VERONACHTZAMEN
Dit woord betekent onder andere: geen aandacht schenken aan; nalatig zijn; geen zorg dragen voor iemand of iets; in gebreke blijven een opdracht ten uitvoer te brengen of zich van een plicht te kwijten. Het kan de gedachte overbrengen van moedwillig of opzettelijk in gebreke blijven, of van louter over het hoofd zien door onverschilligheid of zorgeloosheid.
Een van de verschillende Hebreeuwse woorden met de betekenis „veronachtzamen; nalaten” is het werkwoord pa·raʽʹ, dat letterlijk „losmaken” betekent (Nu 5:18). Met betrekking tot uiterlijke verschijning betekent het „onverzorgd laten” (Le 10:6), met betrekking tot gedrag heeft het de betekenis van „teugelloos zijn” (Ex 32:25) en streng onderricht „negeren” of „schuwen” (Sp 13:18; 15:32; vgl. Ex 5:4, waar het met „afhouden” is vertaald). Een andere uitdrukking is ʽa·zavʹ, dat letterlijk „verzaken; in de wind slaan” betekent (De 29:25; 1Kon 12:8). Zo moedigde Nehemia ware aanbidders aan, het huis van de ware God niet te „veronachtzamen” (Ne 10:39; vgl. Ne 13:11). Een andere Hebreeuwse term voor nalatigheid betekent letterlijk „laksheid”, vergelijkbaar met een slappe boog. — Jer 48:10; vgl. Ps 78:57.
Het Griekse woord a·meʹle·o (van a, „niet”, en meʹlo, „zorgen voor”) brengt meer de gedachte over van gebrek aan belangstelling, zich niet bekommeren om, en niet zozeer de gedachte van iets onopzettelijk verzuimen of over het hoofd zien. Na over de strenge straf voor ongehoorzaamheid aan de Mozaïsche wet gesproken te hebben, zegt de apostel Paulus: „Hoe zullen wij . . . ontkomen indien wij een zo grote redding hebben veronachtzaamd [Gr.: a·me·le·sanʹtes, „zorgeloos (onverschillig) geweest zijnd (ten aanzien van)], die immers aanvankelijk werd verkondigd door bemiddeling van onze Heer . . . terwijl ook God getuigenis aflegde?” Hij geeft hier te kennen dat het geen kwestie is van een verzuim, maar van een gebrek aan belangstelling, een „afdrijven” (vs. 1), ongehoorzaamheid aan het woord van God dat door bemiddeling van zijn eniggeboren Zoon werd gesproken. — Heb 2:1-4, Int.
Mattheüs gebruikte een vorm van dit Griekse woord in zijn verslag over Jezus’ illustratie van het bruiloftsfeest. Degenen die door de koning op het bruiloftsfeest van zijn zoon waren uitgenodigd, kwamen niet. Waarom niet? Niet omdat zij het vergeten waren, maar „onbekommerd gingen zij weg, de een naar zijn eigen veld, de ander naar zijn zakelijke bezigheden”. Wegens hun gebrek aan belangstelling werden zij onwaardig bevonden. — Mt 22:5, 8.
De jonge man Timotheüs kreeg een zware verantwoordelijkheid als opziener in Efeze toevertrouwd. Paulus vermaande hem: „Veronachtzaam de gave in u niet [of: „Wees niet voortdurend zorgeloos ten aanzien van de gave in u”], die u werd gegeven door middel van een voorzegging en toen het lichaam van oudere mannen u de handen oplegde.” Timotheüs moest zich krachtig inspannen om niet nalatig te zijn. Hij moest zich volledig toeleggen op voorlezen, juist onderwijs geven en vermanen, alsook steeds op zijn gedrag letten en een voorbeeld zijn door van voortdurend zorgzame belangstelling blijk te geven. Anders zou hij door nalatigheid, door zich weinig gelegen te laten liggen aan de hem door God verleende gunst, kunnen falen. — 1Ti 4:11-16, Int.
In zijn brief aan de Hebreeën citeert Paulus Jeremia 31:32, waar Jehovah over Israël en het Wetsverbond sprak en zei: „Welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben, alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had.” In plaats van „alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had” staat in de Griekse Septuaginta „en ik mij niet meer om hen bekommerde”. Dit verklaart ongetwijfeld waarom de aanhaling in Hebreeën 8:9 luidt: „Want zij zijn niet in mijn verbond gebleven, zodat ik mij niet meer om hen heb bekommerd [niet meer voor hen heb gezorgd].” Jehovah was beslist niet nalatig in de zin dat hij zorgeloos was of iets over het hoofd had gezien; hij gaf veeleer blijk van grote bezorgdheid voor zijn verbondsvolk totdat zij minachting toonden voor zijn woord en tegen hem in opstand kwamen. Toen pas, en om die reden, ’bekommerde hij zich niet [Gr.: e·me·leʹsa] meer om hen’.