Zo’n grote wolk van Getuigen!
„[Laten wij,] omdat wij zo’n grote wolk van getuigen rondom ons hebben, . . . met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt.” — HEBREEËN 12:1.
1, 2. (a) Welke figuurlijke achtergrond kan Paulus in gedachten hebben gehad toen hij aan de Hebreeuwse christenen schreef? (b) Waarom hadden Hebreeuwse medegelovigen een vast geloof nodig?
STEL u voor dat u aan een hardloopwedstrijd in een stadion deelneemt. U stormt naar voren en spant elke spier tot het uiterste in, uw ogen vast gericht op het doel. Maar hoe staat het met het publiek? Nee maar, dat bestaat uitsluitend uit zegevierende hardlopers! Zij zijn niet slechts toeschouwers, maar zowel in woord als in daad zijn zij er als actieve getuigen bij betrokken.
2 Misschien heeft de apostel Paulus een dergelijke figuurlijke achtergrond in gedachten gehad toen hij aan de Hebreeuwse christenen schreef (ca. 61 G.T.). Zij hadden een vast geloof nodig (Hebreeën 10:32-39). Alleen door geloof konden zij toen Jeruzalem (in 66 G.T.) omringd was door legers die hun kamp voor de stad hadden opgeslagen, en dus enkele jaren voordat ze (in 70 G.T.) door de Romeinen werd verwoest, gehoor geven aan de door Jezus gegeven waarschuwing om te vluchten. Geloof zou hen ook schragen wanneer zij ’ter wille van de rechtvaardigheid vervolgd zouden worden’. — Matthéüs 5:10; Lukas 21:20-24.
3. Wat is in Hebreeën 12:1 „de zonde die ons gemakkelijk verstrikt”, en tot het met volharding lopen van welke wedloop worden christenen aangespoord?
3 Nadat Paulus (in Hebreeën hfdst. 11) een aantal geloofsdaden van personen uit voorchristelijke tijden de revue had laten passeren, vermaande hij: „Omdat wij zo’n grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht [dat ons geestelijk gesproken in onze bewegingen zou belemmeren] en de zonde [van gebrek aan geloof] die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt” (Hebreeën 12:1). Paulus’ overzicht van geloof in actie vestigt de aandacht op verschillende aspecten daarvan en zal een hulp voor ons zijn, ongeacht of wij gezalfde christenen zijn die de wedloop om onsterfelijkheid in de hemel lopen dan wel deel uitmaken van de „grote schare” die het doel van eindeloos leven op een paradijsaarde voor ogen heeft (Openbaring 7:4-10; Lukas 23:43; Romeinen 8:16, 17). Maar wat is geloof nu precies? Wat zijn enkele facetten van dit geestelijke juweel? En hoe zullen wij handelen indien wij geloof hebben? Lees bij het zoeken naar de antwoorden op die vragen alstublieft de aangegeven verzen uit Hebreeën hoofdstuk 11 en 12 tijdens uw persoonlijke studie en tijdens de studie met de gemeente.
Wat geloof is
4. Wat is geloof?
4 Eerst gaf Paulus een definitie van geloof. (Lees Hebreeën 11:1-3.) Geloof is onder meer „de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt”. Iemand die geloof bezit, heeft de garantie dat alles wat God belooft zo goed als vervuld is. Geloof is ook „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien”. Het overtuigende bewijs van ongeziene werkelijkheden is zo krachtig dat geloof gelijkgesteld wordt met dat bewijsmateriaal.
5. Wat bemerken wij door geloof?
5 Door middel van geloof werd er ten aanzien van „mannen uit de oudheid getuigenis afgelegd” dat zij God behaagden. Ook „bemerken wij [door geloof] dat de samenstelsels van dingen” — de aarde, de zon, de maan en de sterren — „door Gods woord geordend werden, zodat hetgeen gezien wordt, ontstaan is uit dingen die niet zichtbaar zijn”. Wij zijn ervan overtuigd dat Jehovah de Schepper van die dingen is, hoewel wij hem niet kunnen zien omdat hij een onzichtbare Geest is. — Genesis 1:1; Johannes 4:24; Romeinen 1:20.
Geloof en de „wereld uit de oudheid”
6. Waarom had Abel de „verzekerde verwachting” dat Jehovah’s profetische woorden over ’het zaad van de vrouw’ in vervulling zouden gaan?
