Getuig voor Jehovah en word het niet moe
„Let nauwkeurig op degene die van zondaars zo’n tegenspraak . . . heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.” — HEBREEËN 12:3.
1, 2. Hoe leverde Jezus zijn discipelen het overtuigende bewijs dat hij was opgewekt?
„IK HEB de Heer gezien!” Met die opzienbarende woorden kwam Maria Magdalena het nieuws brengen van Jezus’ opstanding (Johannes 20:18). Dit markeerde het begin van veertig dagen boordevol opwindende gebeurtenissen voor Christus’ discipelen, die voordien zo somber gestemd waren geweest vanwege zijn dood.
2 Jezus wilde geen twijfel laten bestaan in de geest van zijn discipelen dat hij werkelijk leefde. Lukas verhaalt dan ook: „[Jezus] toonde . . . door vele onweerlegbare bewijzen dat hij levend was, daar hij gedurende veertig dagen door hen werd gezien” (Handelingen 1:3). Ja, bij één gelegenheid „is hij aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk verschenen” (1 Korinthiërs 15:6). Er viel nu beslist niet meer aan te twijfelen. Jezus leefde!
3. Welke vraag betreffende het Koninkrijk stelden Jezus’ discipelen hem, en waarom verbaasde zijn antwoord hen?
3 Jezus’ discipelen dachten toen alleen aan een aards „koninkrijk Gods”, een voor Israël hersteld koninkrijk (Lukas 19:11; 24:21). Daarom vroegen zij Jezus: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” Ongetwijfeld moet zijn antwoord hen hebben verbaasd, want hij zei: „Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld, maar gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samária en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:6-8). Wat vormde datgene wat de discipelen nu voor ogen werd gesteld, een uitdaging! En wat een verantwoordelijkheid! Hoe zouden zij een dergelijke taak kunnen volbrengen? Het antwoord kwam spoedig op een opzienbarende wijze.
De uitdaging aanvaarden
4. Beschrijf wat er op de dag van het pinksterfeest gebeurde.
4 Lukas verhaalt: „In de loop van de dag van het pinksterfeest nu waren zij allen op dezelfde plaats bijeen, en plotseling kwam er uit de hemel een gedruis als van een voortgestuwde, stevige bries, en het vervulde het gehele huis waarin zij zaten. En hun werden tongen als van vuur zichtbaar, die werden verdeeld, en op een ieder van hen zette zich er één, en zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken, zoals de geest het hun gaf zich te uiten.” Zo luid was het gedruis dat het de aandacht trok van heel veel joden die vanwege het feest in Jeruzalem verbleven. Zij waren verbaasd ’in hun eigen talen over de grote daden van God’ te horen. — Handelingen 2:1-11.
5. Tot in welke mate werd Jezus’ profetie in Handelingen 1:8 al gauw vervuld?
5 Petrus liet geen tijd verloren gaan en hield een dynamische toespraak waarin hij ontwijfelbaar bewees dat „Jezus de Nazarener”, die zij aan een paal hadden gehangen, de „Heer” was die door David met de volgende woorden was voorzegd: „Jehovah heeft tot mijn Heer gezegd: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’” Diep in hun hart getroffen vroegen Petrus’ toehoorders: „Mannen, broeders, wat moeten wij doen?” Hierop drong Petrus er bij hen op aan: „Hebt berouw, en laat een ieder van u worden gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden.” Wat was het resultaat? Drieduizend werden gedoopt! (Handelingen 2:14-41) Het geven van getuigenis was in Jeruzalem al aan de gang. Later breidde het zich uit tot in heel Judéa, vervolgens tot in Samária, en uiteindelijk „tot de verst verwijderde streek der aarde”. Zo snel ging de expansie van de Koninkrijksprediking dat in ongeveer 60 G.T. de apostel Paulus kon zeggen dat het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt”. — Kolossenzen 1:23.
Koninkrijksexpansie en vervolging
6, 7. (a) Hoe gingen Koninkrijksexpansie en vervolging van christenen hand in hand gedurende de eerste eeuw? (b) Welke dringende behoefte ontstond onder de christenen in Jeruzalem, en hoe werd aan deze behoefte voldaan?
