Opdracht en vrijheid van keuze
„Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.” — GALATEN 5:1.
1. Waarop hebben de Hebreeuwse en Griekse woorden die vertaald zijn met „opdracht”, „inwijding” of „wijding” voornamelijk betrekking?
BIJBELSCHRIJVERS hebben verscheidene Hebreeuwse en Griekse woorden gebruikt om de gedachte over te brengen van afgescheiden of afgezonderd worden teneinde een heilig doel te dienen. In Nederlandse bijbels worden deze woorden vertaald met „opdracht”, „inwijding” of „wijding”. Soms worden deze termen gebruikt in verband met bouwwerken — gewoonlijk Gods tempel in het oude Jeruzalem en de daar beoefende aanbidding. Zelden worden deze woorden met betrekking tot wereldse zaken gebruikt.
De opdracht aan „de God van Israël”
2. Waarom kon Jehovah terecht „de God van Israël” worden genoemd?
2 In 1513 v.G.T. bevrijdde God de Israëlieten uit Egyptische slavernij. Kort daarop zonderde hij hen af als zijn speciale volk en bracht hen in een verbondsverhouding met zichzelf. Hun werd geboden: „Nu dan, indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig uit alle andere volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe” (Exodus 19:5; Psalm 135:4). Aangezien Jehovah de Israëlieten tot zijn speciale bezit had gemaakt, kon hij terecht „de God van Israël” worden genoemd. — Jozua 24:23.
3. Waarom toonde Jehovah geen partijdigheid door Israël als zijn volk uit te kiezen?
3 Door de Israëlieten tot zijn opgedragen volk te maken, was Jehovah niet partijdig, want hij bekommerde zich ook liefdevol om niet-Israëlieten. Hij gebood zijn volk: „Ingeval een inwonende vreemdeling bij u in uw land vertoeft, moogt gij hem niet slecht behandelen. De inwonende vreemdeling die bij u vertoeft, dient voor u te worden als een ingeborene van u; en gij moet hem liefhebben als uzelf, want gij werdt inwonende vreemdelingen in het land Egypte. Ik ben Jehovah, uw God” (Leviticus 19:33, 34). Eeuwen later werd de apostel Petrus krachtig doordrongen van Gods standpunt, en hij erkende: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” — Handelingen 10:34, 35.
4. Aan welke voorwaarden was de verhouding tussen God en Israël gebonden, en voldeden de Israëlieten hieraan?
4 Merk tevens op dat het voorrecht Gods opgedragen volk te zijn voorwaardelijk was. Alleen indien zij Gods stem strikt gehoorzaamden en zijn verbond onderhielden, zouden zij zijn „speciale bezit” zijn. Droevig genoeg bleven de Israëlieten in gebreke aan deze vereisten te voldoen. Nadat zij de door God gezonden Messias in de eerste eeuw G.T. hadden verworpen, verloren zij hun bevoorrechte positie. Jehovah was niet langer „de God van Israël”. En de natuurlijke Israëlieten waren niet langer Gods opgedragen volk. — Vergelijk Mattheüs 23:23.
De opdracht van „het Israël Gods”
5, 6. (a) Wat bedoelde Jezus met zijn in Mattheüs 21:42, 43 opgetekende profetische woorden? (b) Wanneer en hoe ontstond „het Israël Gods”?
5 Wilde dit zeggen dat Jehovah nu zonder een opgedragen volk was? Nee. Jezus Christus haalde de psalmist aan en voorzei: „Hebt gij nooit in de Schriften gelezen: ’De steen die de bouwlieden hebben verworpen, is juist de hoofdhoeksteen geworden. Vanwege Jehovah is dit geschied, en het is wonderbaarlijk in onze ogen’? Daarom zeg ik u: Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt.” — Mattheüs 21:42, 43.
6 De ’natie die de vruchten daarvan voortbrengt’, bleek de christelijke gemeente te zijn. Tijdens zijn verblijf op aarde koos Jezus de eerste toekomstige leden ervan uit. Maar op de pinksterdag in 33 G.T. richtte Jehovah God zelf de christelijke gemeente op door zijn heilige geest op de eerste leden ervan, ongeveer 120 in getal, uit te storten (Handelingen 1:15; 2:1-4). Zoals de apostel Petrus later schreef, werd deze pas opgerichte gemeente toen „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit”. Met welk doel uitverkoren? Opdat zij „alom de voortreffelijkheden [zouden] bekendmaken van degene die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Christus’ volgelingen, gezalfd met Gods geest, waren nu een opgedragen natie, „het Israël Gods”. — Galaten 6:16.
