is die hij met ze zal doorbrengen. Het is nu midden in de nacht. Er branden heel wat olielampen in de kamer, waardoor het nog warmer wordt en er misschien veel rook in de lucht hangt. Bij een van de vensters zit een jonge man, Eutychus. Tijdens Paulus’ toespraak valt Eutychus in slaap, en hij valt vanaf de derde verdieping naar beneden!
2 Als arts is Lukas waarschijnlijk een van de eersten die naar buiten rennen om de jonge man te onderzoeken. Ze tillen hem op, en het is meteen duidelijk dat hij dood is (Hand. 20:9). Maar dan gebeurt er een wonder. Paulus laat zich over de jonge man heen vallen en zegt tegen de mensen: ‘Stop met huilen en jammeren, want hij leeft.’ Paulus heeft Eutychus tot leven gewekt! (Hand. 20:10)
3 Dit voorval laat zien hoe krachtig Gods heilige geest is. Het was niet Paulus’ schuld dat Eutychus gestorven was. Maar hij wilde niet dat iemand door Eutychus’ dood nare herinneringen aan deze belangrijke bijeenkomst zou hebben of zijn geloof zou verliezen. Door Eutychus uit de dood op te wekken liet Paulus de gemeente getroost en gesterkt achter, zodat ze door konden gaan met hun dienst. Het is duidelijk dat Paulus het leven van anderen heel kostbaar vond. Dat doet ons denken aan zijn woorden: ‘Ik ben rein van het bloed van alle mensen’ (Hand. 20:26). We gaan nu bespreken hoe we Paulus daarin kunnen navolgen.
‘Hij ging op reis naar Macedonië’ (Handelingen 20:1, 2)
4. Welke zware beproeving had Paulus doorstaan?
4 Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, had Paulus een zware beproeving doorstaan. Zijn bediening in Efeze had tot veel commotie geleid. De zilversmeden, die voor hun inkomen afhankelijk waren van de aanbidding van Artemis, hadden zelfs een oproer veroorzaakt! ‘Toen de opschudding voorbij was,’ zegt Handelingen 20:1, ‘liet Paulus de discipelen komen. Hij sprak ze moed in, nam afscheid van ze en ging op reis naar Macedonië.’
5, 6. (a) Hoe lang is Paulus mogelijk in Macedonië geweest, en wat heeft hij voor de broeders en zusters daar gedaan? (b) Hoe dacht Paulus over zijn geloofsgenoten?
5 Onderweg naar Macedonië ging Paulus aan land in de zeehaven Troas en bracht daar wat tijd door. Paulus hoopte dat Titus, die naar Korinthe was gestuurd, daar bij hem zou komen (2 Kor. 2:12, 13). Maar toen duidelijk werd dat Titus niet zou komen, ging Paulus door naar Macedonië, waar hij misschien ongeveer een jaar bleef om ‘veel bemoedigende woorden tot de discipelen te spreken’ (Hand. 20:2).a Uiteindelijk kwam Titus alsnog naar Macedonië. Hij kon Paulus vertellen dat de Korinthiërs goed op Paulus’ eerste brief hadden gereageerd (2 Kor. 7:5-7). Dat bewoog Paulus ertoe hun nog een brief te schrijven, die we nu kennen als 2 Korinthiërs.
6 Het is interessant dat Lukas de woorden ‘moed inspreken’ en ‘bemoedigen’ gebruikt om Paulus’ bezoeken aan de broeders en zusters in Efeze en Macedonië te beschrijven. Die woorden laten duidelijk uitkomen hoeveel Paulus van zijn geloofsgenoten hield. In contrast met de farizeeën, die op anderen neerkeken, was Paulus blij dat hij God samen met zijn broeders en zusters kon dienen (Joh. 7:47-49; 1 Kor. 3:9). Hij keek nooit op anderen neer, ook niet als hij krachtige raad moest geven (2 Kor. 2:4).
7. Hoe kunnen opzieners in deze tijd Paulus’ voorbeeld volgen?
7 Ouderlingen en kringopzieners in deze tijd doen hun best om Paulus’ voorbeeld te volgen. Zelfs als ze iemand moeten terechtwijzen, is het hun doel om hem te sterken en te helpen. Opzieners proberen begrip te tonen en iemand op te bouwen in plaats van te veroordelen. Een ervaren kringopziener zei: ‘De meeste broeders en zusters willen wel het juiste doen, maar ze zitten vaak met frustraties, angst en het gevoel dat ze het allemaal niet aankunnen.’ Opzieners kunnen veel voor zulke geloofsgenoten betekenen (Hebr. 12:12, 13).