6 Een van de vele facetten van geloof is het onderkennen van de noodzaak van een slachtoffer voor zonden. (Lees Hebreeën 11:4.) In de „wereld uit de oudheid” werd geloof in een bloedig slachtoffer aan de dag gelegd door Abel, de tweede zoon van het eerste mensenpaar, Adam en Eva (2 Petrus 2:5). Ongetwijfeld onderscheidde Abel in zichzelf de doodaanbrengende uitwerking van overgeërfde zonde (Genesis 2:16, 17; 3:6, 7; Romeinen 5:12). Klaarblijkelijk merkte hij ook op dat de vervulling van Gods decreet voor Adam moeizame arbeid en voor Eva aanzienlijke zwangerschapspijnen meebracht (Genesis 3:16-19). Abel had dus „de verzekerde verwachting” dat ook andere dingen die Jehovah had gezegd, werkelijkheid zouden worden. Hiertoe behoorden de profetische woorden die tot de aartsbedrieger Satan werden gericht toen God tot de slang zei: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” — Genesis 3:15.
7. (a) Hoe toonde Abel dat hij de noodzaak van een slachtoffer voor zonden inzag? (b) Op welke wijze legde God ’getuigenis af betreffende Abels gaven’?
7 Abel legde geloof in het beloofde Zaad aan de dag door God een dierlijk slachtoffer aan te bieden dat zinnebeeldig gesproken in de plaats kon komen voor Abels eigen leven. Maar zijn ongelovige oudere broer Kaïn offerde bloedloze veldgewassen. Vervolgens vergoot Kaïn Abels bloed en werd aldus een moordenaar (Genesis 4:1-8). Maar Abel stierf in de wetenschap dat Jehovah hem als rechtvaardig beschouwde, „daar God getuigenis aflegde betreffende zijn gaven”. Hoe? Door het slachtoffer dat Abel in geloof had gebracht te aanvaarden. Wegens Abels geloof en de goddelijke goedkeuring die hij genoot, waarvan het geïnspireerde verslag nog steeds getuigenis aflegt, „spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is”. Hij onderkende de noodzaak van een slachtoffer voor zonden. Stelt u geloof in het loskoopoffer van Jezus Christus, dat een nog veel grotere draagwijdte heeft? — 1 Johannes 2:1, 2; 3:23.
8. (a) Wat leren wij over geloof uit de moedige wijze waarop Henoch getuigenis gaf? (b) Hoe werd Henoch „overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien”?
8 Geloof zal ons ertoe bewegen vrijmoedig Gods boodschap te verkondigen. (Lees Hebreeën 11:5, 6.) Jehovah’s vroege getuige Henoch profeteerde moedig dat God het oordeel aan de goddelozen zou voltrekken (Judas 14, 15). Ongetwijfeld hebben Henochs vijanden gepoogd hem te doden, maar God „nam hem weg”, zodat hij geen doodsstrijd heeft gehad (Genesis 5:24). Maar eerst „had hij het getuigenis dat hij God welgevallig was geweest”. Hoe dat zo? „Door geloof werd Henoch overgebracht, opdat hij de dood niet zou zien.” Op soortgelijke wijze werd Paulus overgebracht of „weggerukt tot in het paradijs”, klaarblijkelijk doordat hij een visioen kreeg van het toekomstige geestelijke paradijs van de christelijke gemeente (2 Korinthiërs 12:1-4). Henoch kreeg dus blijkbaar een visioen van het komende aardse Paradijs toen Jehovah hem liet ontslapen, buiten het bereik van vijandelijke handen. Om God te behagen, moeten wij net als Henoch vrijmoedig Gods boodschap bekendmaken (Handelingen 4:29-31). Wij moeten ook geloven dat God bestaat en „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”.
9. Hoe toonde Noachs handelwijze dat het nauwkeurig opvolgen van Gods instructies nog een facet van geloof is?
9 Nauwkeurig Gods instructies opvolgen, is nog een facet van geloof. (Lees Hebreeën 11:7.) Handelend in geloof deed Noach ’juist zoals God gebood’ (Genesis 6:22; 7:16). Noach ontving „een goddelijke waarschuwing . . . aangaande dingen die nog niet werden gezien” en hij stelde geloof in Jehovah’s aanzegging dat er een wereldomvattende vloed zou komen. In geloof en vervuld van eerbiedige vrees voor God heeft Noach „een ark gebouwd tot redding van zijn huisgezin”. Door gehoorzaamheid en rechtvaardige daden veroordeelde hij derhalve de ongelovige wereld wegens haar goddeloze werken en toonde hij aan dat ze verdiende vernietigd te worden. — Genesis 6:13-22.