7. Waarin zouden de leden van het Israël Gods zich verheugen, en wat moesten zij daarom vermijden?
7 Hoewel de leden van de heilige natie „een volk tot een speciaal bezit” waren, zouden zij daar niet door in slavernij worden gebracht. Zij zouden zich daarentegen in een grotere vrijheid verheugen dan die welke de opgedragen natie van het natuurlijke Israël bezeten had. Jezus beloofde de toekomstige leden van deze nieuwe natie: „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken” (Johannes 8:32). De apostel Paulus maakte duidelijk dat christenen vrijgemaakt waren van de vereisten van het Wetsverbond. In dit opzicht vermaande hij medegelovigen in Galatië: „Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Staat daarom vast en laat u niet opnieuw een slavenjuk opleggen.” — Galaten 5:1.
8. In welk opzicht biedt de christelijke regeling personen een grotere vrijheid dan die welke men onder het Wetsverbond genoot?
8 In tegenstelling tot het natuurlijke Israël uit de oudheid hebben de leden van het Israël Gods tot op de huidige dag de vereisten van hun opdracht strikt gehoorzaamd. Dit hoeft geen verbazing te wekken, want de leden ervan hebben uit vrije wil verkozen gehoorzaam te zijn. Terwijl de leden van het natuurlijke Israël opgedragen personen werden krachtens hun geboorte, werden de leden van het Israël Gods dat uit eigen keuze. De christelijke regeling was aldus tegengesteld aan het joodse Wetsverbond, dat de opdracht oplegde aan afzonderlijke personen zonder hen de vrijheid van keuze te laten.
9, 10. (a) Hoe gaf Jeremia te kennen dat er met betrekking tot opdracht een verandering zou komen? (b) Waarom zou u zeggen dat niet alle opgedragen christenen in deze tijd leden van het Israël Gods zijn?
9 De profeet Jeremia voorzei met betrekking tot opdracht een verandering toen hij schreef: „’Zie! Er komen dagen’, is de uitspraak van Jehovah, ’en ik zal stellig met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten; niet een gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, „welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben, alhoewel ikzelf hen als echtgenoot in eigendom had”, is de uitspraak van Jehovah.’ ’Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal sluiten’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden.’” — Jeremia 31:31-33.
10 Met Gods wet „in hun binnenste”, als het ware „in hun hart” geschreven, worden de leden van het Israël Gods ertoe bewogen overeenkomstig hun opdracht te leven. Hun motivatie is sterker dan die van de natuurlijke Israëlieten, die door geboorte, niet door eigen keus, opgedragen waren. Thans wordt de krachtige motivatie om Gods wil te doen, zoals deze door het Israël Gods wordt tentoongespreid, gedeeld door meer dan vijf miljoen medeaanbidders over de hele aarde. Ook zij hebben hun leven aan Jehovah God opgedragen om zijn wil te doen. Hoewel deze personen niet de hoop op hemels leven hebben, zoals in het geval van degenen die het Israël Gods vormen, verheugen zij zich in het vooruitzicht eeuwig onder de heerschappij van Gods hemelse koninkrijk op aarde te leven. Zij tonen waardering voor het geestelijke Israël door de weinige overgebleven leden ervan actief te ondersteunen bij het vervullen van hun toewijzing om ’alom de voortreffelijkheden bekend te maken van degene die hen uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht’.
De door God geschonken vrijheid verstandig gebruiken
11. Met welk vermogen werd de mens geschapen, en hoe dient het gebruikt te worden?
11 God heeft de mensen zodanig geschapen dat zij vrijheid kostbaar zouden achten. Hij schonk hun het vermogen van de vrije wil. Het eerste mensenpaar maakte gebruik van hun vrijheid van keuze. Onverstandig en liefdeloos deden zij echter een keuze die zowel voor hen als voor hun nakomelingen tot rampspoed leidde. Toch wordt hierdoor duidelijk te kennen gegeven dat Jehovah met verstand begiftigde schepselen nooit dwingt een handelwijze te volgen die in strijd is met hun innerlijke motieven of wensen. En aangezien ’God een blijmoedige gever liefheeft’, is de enige opdracht die aanvaardbaar voor hem is een opdracht die gebaseerd is op liefde, die bereidwillig en met blijmoedigheid wordt gedaan, die gebaseerd is op vrijheid van keuze (2 Korinthiërs 9:7). Elke andere soort van opdracht is onaanvaardbaar.
12, 13. Hoe dient Timotheüs’ opvoeding als een voorbeeld van het op juiste wijze grootbrengen van kinderen, en waartoe heeft zijn voorbeeld veel jonge mensen aangespoord?
