-
De koninklijke priesterschapDe Wachttoren 1954 | 15 juni
-
-
20. Noem enkele van de hoedanigheden van de priesterschap en vermeld waarom wij ze dienen te beschouwen.
20 Beschouw zorgvuldig de bekwaamheden en plichten van de grote Koning-Priester, die het voorbeeld stelt voor zijn onderpriesters. Hij was „in staat mild met de onwetenden en de dwalenden te handelen”, kon „ook degenen die door hem God naderen, volledig redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Want zulk een hogepriester als deze was geschikt voor ons, een die goedertieren is, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaren”; iemand die altijd ter beschikking staat voor dienst omdat „iedere priester van dag tot dag zijn positie inneemt om openbare dienst te verrichten.” Zijn onderpriesters moeten eveneens offers brengen: „Laten wij door hem God altijd een offerande des lofs toebrengen, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken. Vergeet bovendien niet het goeddoen en het delen van dingen met anderen, want zulke offers behagen God.” — Hebr. 5:2; 7:24-26; 10:11; 13:15, 16, NW.
-
-
De „gelijkenis van Melchizédek”De Wachttoren 1954 | 15 juni
-
-
De „gelijkenis van Melchizédek”
1. Wie was Melchizedek, en wie werd „naar zijn gelijkenis” gemaakt?
MELCHIZEDEK was een koninklijke priester, en de koninklijke priesterschap werd naar hem gemaakt. De apostel Paulus leert: „Christus [heeft] niet zichzelf verheerlijkt door hogepriester te worden, maar hij werd verheerlijkt door hem die ten aanzien van hem sprak: ’Gij zijt mijn Zoon; heden ben ik uw Vader geworden.’ Zoals hij ook op een andere plaats zegt: ’Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de gelijkenis van Melchizédek.’ . . . hij is speciaal door God geroepen om een hogepriester te zijn naar de gelijkenis van Melchizédek” (Hebr. 5:5, 6, 10, NW). Wat is deze gelijkenis? en wat wordt er mee bedoeld?
2. Vermeld in het kort de omstandigheden die Melchizedek in het bericht in Genesis 14 doen verschijnen, en wat heeft Paulus over deze koning-priester te zeggen?
2 Zoals door het oorspronkelijke bericht wordt aangetoond, verschijnt deze koninklijke priester ten tonele in verband met de oudste oorlog waarover in de Schrift wordt gesproken. Het dal van de Jordaan werd binnengevallen. Er ontstond een hevige strijd tussen de koningen van die dagen en de mensen van het dal. De binnendringers overwonnen en namen buit en gevangenen, met inbegrip van Lot en zijn gezin. Toen Lots oom, Abram, over de gevangenneming vernam, bracht hij zijn geoefende slaven bijeen en achtervolgde de overwinnaars, overwon hen, bevrijdde de gevangenen en bracht de buit terug. Toen Abram van deze zegevierende oorlogvoering terugkeerde, trad Melchizedek op de voorgrond. (Zie Genesis 14:1-20). Paulus geeft in Hebreeën 7:1-3 (NW) op zeer interessante wijze de uiteenzetting: „Want deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de Allerhoogste God, die Abraham tegemoetging toen deze van het verslaan der koningen terugkeerde, en die hem zegende en aan wie Abraham een tiende van alles toebedeelde, is in de eerste plaats, zoals de vertaling te kennen geeft: ’Koning der rechtvaardigheid,’ en is vervolgens ook koning van Salem, dat wil zeggen: ’Koning des vredes.’ Aangezien hij zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister is, en noch een begin van dagen noch een einde des levens heeft, maar dewijl hij de Zoon van God gelijk is gemaakt, blijft hij voor altijd priester.”
3. Wat is Paulus’ betoog in Hebreeën 7 betreffende de „gelijkenis van Melchizédek”?
3 Na deze gebeurtenissen „haalde Melchizédek, koning van Salem, brood en wijn te voorschijn, en hij was priester van de Allerhoogste God. Toen zegende hij hem en zeide: ’Gezegend zij Abram van de Allerhoogste God, Voortbrenger van hemel en aarde, en gezegend zij de Allerhoogste God, die uw onderdrukkers in uw hand heeft overgegeven!’” (Gen. 14:18-20, NW) Paulus zegt: „Ziet dan, hoe groot deze man was, aan wie Abraham, het familiehoofd een tiende van de voornaamste buit gaf. . . . en [Melchizédek] zegende hem die de beloften had. Nu wordt ongetwijfeld de mindere door de meerdere gezegend. Indien volmaaktheid dan werkelijk door bemiddeling van de Levietische priesterschap ware, . . . welke verdere noodzaak zou er dan zijn dat er nog een priester zou opstaan naar de gelijkenis van Melchizédek en van wie niet gezegd zou worden naar de gelijkenis van Aäron te zijn? En het is nog overvloediger duidelijk dat er een andere priester opstaat die een overeenkomst vertoont met Melchizédek, . . . volgens de kracht van een onvernietigbaar leven, want er wordt betuigd: ’Gij zijn priester in eeuwigheid naar de gelijkenis van Melchizédek.’” Paulus zet het betoog voort, terwijl hij wederom Psalm 110:4 aanhaalt, zeggende: „Jehovah heeft gezworen, en hij zal geen spijt gevoelen: ’Gij zijt een priester tot in eeuwigheid.’” Wie is deze priester? Christus Jezus. „Hij, omdat hij tot in eeuwigheid blijft leven, bezit zijn priesterschap zonder enige opvolgers. Daarom kan hij ook degenen die door hem God naderen, volledig redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten.” — Hebr. 7:4-7, 11, 15-17, 21-25, NW.
-