10. Voor welke andere activiteit nam Noach de tijd, hoewel hij bezig was de ark te bouwen?
10 Noach was ook een van Jehovah’s getuigen omdat hij „een prediker van rechtvaardigheid” was (2 Petrus 2:5). Hoewel hij het druk had met het bouwen van de ark, nam hij de tijd om te prediken, net zoals Jehovah’s Getuigen in deze tijd doen. Ja, Noach sprak vrijmoedig als een aankondiger van Gods waarschuwing tot die stervelingen vóór de Vloed, maar „zij sloegen er geen acht op totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde”. — Matthéüs 24:36-39.
Geloof van patriarchen na de Vloed
11. (a) Hoe toonde Abraham dat geloof ook volledig vertrouwen in Jehovah’s beloften inhoudt? (b) Welke „stad” verwachtte Abraham in geloof?
11 Geloof houdt ook een volledig vertrouwen in Jehovah’s beloften in. (Lees Hebreeën 11:8-12.) Door geloof gehoorzaamde Abraham (Abram) Gods gebod en vertrok hij uit Ur der Chaldeeën, een stad die in materieel opzicht veel te bieden had. Hij geloofde in Jehovah’s belofte dat „alle families van de aardbodem” zich door bemiddeling van hem zouden zegenen en dat aan zijn zaad een land zou worden gegeven (Genesis 12:1-9; 15:18-21). Abrahams zoon Isaäk en kleinzoon Jakob waren „met hem erfgenamen . . . van precies dezelfde belofte”. Door geloof vertoefde Abraham „als vreemdeling in het land der belofte als in een vreemd land”. Hij zag uit naar „de stad die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en maker is”. Ja, Abraham verwachtte Gods hemelse koninkrijk en hij vertrouwde erop dat hij onder dat koninkrijk tot leven op aarde zou worden opgewekt. Neemt het Koninkrijk zo’n belangrijke plaats in uw leven in? — Matthéüs 6:33.
12. Wat gebeurde er omdat Sara geloof had in Jehovah’s beloften?
12 Ook de echtgenotes van de godvrezende patriarchen stelden geloof in Jehovah’s beloften. Door geloof kreeg Abrahams vrouw Sara, hoewel zij tot omstreeks negentigjarige leeftijd onvruchtbaar was geweest en „de leeftijdsgrens was gepasseerd”, bijvoorbeeld kracht „om zwanger te worden, . . . daar zij hem [God] getrouw achtte die de belofte gegeven had”. Na verloop van tijd baarde Sara Isaäk. Zo werden aan de honderdjarige Abraham, wiens voortplantingsvermogen „zo goed als dood” was, uiteindelijk „kinderen geboren als de sterren aan de hemel in menigte”. — Genesis 17:15-17; 18:11; 21:1-7.
13, 14. (a) Hoe reageerden Abraham, Isaäk en Jakob hoewel zij „de vervulling van de beloften niet verkregen”? (b) Hoe kan het ons tot voordeel strekken de door de patriarchen aan Jehovah betoonde loyaliteit te beschouwen, zelfs als wij de onmiddellijke vervulling van zijn beloften niet zien?
13 Geloof zal ons loyaal doen blijven aan Jehovah, zelfs als wij niet onmiddellijk de vervulling van zijn beloften zien. (Lees Hebreeën 11:13-16.) De getrouwe patriarchen stierven allen zonder de volledige vervulling te zien van de beloften die God hun had gedaan. Maar „zij hebben [de beloofde dingen] van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren”. Ja, tot aan hun dood bleven zij aan geloof vasthouden, want er gingen generaties voorbij voordat Abrahams nakomelingen het Beloofde Land in bezit kregen.
14 Dat Abraham, Isaäk en Jakob de vervulling van de goddelijke beloften niet tijdens hun leven verkregen, verbitterde hen niet, noch bewoog het hen ertoe afvalligen te worden. Zij lieten Jehovah niet in de steek en gingen niet terug naar Ur om helemaal in wereldse bezigheden op te gaan. (Vergelijk Johannes 17:16; 2 Timótheüs 4:10; Jakobus 1:27; 1 Johannes 2:15-17.) Neen, die patriarchen trachtten een veel betere plaats dan Ur te verkrijgen, „namelijk een die tot de hemel behoort”. Daarom ’schaamt Jehovah zich niet om als hun God aangeroepen te worden’. Zij behielden hun geloof in de Allerhoogste tot aan hun dood en zullen spoedig worden opgewekt tot leven op aarde, een deel van het domein van de „stad”, het Messiaanse koninkrijk dat God voor hen heeft bereid. Maar hoe staat het met u? Zelfs al hebt u al jaren ’in de waarheid gewandeld’ en bent u oud geworden in Jehovah’s dienst, dan nog moet u uw vertrouwen in zijn beloofde nieuwe samenstel behouden (3 Johannes 4; 2 Petrus 3:11-13). Wat een beloning zullen u en de getrouwe patriarchen voor zo’n geloof ontvangen!