6 Niet lang na Pinksteren 33 G.T. hadden Jezus’ discipelen reden om terug te denken aan zijn woorden: „Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20). De joodse leiders waren woedend toen ’het woord van God bleef groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem sterk bleef toenemen’. Op grond van valse aanklachten werd de discipel Stéfanus doodgestenigd. Dat bleek het teken te zijn waarop velen hadden gewacht, want „op die dag brak er een zware vervolging los tegen de gemeente die in Jeruzalem was; allen werden verstrooid over de streken van Judéa en Samária, uitgezonderd de apostelen”. — Handelingen 6:7; 7:58-60; 8:1.
7 De vervolging luwde tijdelijk. Maar kort daarna liet Herodes Agrippa I de apostel Jakobus ter dood brengen. Petrus werd in de gevangenis geworpen maar door een engel bevrijd. Later raakten de broeders in Jeruzalem in behoeftige omstandigheden, en er moest hun hulp worden gestuurd door medegelovigen elders (Handelingen 9:31; 12:1-11; 1 Korinthiërs 16:1-3). Tijdens een bezoek van de apostel Paulus aan Jeruzalem trad het religieuze fanatisme heel duidelijk aan het licht toen een menigte schreeuwde: „Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoorde niet te leven!” (Handelingen 22:22) Die christenen in Jeruzalem en Judéa hadden beslist veel aanmoediging nodig om getrouw getuigenis te blijven afleggen van het Koninkrijk. Jezus had zijn discipelen beloofd dat „de heilige geest, die de Vader in mijn naam zal zenden,” als een „helper” zou fungeren (Johannes 14:26). Maar hoe zou de Vader nu zulke noodzakelijke hulp of troost verschaffen? Het antwoord kwam ten dele door bemiddeling van de apostel Paulus.
Paulus’ brief aan de Hebreeën
8. (a) Wat bracht Paulus ertoe zijn brief aan de Hebreeën te schrijven? (b) Op welk aspect van zijn brief gaan wij onze aandacht concentreren, en waarom?
8 In ongeveer 61 G.T. zat Paulus gevangen in Rome, maar hij was op de hoogte van wat zijn broeders in Jeruzalem overkwam. Onder leiding van Jehovah’s geest schreef hij daarom zijn werkelijk prachtig van pas komende brief aan de Hebreeën. Uit deze brief spreekt grote liefde en bezorgdheid voor zijn Hebreeuwse broeders en zusters. Paulus wist wat zij nodig hadden om hun geloof en vertrouwen in Jehovah als hun Helper te kunnen opbouwen. Dan zouden zij ’met volharding de wedloop kunnen lopen die voor hen lag’ en met vertrouwen kunnen zeggen: „Jehovah is mijn helper; ik wil niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” (Hebreeën 12:1; 13:6) Op dit aspect van Paulus’ brief aan de Hebreeën (hoofdstuk 11–13) willen wij nu onze aandacht concentreren. Waarom? Omdat de situatie waar die vroege christenen voor stonden, dezelfde is als die waarmee Jehovah’s Getuigen in deze tijd worden geconfronteerd.
9. Voor welke kwestie waarmee christenen in de eerste eeuw geconfronteerd werden, zien ook in deze tijd christenen zich gesteld, en hoe alleen kan hieraan het hoofd geboden worden?
9 Binnen het tijdsbestek van onze generatie hebben enorme aantallen mensen positief gereageerd op de Koninkrijksboodschap door zich aan Jehovah op te dragen en als zijn Getuigen gedoopt te worden. Met deze expansie van de ware aanbidding is echter ook hevige vervolging gekomen, waarbij vele christenen zelfs hun leven hebben verloren, zoals dat Stéfanus, Jakobus en andere getrouwe eerste-eeuwse christenen is overkomen. Daarom is het punt waar het om gaat, nu hetzelfde als toen: Wie zullen ondanks toenemende tegenstand tegen de Koninkrijksboodschap de test op hun rechtschapenheid kunnen doorstaan? Bovendien, wie zullen bestand zijn tegen de ontzagwekkende gebeurtenissen als spoedig de weergaloze „grote verdrukking” over dit huidige geslacht komt? (Matthéüs 24:21) Het antwoord is, zij die bereid zijn ’de voortreffelijke strijd van het geloof te strijden’, zij die „vast in het geloof” zijn. Zij zijn degenen die uiteindelijk zullen kunnen zeggen: „Dit is de overwinning die de wereld heeft overwonnen: ons geloof.” — 1 Timótheüs 6:12; 1 Petrus 5:9; 1 Johannes 5:4.