‘Er werd een complot tegen hem gesmeed’ (Handelingen 20:3, 4)
8, 9. (a) Waarom moest Paulus zijn plannen wijzigen? (b) Waarom hadden de Joden een hekel aan Paulus?
8 Paulus ging vanuit Macedonië naar Korinthe.b Na daar drie maanden te zijn geweest, wilde hij vanuit Kenchrea een boot nemen naar Syrië. Vandaaruit kon hij dan verder reizen naar Jeruzalem en de giften brengen voor de behoeftige broeders en zusters daar (Hand. 24:17; Rom. 15:25, 26).c Maar plotseling gebeurde er iets waardoor Paulus zijn plannen moest wijzigen. In Handelingen 20:3 staat dat ‘er door de Joden een complot tegen hem werd gesmeed’.
9 Het is niet zo vreemd dat de Joden een hekel aan Paulus hadden, want in hun ogen was hij een afvallige. Eerder had zijn prediking in Korinthe geleid tot de bekering van Crispus, de bestuurder van de synagoge daar (Hand. 18:7, 8; 1 Kor. 1:14). Een andere keer hadden de Joden in Korinthe een aanklacht tegen Paulus ingediend bij Gallio, de proconsul van Achaje. Maar Gallio had die aanklacht afgewezen, wat Paulus’ vijanden woedend maakte (Hand. 18:12-17). De Joden in Korinthe hebben misschien geweten of aangenomen dat Paulus van plan was om vanuit het nabijgelegen Kenchrea te vertrekken, en daarom wilden ze een hinderlaag voor hem leggen. Wat zou Paulus doen?
10. Was het laf van Paulus dat hij niet naar Kenchrea ging? Leg dit uit.
10 Paulus besloot om niet naar Kenchrea te gaan, maar om dezelfde weg terug te nemen, via Macedonië. Hij deed dat om geen gevaar te lopen en om het geld dat hem was toevertrouwd te beschermen. Over land reizen was natuurlijk ook gevaarlijk. Vaak lagen er langs de wegen rovers op de loer. Ook de herbergen konden onveilig zijn. Toch dacht Paulus dat dit veiliger zou zijn dan naar Kenchrea te gaan. Gelukkig reisde hij niet alleen. Op dit deel van zijn zendingsreis had hij gezelschap van Aristarchus, Gajus, Secundus, Sopater, Timotheüs, Trofimus en Tychikus (Hand. 20:3, 4).
11. Welke redelijke maatregelen nemen christenen in deze tijd om zichzelf te beschermen, en welk voorbeeld gaf Jezus?
11 Net als Paulus nemen christenen in deze tijd maatregelen om zichzelf in de velddienst te beschermen. In sommige gebieden gaan ze niet in hun eentje maar met een groep, of in ieder geval met z’n tweeën. En wat als ze vervolgd worden? Ze beseffen dat ze dat niet kunnen vermijden (Joh. 15:20; 2 Tim. 3:12). Maar ze zoeken het gevaar ook niet op. Neem het voorbeeld van Jezus. Toen tegenstanders in Jeruzalem stenen opraapten om naar hem te gooien, ‘verborg Jezus zich en verliet de tempel’ (Joh. 8:59). Later, toen de Joden een complot smeedden om hem te doden, ‘begaf Jezus zich niet meer openlijk onder de Joden, maar hij vertrok naar het gebied dicht bij de woestijn’ (Joh. 11:54). Jezus nam redelijke maatregelen om zichzelf te beschermen als dat niet in strijd was met Gods wil voor hem. Christenen in deze tijd doen hetzelfde (Matth. 10:16).
Ze ‘voelden zich bijzonder getroost’ (Handelingen 20:5-12)
12, 13. (a) Welke uitwerking had de opstanding van Eutychus op de gemeente? (b) Welke Bijbelse hoop geeft ons in deze tijd troost?
12 Paulus en zijn reisgenoten maakten samen de reis door Macedonië. Blijkbaar splitste de groep zich daarna een tijdje op en kwamen ze in Troas weer bij elkaar.d In het verslag staat: ‘Wij kwamen binnen vijf dagen bij hen in Troas’ (Hand. 20:6).e In deze plaats werd Eutychus uit de dood opgewekt, zoals we aan het begin van dit hoofdstuk hebben gezien. Stel je eens voor hoe de broeders en zusters zich hebben gevoeld toen hun vriend Eutychus weer tot leven kwam! Het verslag zegt dat ze ‘zich bijzonder getroost voelden’ (Hand. 20:12).
