Geloof beweegt ons tot actie!
„Gij ziet dat [Abrahams] geloof met zijn werken samenwerkte en dat door zijn werken zijn geloof tot volmaaktheid werd gebracht.” — JAKOBUS 2:22.
1, 2. Hoe zullen wij handelen als wij geloof hebben?
VELEN zeggen dat zij geloof in God hebben. Toch is geloof dat alleen maar wordt beleden net zo levenloos als een dood lichaam. „Geloof, indien het geen werken heeft, [is] op zichzelf dood”, schreef de discipel Jakobus. Hij zei ook dat de godvrezende Abraham geloof had dat „met zijn werken samenwerkte” (Jakobus 2:17, 22). Welke betekenis hebben die woorden voor ons?
2 Als wij waar geloof hebben, zullen wij niet alleen geloven wat wij op christelijke vergaderingen horen. Wij zullen blijk geven van geloof omdat wij actieve getuigen van Jehovah zijn. Ja, geloof zal ons ertoe aanzetten Gods Woord in ons leven toe te passen en zal ons tot actie bewegen.
Begunstiging niet verenigbaar met geloof
3, 4. Hoe dient geloof van invloed te zijn op onze bejegening van anderen?
3 Als wij echt geloof in God en Christus hebben, zullen wij geen blijk geven van begunstiging (Jakobus 2:1-4). Sommigen aan wie Jakobus schreef, legden niet de onpartijdigheid aan de dag die van ware christenen wordt verlangd (Romeinen 2:11). Daarom vraagt Jakobus: „Gij houdt er met betrekking tot het geloof van onze Heer Jezus Christus, onze heerlijkheid, toch geen begunstigingen op na?” Indien er een rijke ongelovige met gouden ringen aan zijn vingers en gekleed in prachtige gewaden naar een vergadering kwam en ook een ongelovige „arme in vuile kleding”, dienden beiden vriendelijk ontvangen te worden, maar er werd speciale aandacht aan de rijken geschonken. Hun werd ’een voortreffelijke zitplaats’ aangeboden, terwijl tegen arme ongelovigen werd gezegd te blijven staan of op de grond aan iemands voeten te gaan zitten.
4 Jehovah heeft voor zowel rijk als arm in het loskoopoffer van Jezus Christus voorzien (2 Korinthiërs 5:14). Als wij daarom de rijken zouden begunstigen, zouden wij afwijken van het geloof van Christus, die ’arm is geworden opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden’ (2 Korinthiërs 8:9). Laten wij mensen nooit zo beoordelen — gedreven door het onjuiste motief om mensen te eren. God is niet partijdig, maar als wij blijk zouden geven van partijdigheid, zouden wij ’verdorven beslissingen nemen’ (Job 34:19). Als wij God wensen te behagen, zullen wij beslist niet zwichten voor de verleiding om blijk te geven van begunstiging of om ’ter wille van ons eigen voordeel persoonlijkheden te bewonderen’. — Judas 4, 16.
5. Wie zijn door God uitgekozen om „rijk te zijn in geloof”, en hoe handelen degenen die in materieel opzicht rijk zijn vaak?
5 Jakobus laat zien wie werkelijk rijk zijn en dringt erop aan om allen onpartijdig liefde te betonen (Jakobus 2:5-9). ’God heeft de armen uitgekozen om rijk te zijn in geloof en erfgenamen van het koninkrijk.’ Dit komt omdat de armen vaak meer openstaan voor het goede nieuws (1 Korinthiërs 1:26-29). Als klasse onderdrukken de in materieel opzicht rijken anderen met betrekking tot schulden, lonen en rechtszaken. Zij spreken kwaad van Christus en vervolgen ons omdat wij zijn naam dragen. Maar laten wij vastbesloten zijn „de koninklijke wet” te gehoorzamen, die naastenliefde vereist, hetgeen inhoudt zowel rijk als arm even liefdevol te bejegenen (Leviticus 19:18; Mattheüs 22:37-40). Aangezien God dit gebiedt, ’begaan wij een zonde’ wanneer wij blijk geven van begunstiging.