12 In volledige erkenning van dit vereiste zijn Jehovah’s Getuigen er voorstanders van dat men zich aan God opdraagt, maar nooit zullen zij iemand daartoe dwingen, ook hun eigen kinderen niet. In tegenstelling tot veel kerken dopen de Getuigen hun kinderen niet als baby, alsof het mogelijk zou zijn hen tot de opdracht te dwingen zonder het voordeel van persoonlijke keuze. Het bijbelse patroon dat gevolgd moet worden, is dat wat de jonge man Timotheüs volgde. De apostel Paulus zei tot hem als volwassene: „Blijft . . . in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, daar gij weet van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus.” — 2 Timotheüs 3:14, 15.
13 Het is opmerkenswaard dat Timotheüs de heilige geschriften kende omdat hij van kindsbeen af daarin was onderwezen. Hij was door overtuiging — niet door dwang — gaan geloven in de christelijke leringen die zijn moeder en grootmoeder hem hadden bijgebracht (2 Timotheüs 1:5). Dientengevolge besefte Timotheüs hoe wijs het is een volgeling van Christus te worden en op grond daarvan deed hij de christelijke opdracht uit persoonlijke keuze. In deze tijd hebben tienduizenden jonge mannen en vrouwen wier ouders getuigen van Jehovah zijn, dit voorbeeld gevolgd (Psalm 110:3). Anderen hebben dat niet gedaan. Het is een kwestie van persoonlijke keuze.
Wiens slaaf verkiezen wij te zijn?
14. Wat zegt Romeinen 6:16 ons over volkomen vrijheid?
14 Geen mens is volkomen vrij. Iedereen wordt in zijn vrijheid beperkt door natuurwetten, zoals de wet van de zwaartekracht, die niet ongestraft genegeerd kan worden. Ook in geestelijk opzicht is niemand volkomen vrij. Paulus redeneerde: „Weet gij niet dat wanneer gij u als slaven aan iemand blijft aanbieden om hem te gehoorzamen, gij slaven van hem zijt omdat gij hem gehoorzaamt, hetzij van de zonde met de dood in het vooruitzicht of van de gehoorzaamheid met rechtvaardigheid in het vooruitzicht?” — Romeinen 6:16.
15. (a) Hoe vinden mensen het slaven te zijn, maar waar loopt het voor de meesten uiteindelijk toch op uit? (b) Welke passende vragen zouden wij onszelf kunnen stellen?
15 De gedachte om iemands slaaf te zijn, stuit de meeste mensen tegen de borst. Toch laten mensen zich in de huidige wereld in werkelijkheid vaak op zoveel subtiele manieren manipuleren en beïnvloeden dat zij uiteindelijk onvrijwillig doen wat anderen van hen willen. De reclame-industrie en de amusementswereld bijvoorbeeld trachten mensen in een vorm te persen door normen voor te schrijven die zij moeten volgen. Politieke en religieuze organisaties brengen mensen ertoe hun ideeën en doeleinden te ondersteunen, niet altijd door middel van overtuigende argumenten maar vaak door een beroep te doen op een gevoel van solidariteit of loyaliteit. Aangezien Paulus opmerkte dat ’wij de slaven zijn van degenen die wij gehoorzamen’, doet ieder van ons er goed aan zich af te vragen: ’Van wie ben ik een slaaf? Wie oefenen de grootste invloed op mijn beslissingen en mijn levenswijze uit? Zijn dat religieuze geestelijken, politieke leiders, geldmagnaten, of persoonlijkheden uit de amusementswereld? Wie gehoorzaam ik — God of mensen?’
16. In welke betekenis zijn christenen slaven van God, en hoe dient men zo’n slavernij te bezien?
16 Christenen bezien gehoorzaamheid aan God niet als een ongerechtvaardigde schending van hun persoonlijke vrijheid. Zij gebruiken hun vrijheid bereidwillig op de manier van hun Voorbeeld, Jezus Christus, door persoonlijke verlangens en prioriteiten in overeenstemming te brengen met Gods wil (Johannes 5:30; 6:38). Zij kweken „de zin van Christus” aan en onderwerpen zich aan hem als het Hoofd van de gemeente (1 Korinthiërs 2:14-16; Kolossenzen 1:15-18). Dit komt overeen met de houding van een vrouw die trouwt en bereidwillig samenwerkt met de man die zij liefheeft. In feite wordt het lichaam van gezalfde christenen aangeduid als een eerbare maagd die aan de Christus ten huwelijk beloofd is. — 2 Korinthiërs 11:2; Efeziërs 5:23, 24; Openbaring 19:7, 8.