Voordeel trekken van getrouwe voorbeelden
10. (a) Wat is geloof? (b) Wat vond God van de mannen en vrouwen des geloofs in oude tijd?
10 Wat is geloof? Paulus antwoordt: „Geloof is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien. Want hierdoor werd er ten aanzien van de mannen uit de oudheid getuigenis afgelegd” (Hebreeën 11:1, 2). Paulus gaat vervolgens zijn definitie van geloof vollediger verklaren door te laten zien wat geloof in actie is. Hij beschrijft de hoogtepunten in de levens van sommige „mannen uit de oudheid”, alsook van vrouwen zoals Sara en Rachab. Hoe aanmoedigend is het dan te lezen dat ’God zich niet over hen schaamt, om als hun God te worden aangeroepen’! (Hebreeën 11:16) Kan God hetzelfde zeggen van ons vanwege ons geloof? Mag het zo zijn dat wij hem aan het eind van iedere dag geen reden hebben gegeven zich over ons te schamen.
11. Hoe kunnen wij in deze tijd voordeel trekken van de „wolk van getuigen rondom ons”?
11 Na het verslag van deze getrouwe mannen en vrouwen zegt Paulus: „Daarom dan, omdat wij zo’n grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij elk gewicht en de zonde die ons gemakkelijk verstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt” (Hebreeën 12:1). Zijn deze voorbeeldige getrouwe getuigen — al slapen zij dan in het graf — levend in onze geest? Kent u hen en hun ervaringen goed genoeg om ja te mogen zeggen? Dit is een van de vele lonende resultaten van geregelde bijbelstudie, waarbij wij al onze zintuigen gebruiken om de opwindende ervaringen van deze „wolk van getuigen” als het ware zelf ook te doorleven. Werkelijk, hun getrouwe voorbeeld ter harte nemen, zal er veel toe bijdragen elk eventueel gebrek aan geloof te overwinnen. Vervolgens zal dit ons dan weer helpen onder alle omstandigheden een vrijmoedig en onbevreesd getuigenis te geven van de waarheid. — Romeinen 15:4.
Het niet moe worden
12. (a) Hoe kan Jezus’ voorbeeld ons helpen niet ’moe te worden en te bezwijken in onze ziel’? (b) Wat zijn enkele voorbeelden uit onze tijd van personen die het niet moe worden?
12 Ons grootste voorbeeld van geloof is Jezus. Paulus geeft de aansporing: ’Laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zo’n tegenspraak tegen hun eigen belangen in heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel’ (Hebreeën 12:1-3). Hoe „nauwkeurig” hebt u gelet op Jezus’ voorbeeld? Hoe „oplettend” hebt u het oog op hem gericht gehouden? (1 Petrus 2:21) Satan wil dat wij ’moe worden en bezwijken in onze ziel’. Hij wil dat wij ophouden met het getuigeniswerk. Wat gebruikt hij hiervoor? Soms is het regelrechte tegenstand van religieuze en wereldlijke autoriteiten, net als in de eerste eeuw. Vorig jaar was de Koninkrijksprediking in zo’n veertig landen aan beperkingen onderworpen. Maar bracht dat onze broeders ertoe het moe te worden? Nee! Hun getrouwe werk had tot resultaat dat er in die landen in 1988 meer dan 17.000 gedoopt werden. Wat dient dit een stimulans te vormen voor al degenen die in landen wonen waar relatieve vrijheid bestaat! Laten wij het nooit moe worden het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken!
13. (a) Wat zijn enkele van de subtiele dingen die ervoor zouden kunnen zorgen dat wij ons predikingswerk moe worden? (b) Wat was de ’Jezus in het vooruitzicht gestelde vreugde’, en hoe kunnen wij een soortgelijke vreugdevolle instelling verwerven?