15. (a) Wat stelde Abraham in staat Isaäk zo goed als te offeren? (b) Hoe dient ons geloof beïnvloed te worden door dat wat er bij die gelegenheid gebeurde? (c) Wat werd profetisch door die gebeurtenis afgebeeld?
15 Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan God is een uitermate belangrijk facet van geloof. (Lees Hebreeën 11:17-19.) Omdat Abraham Jehovah onvoorwaardelijk gehoorzaamde, heeft Abraham „Isaäk zo goed als geofferd”, hoewel deze zijn „eniggeboren zoon” was, de enige die hem ooit door Sara was geschonken. Hoe kon Abraham dit doen? Omdat hij „van oordeel [was] dat God hem [Isaäk] zelfs uit de doden kon opwekken” indien dat nodig zou zijn, ten einde de belofte van nageslacht via hem te vervullen. Nog een ogenblik en het mes in Abrahams hand zou een eind hebben gemaakt aan Isaäks leven, maar de stem van een engel verhinderde dit. Vandaar dat Abraham Isaäk „bij wijze van illustratie” uit de dood terugontvangen heeft. Wij dienen er eveneens toe bewogen te worden God in geloof te gehoorzamen, zelfs indien ons leven of dat van onze kinderen op het spel staat (1 Johannes 5:3). Het is tevens opmerkenswaardig dat Abraham en Isaäk destijds profetisch afbeeldden hoe Jehovah God zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus, als losprijs zou verschaffen opdat degenen die geloof in hem oefenen eeuwig leven zullen hebben. — Genesis 22:1-19; Johannes 3:16.
16. Welk voorbeeld met betrekking tot onze kinderen en geloof in Gods beloften verschaften de patriarchen ons?
16 Indien wij geloof hebben, zullen wij onze nakomelingen helpen hun hoop te vestigen op wat God voor de toekomst belooft. (Lees Hebreeën 11:20-22.) Zo sterk was het geloof van de patriarchen dat, hoewel Jehovah’s beloften aan hen niet geheel en al tijdens hun leven vervuld werden, zij ze als een dierbare erfenis doorgaven aan hun kinderen. Zo heeft „Isaäk Jakob en Esau gezegend met betrekking tot toekomstige dingen” en heeft Jakob op zijn sterfbed zegeningen uitgesproken over Jozefs zonen Efraïm en Manasse. Omdat Jozef er zelf sterk in geloofde dat de Israëlieten uit Egypte zouden wegtrekken naar het land van belofte, liet hij zijn broers zweren dat zij zijn gebeente bij hun vertrek zouden meenemen (Genesis 27:27-29, 38-40; 48:8-22; 50:24-26). Helpt u uw gezin net zo’n geloof te ontwikkelen in wat Jehovah heeft beloofd?
Geloof maakt dat wij God op de eerste plaats stellen
17. Hoe handelden Mozes’ ouders in geloof?
17 Geloof zet ons ertoe aan Jehovah en zijn volk te laten voorgaan boven alles wat deze wereld te bieden heeft. (Lees Hebreeën 11:23-26.) Toen de Israëlieten slaven waren die uit Egyptische knechtschap bevrijd moesten worden, lieten Mozes’ ouders zich in hun handelwijze leiden door geloof. ’Zij vreesden niet het bevel van de koning’ om mannelijke Hebreeuwse kinderen bij de geboorte te doden. In plaats daarvan hielden zij Mozes drie maanden verborgen en plaatsten hem ten slotte in een arkje van papyrus tussen het riet langs de oever van de rivier de Nijl. Toen hij door Farao’s dochter gevonden was, werd hij ’grootgebracht als haar eigen zoon’. Eerst werd Mozes echter gezoogd en kreeg hij zijn geestelijke opleiding in het huis van zijn vader en moeder, Amram en Jochébed. Daarna werd hij als lid van Farao’s huisgezin „in alle wijsheid der Egyptenaren onderricht” en werd hij „krachtig in zijn woorden en daden”, sterk in mentale en fysieke vermogens. — Handelingen 7:20-22; Exodus 2:1-10; 6:20.