’Barmhartigheid juicht over oordeel’
6. Hoe zouden wij wetsovertreders zijn als wij anderen niet barmhartig zouden bejegenen?
6 Als wij op onbarmhartige wijze blijk geven van begunstiging, zijn wij wetsovertreders (Jakobus 2:10-13). Door in dit opzicht een misstap te doen, worden wij een overtreder van al Gods wetten. Israëlieten die geen overspel pleegden maar zich schuldig maakten aan diefstal, werden overtreders van de Mozaïsche wet. Als christenen worden wij geoordeeld door „de wet van een vrij volk” — het geestelijke Israël dat in het nieuwe verbond is opgenomen en de wet ervan in hun hart heeft. — Jeremia 31:31-33.
7. Waarom kunnen degenen die blijk blijven geven van begunstiging, geen barmhartigheid van God verwachten?
7 Als wij beweren geloof te hebben maar blijk blijven geven van begunstiging, verkeren wij in gevaar. Degenen die liefdeloos en onbarmhartig zijn, zullen een onbarmhartig oordeel ontvangen (Mattheüs 7:1, 2). Jakobus zegt: „Barmhartigheid juicht in triomf over oordeel.” Als wij de leiding van Jehovah’s heilige geest aanvaarden door in al onze handelingen van barmhartigheid blijk te geven, zullen wij niet veroordeeld worden wanneer wij worden geoordeeld. Wij zullen veeleer barmhartigheid ontvangen en zullen aldus zegevieren over strikte gerechtigheid of een ongunstig oordeel.
Geloof brengt voortreffelijke werken voort
8. In welke situatie verkeert iemand die zegt dat hij geloof heeft, maar die geen werken heeft?
8 Geloof maakt ons niet alleen liefdevol en barmhartig, maar brengt ook andere voortreffelijke werken voort (Jakobus 2:14-26). Geloof dat alleen maar wordt beleden zonder van werken vergezeld te gaan, zal ons uiteraard niet redden. Natuurlijk kunnen wij door werken van de Wet geen rechtvaardige positie voor het aangezicht van God verdienen (Romeinen 4:2-5). Jakobus spreekt over werken die niet door een wetsstelsel, maar door geloof en liefde worden gemotiveerd. Als zulke hoedanigheden de motiverende kracht voor onze daden vormen, zullen wij jegens een behoeftige medeaanbidder niet alleen vriendelijke wensen tot uitdrukking brengen. Wij zullen materiële hulp bieden aan een broeder of zuster die het aan kleding of voedsel ontbreekt. Jakobus vraagt: ’Als u tot een behoeftige broeder zegt: „Ga heen in vrede, blijf warm en goed gevoed”, maar hem niet geeft wat hij nodig heeft, wat heeft dat voor nut?’ Geen enkel (Job 31:16-22). Zo’n „geloof” is levenloos!
9. Waaruit blijkt dat wij geloof hebben?
9 Misschien zijn wij in een zekere mate met Gods volk verbonden, maar alleen van ganser harte verrichte werken kunnen kracht bijzetten aan onze bewering dat wij geloof hebben. Het is voortreffelijk dat wij de leerstelling van de Drieëenheid hebben verworpen en geloven dat er één ware God is. Toch is geloven dat God bestaat iets anders dan geloof stellen in God. ’De demonen geloven’, en zij „sidderen” vol vrees omdat hun de vernietiging wacht. Indien wij werkelijk geloof hebben, zal het ons ertoe aanzetten werken voort te brengen als het prediken van het goede nieuws en het voorzien in voedsel en kleding voor behoeftige medegelovigen. Jakobus vraagt: „Wilt gij . . . weten, o ijdel mens [die geen nauwkeurige kennis van God in zich heeft opgenomen], dat geloof zonder werken inactief is?” Ja, geloof vergt actie.
10. Waarom wordt Abraham ’de vader van allen die geloof hebben’ genoemd?
10 Het geloof van de godvruchtige patriarch Abraham bewoog hem tot actie. Als ’de vader van allen die geloof hebben’, werd hij „rechtvaardig verklaard door werken, nadat hij zijn zoon Isaäk op het altaar had geofferd” (Romeinen 4:11, 12; Genesis 22:1-14). Maar als het Abraham nu eens had ontbroken aan het geloof dat God Isaäk kon opwekken en Zijn belofte kon nakomen dat er via hem een zaad zou komen? Dan zou Abraham nooit gepoogd hebben zijn zoon te offeren (Hebreeën 11:19). Het was door Abrahams gehoorzame werken dat „zijn geloof tot volmaaktheid [of tot voltooiing] werd gebracht”. Hierdoor werd „de schriftplaats [Genesis 15:6] . . . vervuld die zegt: ’Abraham stelde geloof in Jehovah en het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend’”. Abrahams werken — zijn poging Isaäk te offeren — bevestigden Gods eerder gedane uitspraak dat Abraham rechtvaardig was. Door werken des geloofs toonde hij zijn liefde voor God en werd hij „Jehovah’s vriend” genoemd.