13 Er zijn echter andere en subtielere dingen die ervoor zouden kunnen zorgen dat wij het moe worden. Hieronder vallen tegenstand in een verdeeld gezin, mentaal lijden, gezondheidsproblemen, druk van leeftijdgenoten, ontmoediging vanwege het uitblijven van positieve resultaten in ons predikingswerk, of misschien een gevoel van ongeduld omdat het einde van dit samenstel van dingen nog niet is gekomen. Welnu, wat hielp Jezus mentaal en fysiek lijden te verduren? Het was „de hem in het vooruitzicht gestelde vreugde” (Hebreeën 12:2). Jezus werd geschraagd door de vreugde zijn Vaders hart te verheugen door Hem te rechtvaardigen en door de verwachting van het latere geluk dat hij zou ervaren als hij de prachtige zegeningen van het Messiaanse koninkrijk aan de mensheid zou doen toekomen (Psalm 2:6-8; 40:9, 10; Spreuken 27:11). Zouden wij Jezus oplettender kunnen volgen in deze vreugdevolle instelling? En vergeet niet wat Petrus ons in 1 Petrus 5:9 verzekert: ’Dezelfde dingen in de vorm van lijden voltrekken zich aan de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld.’ Te weten dat Jehovah ons begrijpt, de warmte te voelen van de wereldwijde broederschap, en ons oog gericht te houden op de vreugden die ons onder de Koninkrijksheerschappij wachten — dat alles zal ons helpen het niet moe te worden Jehovah in geloof te dienen, en te blijven prediken wanneer het einde zo nabij is.
Waarom Jehovah streng onderricht
14. Wat kan de goede uitwerking zijn van beproevingen en lijden dat wij wellicht te verduren hebben?
14 Paulus werpt nu licht op de reden waarom wij beproevingen en lijden te verduren kunnen hebben. Hij geeft in overweging zulke dingen te bezien als een vorm van streng onderricht. Paulus redeneert: „Mijn zoon, acht het strenge onderricht dat van Jehovah komt, niet gering en bezwijk niet wanneer gij door hem wordt gecorrigeerd, want die Jehovah liefheeft, wordt door hem streng onderricht” (Hebreeën 12:5, 6). Zelfs Jezus „heeft . . . gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden” (Hebreeën 5:8). Voor ons is het beslist ook nodig gehoorzaamheid te leren. Merk op welke goede uitwerking het heeft als wij ons door streng onderricht laten vormen. Paulus zei erover: „Voor hen die erdoor geoefend zijn, [werpt het] een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” Wat is dat aanmoedigend! — Hebreeën 12:11.
15. Hoe kunnen wij Paulus’ raad toepassen ’rechte paden voor onze voeten te blijven maken’?
15 Als wij „het strenge onderricht dat van Jehovah komt” in dit licht aanvaarden, zullen wij Paulus’ positieve raad ter harte nemen: „Daarom, richt de neerhangende handen en de verslapte knieën op, en blijft rechte paden voor uw voeten maken” (Hebreeën 12:12, 13). Soms is het heel gemakkelijk om af te wijken van de ’smalle weg die naar het leven voert’ (Matthéüs 7:14). De apostel Petrus en anderen in Antiochíë hadden zich hier bij een bepaalde gelegenheid schuldig aan gemaakt. Waarom? Omdat „zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws” (Galaten 2:14). In deze tijd moeten wij blijven luisteren naar onze Grootse Onderwijzer, Jehovah God. Wij moeten ten volle gebruik maken van de hulpmiddelen die worden verschaft door bemiddeling van „de getrouwe en beleidvolle slaaf”. Dit zal ons verzekeren van een ’recht pad’ voor onze voeten. — Matthéüs 24:45-47; Jesaja 30:20, 21.
16. (a) Hoe zou een „giftige wortel” kunnen gaan groeien in een gemeente? (b) Waarom koppelt Paulus immoraliteit met een gebrek aan waardering voor heilige dingen, en hoe kunnen wij ons tegen zulke gevaren beschermen?