13 Natuurlijk gebeuren zulke wonderen in deze tijd niet meer. Toch geeft de Bijbelse hoop op een opstanding bijzonder veel troost aan personen die een dierbare in de dood hebben verloren (Joh. 5:28, 29). Sta eens stil bij het volgende: Omdat Eutychus onvolmaakt was, is hij uiteindelijk weer gestorven (Rom. 6:23). Maar personen die in Gods nieuwe wereld een opstanding krijgen, hebben het vooruitzicht eeuwig te leven! En degenen die tot hemels leven worden opgewekt om met Jezus te regeren, krijgen zelfs onsterfelijkheid (1 Kor. 15:51-53). Zowel de gezalfden als de ‘andere schapen’ worden dus ‘bijzonder getroost’ door de opstandingshoop (Joh. 10:16).
‘In het openbaar en van huis tot huis’ (Handelingen 20:13-24)
14. Wat zei Paulus tegen de ouderlingen van Efeze toen hij in Milete met ze samenkwam?
14 Paulus reisde met zijn groep van Troas naar Assus, en vervolgens naar Mitylene, Chios, Samos en Milete. Hij had haast, want hij wilde op tijd in Jeruzalem zijn voor het pinksterfeest. Dat verklaart waarom hij op zijn terugreis een schip koos dat niet langs Efeze kwam. Maar omdat Paulus met de ouderlingen van Efeze wilde praten, vroeg hij of ze naar Milete wilden komen (Hand. 20:13-17). Toen ze daar aankwamen, zei Paulus tegen ze: ‘Jullie weten heel goed hoe ik me in jullie midden heb gedragen vanaf de eerste dag dat ik in Asia kwam. Ik heb de Heer met grote nederigheid als slaaf gediend, met tranen en met beproevingen als gevolg van de complotten van de Joden. En ik heb niet nagelaten om jullie alles te vertellen wat nuttig was en om jullie in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen. Zowel aan Joden als aan Grieken heb ik grondig getuigenis gegeven over berouw tegenover God en geloof in onze Heer Jezus’ (Hand. 20:18-21).
15. Wat zijn een paar voordelen van de huis-aan-huisprediking?
15 Er zijn veel manieren om in deze tijd mensen met het goede nieuws te bereiken. Net als Paulus gaan we naar plekken waar mensen te vinden zijn, bijvoorbeeld bij een bushalte, in een drukke straat of op de markt. Toch blijft de huis-aan-huisprediking onze belangrijkste predikingsmethode. Eén reden daarvoor is dat het iedereen de kans geeft om onze boodschap geregeld te horen. Dat laat zien dat God onpartijdig is. Nog een reden is dat we oprechte mensen persoonlijk kunnen helpen God te leren kennen. En we hebben er zelf ook voordeel van omdat ons geloof sterker wordt en we leren te volharden. Mensen kunnen ons als ware christenen herkennen door onze ijverige prediking ‘in het openbaar en van huis tot huis’.
16, 17. Hoe liet Paulus zien dat hij niet bang was, en hoe volgen christenen in deze tijd zijn voorbeeld?
16 Paulus zei tegen de ouderlingen van Efeze dat hij niet wist welke gevaren hem in Jeruzalem te wachten stonden. Hij zei: ‘Ik hecht geen enkele waarde aan mijn eigen leven, als ik mijn loopbaan en de taak die ik van de Heer Jezus heb gekregen, maar mag voltooien, namelijk om grondig getuigenis te geven van het goede nieuws over de onverdiende goedheid van God’ (Hand. 20:24). Paulus was niet bang en liet niet toe dat ook maar iets — of het nu een slechte gezondheid of zware tegenstand was — hem ervan afhield zijn taak uit te voeren.
17 Ook nu krijgen christenen met allerlei moeilijke omstandigheden te maken. Sommigen wonen in een land waar ons werk verboden is of waar we vervolgd worden. Anderen vechten moedig tegen een lichamelijke of emotionele aandoening. Jongeren hebben op school te maken met groepsdruk. Maar wat Jehovah’s Getuigen ook meemaken, ze zijn net als Paulus vastbesloten om ‘grondig getuigenis te geven van het goede nieuws’.