11. Hoe gaf Rachab blijk van geloof?
11 Abraham bewees „dat een mens rechtvaardig verklaard wordt door werken, en niet door geloof alleen”. Dat gold eveneens voor Rachab, een hoer in Jericho. Zij werd „rechtvaardig verklaard door werken, nadat zij de [Israëlitische] boodschappers gastvrij ontvangen en hen langs een andere weg heengezonden had”, zodat zij aan hun Kanaänitische vijanden ontkwamen. Voordat zij de verspieders van Israël ontmoette, had zij Jehovah als de ware God erkend, en uit hetgeen zij vervolgens zei en door haar leven als prostituée op te geven, gaf zij blijk van haar geloof (Jozua 2:9-11; Hebreeën 11:31). Nadat Jakobus dit tweede voorbeeld van door werken getoond geloof heeft gegeven, zegt hij: „Ja, zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook geloof zonder werken dood.” Iemand die dood is, heeft geen bezielende kracht of „geest” meer in zich, en hij brengt niets tot stand. Een geloof dat alleen maar beleden wordt, is even levenloos en nutteloos als een dood lichaam. Maar als wij werkelijk geloof hebben, zal het ons tot godvruchtige actie bewegen.
Beheers uw tong!
12. Wat dienen ouderlingen in de gemeente ernstig te beschouwen?
12 Spreken en onderwijzen kan ook een bewijs van geloof vormen, maar het is noodzakelijk zich dienaangaande beperkingen op te leggen (Jakobus 3:1-4). Als leraren in de gemeente rust er een zware verantwoordelijkheid op ouderlingen, en zij zijn hiervoor in hoge mate rekenschap verschuldigd aan God. Daarom dienen zij nederig hun beweegredenen en kwalificaties te onderzoeken. Behalve kennis en bekwaamheid moeten deze mannen een diepe liefde voor God en voor medegelovigen bezitten (Romeinen 12:3, 16; 1 Korinthiërs 13:3, 4). Ouderlingen moeten hun raad op de Schrift baseren. Als een ouderling verkeerde raad zou geven en anderen hierdoor in moeilijkheden zouden raken, zou God hem door bemiddeling van Christus veroordelen. Ouderlingen dienen daarom nederig te zijn, goed te studeren en zich getrouw aan Gods Woord te houden.
13. Waarom struikelen wij in woorden?
13 Zelfs uitstekende leraren — in feite wij allemaal — „struikelen vele malen” wegens onvolmaaktheid. Het struikelen in woorden is een van de veelvuldigst voorkomende tekortkomingen waardoor schade kan worden aangericht. Jakobus zegt: „Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, in staat om ook zijn gehele lichaam in toom te houden.” In tegenstelling tot Jezus Christus hebben wij onze tong niet volmaakt in bedwang. Zou dat wel het geval zijn, dan zouden wij onze andere lichaamsleden in bedwang kunnen houden. Per slot van rekening kunnen tomen en bitten ervoor zorgen dat wij paarden in de gewenste richting doen gaan, en door middel van een klein roer kan zelfs een grote boot die door harde winden wordt voortgedreven, gestuurd worden waarheen de stuurman het wenst.
14. Hoe beklemtoont Jakobus de noodzaak ons ervoor in te spannen de tong te beheersen?
14 Wij allen moeten eerlijk toegeven dat het werkelijk inspanning vergt om de tong te beheersen (Jakobus 3:5-12). Vergeleken met een paard is een toom klein; dat geldt ook voor een roer in vergelijking met een schip. En de tong is vergeleken met het menselijk lichaam klein „en toch snoeft ze grotelijks”. Laten wij, aangezien de Schrift duidelijk maakt dat pochen God mishaagt, zijn hulp zoeken en pochen achterwege laten (Psalm 12:3, 4; 1 Korinthiërs 4:7). Mogen wij onze tong ook in toom houden wanneer wij getergd worden, bedenkend dat er slechts een vonk voor nodig is om een bos in vlam te zetten. Zoals Jakobus te kennen geeft, ’is de tong een vuur’ dat het vermogen heeft veel schade aan te richten (Spreuken 18:21). Het is werkelijk zo, een weerspannige tong „vormt een wereld van onrechtvaardigheid”! Elke slechte trek van deze goddeloze wereld staat in verband met de onbeheerste tong. Ze is verantwoordelijk voor schadelijke dingen als laster en valse leer (Leviticus 19:16; 2 Petrus 2:1). Wat denkt u? Dient ons geloof ons er niet toe aan te zetten ons uiterste best te doen onze tong te beheersen?