17. Wat hebben alle getuigen van Jehovah verkozen te worden?
17 Iedere getuige van Jehovah, of hij nu een hemelse of een aardse hoop bezit, heeft zich persoonlijk aan God opgedragen om zijn wil te doen en hem als Regeerder te gehoorzamen. Voor iedere Getuige is de opdracht een persoonlijke keuze geweest, om liever een slaaf van God te worden dan een slaaf van mensen te blijven. Dit is in overeenstemming met de raad van de apostel Paulus: „Gij werdt met een prijs gekocht; wordt niet langer slaven van mensen.” — 1 Korinthiërs 7:23.
Leren onszelf baat te verschaffen
18. Wanneer komt een potentiële Getuige in aanmerking voor de doop?
18 Voordat iemand ervoor in aanmerking komt om een van Jehovah’s Getuigen te worden, moet hij aan schriftuurlijke vereisten voldoen. Ouderlingen zullen zorgvuldig vaststellen of een eventuele toekomstige Getuige echt begrijpt wat de christelijke opdracht inhoudt. Wil hij werkelijk een van Jehovah’s Getuigen zijn? Is hij bereid naar de vereisten daarvan te leven? Zo niet, dan komt hij niet voor de doop in aanmerking.
19. Waarom bestaat er geen reden om iemand die besluit een opgedragen dienstknecht van God te worden, te bekritiseren?
19 Als iemand echter aan alle vereisten voldoet, waarom dient hij er dan om bekritiseerd te worden dat hij uit vrije wil de persoonlijke beslissing neemt zich door God en door Zijn geïnspireerde Woord te laten beïnvloeden? Is het minder aanvaardbaar zich door God te laten beïnvloeden dan door mensen? Of is dit van minder nut? Jehovah’s Getuigen denken van niet. Zij stemmen van ganser harte in met Gods door Jesaja opgetekende woorden: „Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert uzelf baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen.” — Jesaja 48:17.
20. In welke opzichten worden mensen door bijbelse waarheid bevrijd?
20 Bijbelse waarheid bevrijdt mensen van geloof in vals-religieuze leerstellingen, zoals eeuwige kwelling in een brandende hel (Prediker 9:5, 10). Ze vervult hun hart veeleer met dankbaarheid voor de ware hoop voor de doden — de opstanding, mogelijk gemaakt op basis van het loskoopoffer van Jezus Christus (Mattheüs 20:28; Handelingen 24:15; Romeinen 6:23). Bijbelse waarheid bevrijdt mensen van de frustraties die worden veroorzaakt wanneer men zich op constant teleurstellende politieke beloften verlaat. In plaats daarvan zorgt ze ervoor dat hun hart overvloeit van vreugde omdat zij weten dat Jehovah’s koninkrijk reeds in de hemel regeert en binnenkort over de hele aarde heerschappij zal uitoefenen. De bijbelse waarheid bevrijdt mensen van praktijken die, hoewel ze aanlokkelijk zijn voor het gevallen vlees, God onteren en een zware tol eisen in de vorm van verstoorde relaties, ziekte en voortijdige dood. Om kort te gaan, een slaaf van God zijn, is oneindig veel heilzamer dan een slaaf van mensen zijn. Opdracht aan God belooft in feite voordelen „in deze tijdsperiode . . . en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven”. — Markus 10:29, 30.
21. Hoe bezien Jehovah’s Getuigen de opdracht aan God, en wat is hun wens?
21 Jehovah’s Getuigen in deze tijd zijn niet, net als de Israëlieten uit de oudheid, krachtens hun geboorte deel gaan uitmaken van een opgedragen natie. De Getuigen maken deel uit van een gemeente van opgedragen christenen. Iedere gedoopte Getuige is dit geworden door zich individueel, met gebruikmaking van zijn vrijheid van keuze, aan God op te dragen. Ja, voor Jehovah’s Getuigen resulteert de opdracht in een hechte persoonlijke verhouding met God die wordt gekenmerkt door bereidwillige dienst voor hem. Deze vreugdevolle verhouding willen zij van ganser harte laten voortbestaan, terwijl zij voor eeuwig vasthouden aan de vrijheid waarvoor Jezus Christus hen heeft vrijgemaakt.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom was God niet partijdig toen hij Israël uitkoos om zijn „speciale bezit” te worden?
◻ Waarom zou u zeggen dat de christelijke opdracht geen verlies van vrijheid inhoudt?
◻ Wat zijn de voordelen van opdracht aan Jehovah God?
◻ Waarom is het beter een dienstknecht van Jehovah te zijn dan een slaaf van mensen?
[Illustratie op blz. 15]
In het oude Israël was de opdracht aan God een kwestie van geboorte
[Illustratie op blz. 16]
De christelijke opdracht is een kwestie van keuze