16 Paulus waarschuwt ons vervolgens ’er zorgvuldig op toe te zien dat niemand van de onverdiende goedheid van God beroofd wordt; dat er geen giftige wortel opschiet en onrust veroorzaakt en velen daardoor verontreinigd worden’ (Hebreeën 12:15). Wat mopperig worden, ontevreden, kritisch worden ten aanzien van de wijze waarop de dingen worden gedaan in de gemeente kan als een „giftige wortel” zijn die zich snel kan verbreiden en de gezonde gedachten van anderen in de gemeente kan vergiftigen. Wij kunnen zulke negatieve gedachten tegengaan door de talloze zegeningen te beschouwen die de waarheid in ons leven heeft gebracht (Psalm 40:5). Een ander gevaar is immorele neigingen te hebben of een ’gebrek aan waardering voor heilige dingen, zoals Esau’ (Hebreeën 12:16). Paulus koppelt deze twee gevaren, aangezien het een gemakkelijk tot het ander kan leiden. Geen christen hoeft voor zulke zelfzuchtige verlangens te bezwijken als hij Petrus’ woorden toepast: „Neemt uw standpunt tegen [de Duivel] in, vast in het geloof.” — 1 Petrus 5:9.
„Werkelijkheden die echter niet worden gezien”
17. Vergelijk de ontzagwekkende gebeurtenissen bij de berg Sinaï met die welke christenen in deze tijd voor zich hebben.
17 Ons geloof is sterk afhankelijk van „werkelijkheden die echter niet worden gezien” (Hebreeën 11:1). Over sommige van deze nog niet geziene werkelijkheden heeft Paulus het verder in Hebreeën 12:18-27. Hij beschrijft de ontzagwekkende gebeurtenissen bij de berg Sinaï toen God rechtstreeks tot Israël sprak en toen Mozes zei: „Ik ben bevreesd en beef.” De apostel voegt er dan aan toe: „Maar gij zijt genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering.” In het geval van de Israëlieten in de oudheid, destijds bij de berg Sinaï, deed Gods stem de aarde schokken, zei Paulus, maar nu heeft Hij de belofte gedaan en gezegd: „Nog eenmaal wil ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel in beroering brengen.” Hoewel deze woorden in eerste instantie tot gezalfde christenen zijn gericht, kan ook de „grote schare” van andere met schapen te vergelijken personen ze ter harte nemen (Openbaring 7:9). Weet u volledig naar waarde te schatten wat Paulus hier zegt? Wij staan voor een vergadering van tienduizenden engelen. Natuurlijk staan wij ook voor Jehovah. Aan zijn rechterhand is Jezus Christus. Ja, wij bevinden ons in een ontzagwekkender positie en staan onder een grotere verantwoordelijkheid dan die Hebreeën in de oudheid bij de berg Sinaï! En bedenk dat het schokken in de komende strijd van Armageddon de huidige verdorven hemel en aarde zal doen verdwijnen. Thans is het zeker geen tijd om te vragen ’verontschuldigd’ te mogen worden en niet te hoeven luisteren naar en gehoorzamen aan Gods Woord!
18. Hoe alleen kunnen wij blijven getuigen voor Jehovah en het niet moe worden?
18 Wij leven dus werkelijk in de ontzagwekkendste tijd van de hele menselijke geschiedenis. Als getuigen van Jehovah zijn wij naar de verst verwijderde streek der aarde gezonden om het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk te prediken. Om dat te doen moeten wij een geloof hebben dat niet geschokt kan worden, een geloof dat niet verzwakt, een geloof dat ons in staat stelt Jehovah’s strenge onderricht te aanvaarden. Als wij zo’n geloof hebben, zullen wij aangetroffen worden onder degenen die „onverdiende goedheid blijven hebben, waardoor wij heilige dienst voor God kunnen verrichten op een hem welgevallige wijze, met godvruchtige vrees en ontzag” (Hebreeën 12:28). Ja, en wij zullen ermee voortgaan te getuigen voor Jehovah en het niet moe worden.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom is Paulus’ brief aan de Hebreeën nuttig voor ons?
◻ Waarmee worden christenen in deze tijd geconfronteerd?
◻ Hoe kunnen wij voordeel trekken van het bericht van getrouwe getuigen in de oudheid?
◻ Waarom worden degenen die Jehovah liefheeft, door hem streng onderricht?
◻ Wat is de sleutel om te blijven getuigen zonder het moe te worden?