15. Welke schade kan door de ongebreidelde tong worden aangericht?
15 Een ongebreidelde tong „bevlekt” ons geheel en al. Wanneer wij bijvoorbeeld herhaaldelijk op een leugen worden betrapt, kunnen wij als leugenaars bekend komen te staan. Maar hoe „zet” een weerspannige tong „het rad van het natuurlijke leven in vlam”? Door het leven als een vicieuze cirkel te laten worden. Een hele gemeente kan door één onbeheerste tong van streek worden gebracht. Jakobus maakt melding van „Gehenna”, het Dal van Hinnom. Hoewel het eens werd gebruikt om er kinderoffers te brengen, werd het een plaats waar het stadsvuil van Jeruzalem werd gestort en verbrand (Jeremia 7:31). Gehenna is dan ook een symbool van vernietiging. In zeker opzicht heeft Gehenna haar verwoestende kracht aan de weerspannige tong verleend. Als wij onze tong niet in toom houden, kunnen wij zelf het slachtoffer worden van het vuur dat wij ontstoken hebben (Mattheüs 5:22). Wij kunnen zelfs uit de gemeente worden verwijderd omdat wij iemand hebben beschimpt. — 1 Korinthiërs 5:11-13.
16. Wat dienen wij te doen met het oog op de schade die een weerspannige tong kan aanrichten?
16 Zoals u door het lezen van Gods Woord wellicht te weten bent gekomen, heeft Jehovah bepaald dat de mens de dierlijke schepping in onderworpenheid moest hebben (Genesis 1:28). En allerlei dieren zijn reeds getemd. Afgerichte valken zijn bijvoorbeeld bij de jacht gebruikt. Tot de ’kruipende dieren’ waarvan Jakobus melding maakt, kunnen ook slangen behoren die de slangenbezweerder gehoorzamen (Psalm 58:4, 5). De mens kan zelfs walvissen africhten, maar als zondige mensen kunnen wij de tong niet volledig temmen. Niettemin dienen wij het te vermijden om schimpende, snijdende of lasterlijke opmerkingen te maken. Een weerspannige tong kan een gevaarlijk werktuig zijn dat gevuld is met dodelijk gif (Romeinen 3:13). Droevig genoeg heeft de tong van valse leraren sommige vroege christenen van God afgekeerd. Mogen wij ons dus nooit door giftige, afvallige uitingen, hetzij in gesproken of in geschreven vorm, laten overmeesteren. — 1 Timotheüs 1:18-20; 2 Petrus 2:1-3.
17, 18. Op welke inconsequente handelwijze wordt in Jakobus 3:9-12 gewezen, en wat dienen wij in dit opzicht te doen?
17 Geloof in God en de wens hem te behagen, kan ons beschermen tegen afval en voorkomen dat wij de tong op inconsequente wijze gebruiken. Doelend op de inconsequente handelwijze van sommigen zegt Jakobus dat ’wij met de tong onze Vader, Jehovah, zegenen en mensen vervloeken die naar Gods gelijkenis tot bestaan zijn gekomen’ (Genesis 1:26). Jehovah is onze Vader doordat hij „aan allen leven en adem en alle dingen geeft” (Handelingen 17:24, 25). In geestelijke zin is hij ook de Vader van gezalfde christenen. Wij allen zijn „naar Gods gelijkenis” gemaakt met betrekking tot mentale en morele hoedanigheden, met inbegrip van de liefde, gerechtigheid en wijsheid die ons onderscheiden van dieren. Hoe dienen wij dus te handelen als wij geloof in Jehovah hebben?