18. Welk standpunt met betrekking tot de aanbidding van Jehovah nam Mozes wegens zijn geloof in?
18 Toch bewerkstelligden de Egyptische opvoeding en de materiële pracht van het koninklijk huis niet dat Mozes de aanbidding van Jehovah liet varen en een afvallige werd. Integendeel, „door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden”, hetgeen bleek uit zijn handelwijze toen hij een Hebreeuwse broeder verdedigde (Exodus 2:11, 12). Mozes verkoos „liever met het volk van God [Israëlitische medeaanbidders van Jehovah] slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben”. Indien u een gedoopte dienstknecht van Jehovah bent met de degelijke achtergrond van een goede geestelijke opleiding, zult u dan Mozes’ voorbeeld volgen en pal staan voor de ware aanbidding?
19. (a) Hoe blijkt duidelijk dat Mozes Jehovah en Zijn volk op de eerste plaats stelde in zijn leven? (b) Naar de betaling van welke beloning zag Mozes uit?
19 Mozes verbond zich met het lot van Jehovah’s volk „omdat hij de smaad van de Christus een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte”. Naar alle waarschijnlijkheid bestond de „smaad” die Mozes „een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte” hierin, dat hij een vroege afbeelding van Christus, oftewel Gods Gezalfde, mocht zijn. Als lid van de koninklijke huishouding had hij in Egypte rijkdom en roem kunnen genieten. Maar hij oefende geloof en „hield het oog oplettend gericht op de beloning” — eeuwig leven door middel van een opstanding op aarde in Gods beloofde nieuwe samenstel.
20. Welk aspect van Mozes’ ervaring laat zien dat geloof ons als Jehovah’s dienstknechten onbevreesd maakt?
20 Geloof maakt ons onbevreesd omdat wij het vertrouwen hebben dat Jehovah een bevrijder is. (Lees Hebreeën 11:27-29.) Toen Farao vernomen had dat Mozes een Egyptenaar had gedood, poogde hij hem te doden. „Maar Mozes liep weg van Farao opdat hij in het land Midian zou kunnen wonen” (Exodus 2:11-15). Paulus schijnt dus te zinspelen op de uittocht van de Hebreeën uit Egypte, die later plaatsvond, wanneer hij zegt: „Door geloof verliet hij [Mozes] Egypte, doch zonder de toorn van de koning te vrezen [die hem met de dood bedreigde omdat hij God vertegenwoordigde ten behoeve van Israël], want hij bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare” (Exodus 10:28, 29). Hoewel Mozes in werkelijkheid God nooit heeft gezien, waren Jehovah’s bemoeienissen met hem zo reëel dat hij handelde alsof hij „de Onzichtbare” werkelijk zag (Exodus 33:20). Is uw verhouding met Jehovah zo sterk? — Psalm 37:5; Spreuken 16:3.
21. Wat gebeurde er „door geloof” toen Israël uit Egypte vertrok?
21 Vlak voordat Israël uit Egypte vertrok, had Mozes „door geloof . . . het Pascha gevierd en het bespatten met het bloed, opdat de verdelger hun eerstgeborenen [namelijk die van de Israëlieten] niet zou aanraken”. Ja, er was geloof voor nodig om het Pascha te vieren in de overtuiging dat de eerstgeboren zonen van Israël gespaard zouden worden terwijl die van de Egyptenaren zouden sterven, en dit geloof werd beloond (Exodus 12:1-39). Ook trok het volk van Israël „door geloof . . . door de Rode Zee als over droog land, maar toen de Egyptenaren het ook probeerden, werden zij verzwolgen”. Wat een geweldige bevrijder bewees God te zijn! En vanwege deze bevrijding kregen de Israëlieten „vrees voor Jehovah en [stelden] geloof in Jehovah en in Mozes, zijn knecht”. — Exodus 14:21-31.
22. Welke vragen betreffende geloof moeten nu nog beschouwd worden?
22 Het geloof van Mozes en de patriarchen is waarlijk een voorbeeld voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd. Maar wat gebeurde er als gevolg van Gods verdere bemoeienissen met Abrahams nakomelingen als een theocratisch georganiseerde natie? Wat kunnen wij leren van verdere geloofsdaden uit oude tijden?
Hoe zou u dit beantwoorden?
◻ Wat is geloof?
◻ Wat leert Henochs voorbeeld ons omtrent geloof?
◻ Hoe toonden godvrezende patriarchen dat geloof ook een volledig vertrouwen in Jehovah’s beloften inhoudt?
◻ Welke daad van Abraham geeft te kennen dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan God een uiterst belangrijk facet van geloof is?
◻ Welke daden van Mozes tonen dat geloof betekent Jehovah en Zijn volk hoger te stellen dan alles wat de wereld maar te bieden heeft?