‘Let op jezelf en op de hele kudde’ (Handelingen 20:25-38)
18. Hoe bleef Paulus vrij van bloedschuld, en hoe konden de ouderlingen van Efeze hetzelfde doen?
18 Paulus gaf vervolgens duidelijke raad aan de ouderlingen van Efeze en herinnerde ze aan zijn eigen zorg voor de gemeenten. Hij vertelde dat dit waarschijnlijk de laatste keer was dat ze hem zouden zien. Toen zei hij: ‘Ik ben rein van het bloed van alle mensen, want ik heb niet nagelaten om jullie alle raad van God te vertellen.’ Hoe konden de ouderlingen Paulus navolgen en daardoor vrij van bloedschuld blijven? Hij zei: ‘Let op jezelf en op de hele kudde, waarover de heilige geest jullie als opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te hoeden, die hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht’ (Hand. 20:26-28). Paulus waarschuwde dat ‘onderdrukkende wolven’ de kudde zouden binnendringen en dat ze ‘de waarheid zouden verdraaien om de discipelen achter zich aan te trekken’. Wat moesten de ouderlingen doen? Paulus waarschuwde: ‘Blijf wakker en houd in gedachte dat ik er drie jaar lang, dag en nacht, niet mee ben opgehouden elk van jullie onder tranen raad te geven’ (Hand. 20:29-31).
19. Welke afval ontstond er aan het eind van de eerste eeuw, en welke gevolgen had dat in latere eeuwen?
19 De ‘onderdrukkende wolven’ verschenen aan het eind van de eerste eeuw op het toneel. Rond 98 schreef de apostel Johannes: ‘Er zijn nu al veel antichristen verschenen. (...) Ze zijn uit ons midden weggegaan, maar ze waren niet zoals wij. Want als ze net als wij waren geweest, zouden ze bij ons zijn gebleven’ (1 Joh. 2:18, 19). Tegen de derde eeuw had afval geleid tot het ontstaan van een klasse van geestelijken binnen de christenheid. En in de vierde eeuw werd deze aangetaste vorm van het christendom officieel erkend door keizer Constantijn. De religieuze leiders ‘verdraaiden de waarheid’ door heidense riten over te nemen en er een christelijk tintje aan te geven. Die valsreligieuze leerstellingen en gebruiken zien we nog steeds in de kerken van de christenheid.
20, 21. Hoe toonde Paulus zelfopoffering, en hoe kunnen ouderlingen in deze tijd hetzelfde doen?
20 Paulus’ manier van leven was totaal anders dan die van de geestelijken die de kudde later zouden uitbuiten. Hij werkte om in zijn onderhoud te voorzien en de gemeente niet tot last te zijn. Hij deed veel voor zijn broeders en zusters, maar niet om er zelf beter van te worden. Paulus spoorde de ouderlingen van Efeze aan zelfopofferend te zijn: ‘Ik heb jullie in alles laten zien dat jullie zo, door hard te werken, de zwakken moeten ondersteunen. En houd in gedachte wat de Heer Jezus zelf heeft gezegd: “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen”’ (Hand. 20:35).
21 Net als Paulus zijn ouderlingen in deze tijd zelfopofferend. Ze zijn niet als de geestelijken van de christenheid, die hun kudde uitbuiten. Ze beseffen dat ze de verantwoordelijkheid hebben gekregen om ‘de gemeente van God te hoeden’, en dat doen ze onzelfzuchtig. Er is in de gemeente geen plaats voor trots of ambitie, want met personen die ‘op hun eigen eer uit zijn’ zal het slecht aflopen (Spr. 25:27). Hoogmoed leidt alleen maar tot schande (Spr. 11:2).
22. Wat maakte Paulus geliefd bij de ouderlingen van Efeze?
22 Paulus’ oprechte liefde voor zijn broeders maakte hem geliefd bij hen. Dat werd duidelijk bij zijn vertrek. ‘Iedereen barstte in tranen uit en ze omhelsden Paulus en kusten hem teder’ (Hand. 20:37, 38). Christenen hebben veel waardering en liefde voor degenen die zich net als Paulus onzelfzuchtig inzetten voor de kudde. Nu we Paulus’ geweldige voorbeeld hebben besproken, is duidelijk dat hij niet opschepte of overdreef toen hij zei: ‘Ik ben rein van het bloed van alle mensen’ (Hand. 20:26).
a Zie het kader ‘Paulus’ brieven vanuit Macedonië’.
b Waarschijnlijk heeft Paulus tijdens dit bezoek aan Korinthe zijn brief aan de Romeinen geschreven.
c Zie het kader ‘Paulus brengt giften voor de armen’.
d Dat Lukas in Handelingen 20:5, 6 de wij-vorm gebruikt, lijkt erop te wijzen dat hij zich in Filippi weer bij Paulus aansloot nadat Paulus hem daar een tijdje eerder had achtergelaten (Hand. 16:10-17, 40).
e De reis per boot van Filippi naar Troas duurde vijf dagen. Misschien stond de wind ongunstig, want eerder hadden ze dezelfde reis in twee dagen gemaakt (Hand. 16:11).