18 Als wij mensen zouden vervloeken, zou dat betekenen dat wij kwaad over hen zouden afsmeken. Aangezien wij geen door God geïnspireerde profeten zijn, gemachtigd om kwaad over iemand af te smeken, zouden zulke woorden een uiting van haat zijn die ons zegenen van God nutteloos maakt. Het is niet juist dat „zegen en vloek” uit dezelfde mond voortkomen (Lukas 6:27, 28; Romeinen 12:14, 17-21; Judas 9). Hoe zondig zou het zijn om op vergaderingen Gods lof te zingen en later kwaad te spreken over medegelovigen! Zoet en bitter water kunnen niet beide uit dezelfde bron opborrelen. Net als ’een vijgeboom geen olijven kan voortbrengen noch een wijnstok vijgen’, kan zout water geen zoet water voortbrengen. Er is geestelijk iets mis wanneer wij, die dienen te spreken wat goed is, constant bittere woorden uiten. Als wij in die gewoonte zijn vervallen, laten wij dan bidden om Jehovah’s hulp teneinde niet langer op die manier te spreken. — Psalm 39:1.
Handel met wijsheid van boven
19. Hoe kunnen wij, als wij ons door hemelse wijsheid laten leiden, een goede invloed op anderen uitoefenen?
19 Wij allen hebben wijsheid nodig om dingen te zeggen en te doen die passend zijn voor degenen die geloof hebben (Jakobus 3:13-18). Als wij een eerbiedige vrees voor God bezitten, schenkt hij ons hemelse wijsheid, het vermogen om kennis op juiste wijze te gebruiken (Spreuken 9:10; Hebreeën 5:14). Zijn Woord leert ons hoe wij „een zachtaardigheid die bij wijsheid behoort” tentoon moeten spreiden. En omdat wij zachtaardig zijn, bevorderen wij de vrede in de gemeente (1 Korinthiërs 8:1, 2). Degenen die zich erop beroemen geweldige leraren van medegelovigen te zijn ’liegen tegen de christelijke waarheid’, die hun egotisme veroordeelt (Galaten 5:26). Hun „wijsheid” is „aards” — kenmerkend voor zondige mensen die van God vervreemd zijn. Ze is „dierlijk”, het voortbrengsel van vleselijke neigingen. Ze is zelfs „demonisch”, want goddeloze geesten zijn trots! (1 Timotheüs 3:6) Laten wij daarom met wijsheid en nederigheid handelen, opdat wij niets doen waardoor een sfeer wordt geschapen waarin ’verachtelijke dingen’ als laster en begunstiging kunnen floreren.
20. Hoe zou u hemelse wijsheid beschrijven?
20 „De wijsheid van boven is allereerst zuiver” en maakt ons moreel en geestelijk rein (2 Korinthiërs 7:11). Ze is „vredelievend” en beweegt ons ertoe vrede na te streven (Hebreeën 12:14). Hemelse wijsheid maakt ons „redelijk”, niet dogmatisch en moeilijk in de omgang (Filippenzen 4:5). De wijsheid van boven is „bereid tot gehoorzamen” doordat ze aanmoedigt tot gehoorzaamheid aan goddelijk onderwijs en samenwerking met Jehovah’s organisatie (Romeinen 6:17). De wijsheid van boven maakt ons ook barmhartig en meedogend (Judas 22, 23). Aangezien ze vol „goede vruchten” is, zet ze aan tot bezorgdheid voor anderen en daden die in overeenstemming zijn met goedheid, rechtvaardigheid en waarheid (Efeziërs 5:9). En als vredestichters verheugen wij ons in „de vrucht der rechtvaardigheid”, die onder vredige omstandigheden gedijt.
21. Tot welke daden dient ons geloof in God ons volgens Jakobus 2:1–3:18 aan te zetten?
21 Het is dus duidelijk dat geloof ons tot actie beweegt. Het maakt ons tot mensen die onpartijdig en barmhartig zijn en voortreffelijke werken voortbrengen. Geloof helpt ons de tong te beheersen en met hemelse wijsheid te handelen. Maar dat is niet het enige wat wij uit deze brief kunnen leren. Jakobus heeft nog meer raad die ons kan helpen ons te gedragen op een wijze die passend is voor wie geloof in Jehovah hebben.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat is er verkeerd aan blijk geven van begunstiging?
◻ Hoe staan geloof en werken met elkaar in verband?
◻ Waarom is het zo belangrijk de tong te beheersen?
◻ Wat is er bij hemelse wijsheid betrokken?