Onze relatieve onderworpenheid aan de superieure autoriteiten
„Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat gij in onderworpenheid zijt.” — ROMEINEN 13:5.
1. Welke moeilijke ervaringen hebben Jehovah’s Getuigen door toedoen van de nazistische superieure autoriteiten doorgemaakt, en was dit omdat zij ’het slechte deden’?
OP 7 JANUARI 1940 werden Franz Reiter en vijf andere jonge Oostenrijkers door middel van de guillotine terechtgesteld. Zij waren Bibelforscher, Jehovah’s Getuigen, en zij stierven omdat zij het niet met hun geweten in overeenstemming konden brengen voor Hitlers Reich de wapens op te nemen. Reiter was een van de duizenden Getuigen die tijdens de Tweede Wereldoorlog voor hun geloof zijn gestorven. Nog velen meer hebben jarenlange opsluiting in concentratiekampen verduurd. Hebben zij allen van „het zwaard” van de nazistische superieure autoriteiten te lijden gehad omdat zij ’het slechte deden’? (Romeinen 13:4) Volstrekt niet! Paulus’ verdere woorden tonen aan dat deze christenen Gods geboden uit Romeinen hoofdstuk 13 gehoorzaamden, ook al leden zij door toedoen van de autoriteit.
2. Wat is de dwingende reden om aan de superieure autoriteiten onderworpen te zijn?
2 In Romeinen 13:5 schrijft de apostel: „Daarom bestaat er een dwingende reden voor dat gij in onderworpenheid zijt, niet alleen vanwege die gramschap, maar ook vanwege uw geweten.” Voordien had Paulus gezegd dat het feit dat de autoriteit „het zwaard” droeg, een goede reden was om aan haar onderworpen te zijn. Nu echter geeft hij een krachtiger reden: het geweten. Wij streven ernaar God „met een rein geweten” te dienen (2 Timotheüs 1:3). De bijbel zegt ons dat wij aan de superieure autoriteiten onderworpen moeten zijn, en wij gehoorzamen omdat wij willen doen wat in Gods ogen juist is (Hebreeën 5:14). Ja, ons door de bijbel geoefende geweten beweegt ons ertoe de autoriteit zelfs te gehoorzamen wanneer er geen mens bij is om ons gade te slaan. — Vergelijk Prediker 10:20.
„Daarom betaalt gij ook belastingen”
3, 4. Welke reputatie bezitten Jehovah’s Getuigen, en waarom dienen christenen belastingen te betalen?
3 Een aantal jaren geleden waren er in Nigeria rellen over het betalen van belastingen. Ze kostten verscheidene mensen het leven, en de autoriteiten riepen de hulp van het leger erbij in. De soldaten kwamen een Koninkrijkszaal binnen waar een vergadering aan de gang was en wilden weten wat het doel van de bijeenkomst was. Toen zij vernamen dat het een bijbelstudievergadering van Jehovah’s Getuigen was, gelastte de bevelvoerende officier de soldaten weg te gaan en zei: „Jehovah’s Getuigen zijn geen belastingagitators.”
4 Die Nigeriaanse Getuigen hadden de reputatie dat zij in overeenstemming leefden met Paulus’ woorden: „Want daarom betaalt gij ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen” (Romeinen 13:6). Toen Jezus de stelregel gaf: ’Betaal caesar terug wat van caesar is’, sprak hij over het betalen van belastingen (Mattheüs 22:21). Wereldlijke autoriteiten voorzien in wegen, politiebescherming, bibliotheken, transportsystemen, scholen, postdiensten, en nog veel meer. Wij maken dikwijls gebruik van deze voorzieningen. Het is alleen maar juist dat wij daar door middel van onze belastingen voor betalen.
„Geeft aan allen wat hun toekomt”
5. Wat wordt bedoeld met de uitdrukking „geeft aan allen wat hun toekomt”?
5 Paulus vervolgt: „Geeft aan allen wat hun toekomt: aan hem die vraagt om de belasting, de belasting; aan hem die vraagt om de schatting, de schatting; aan hem die vraagt om vrees, die vrees; aan hem die vraagt om eer, die eer” (Romeinen 13:7). Het woord „allen” omvat iedere wereldlijke autoriteit die Gods openbare dienaar is. Er zijn geen uitzonderingen. Ook als wij onder een politiek stelsel leven dat ons persoonlijk niet aanstaat, betalen wij belastingen. Indien in het land waar wij wonen religies vrijgesteld zijn van belasting, kunnen de gemeenten daar voordeel van trekken. En net als andere burgers mogen christenen gebruik maken van alle wettelijke voorzieningen die getroffen worden om niet meer dan de vastgestelde hoeveelheid belasting te betalen. Maar geen enkele christen dient te proberen op onwettige wijze onder het betalen van belastingen uit te komen. — Vergelijk Mattheüs 5:41; 17:24-27.
6, 7. Waarom moeten wij zelfs belastingen betalen indien het geld wordt gebruikt om iets te financieren waarmee wij het oneens zijn of zelfs indien de autoriteit ons vervolgt?
6 Stel nu echter dat een belasting onrechtvaardig schijnt. Of als een deel van het belastinggeld nu eens gebruikt wordt om iets te financieren waarmee wij het oneens zijn, zoals gratis abortussen, bloedbanken, of programma’s die in strijd zijn met onze opvattingen omtrent neutraliteit? Dan nog betalen wij al onze belastingen. De autoriteit moet de verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop ze het belastinggeld gebruikt. Wij hebben niet de opdracht om de autoriteit te oordelen. God is de „Rechter der aarde”, en op zijn eigen tijd zal hij de regeringen rekenschap vragen voor de wijze waarop ze hun autoriteit hebben gebruikt (Psalm 94:2; Jeremia 25:31). Totdat het zover is, betalen wij onze belastingen.
7 En als de autoriteit ons nu eens vervolgt? Dan nog betalen wij belastingen vanwege de dagelijkse diensten die worden verleend. Betreffende Getuigen die in een Afrikaans land vervolging ondergingen, zei de in San Francisco verschijnende Examiner: „U zou hen kunnen beschouwen als modelburgers. Zij betalen plichtsgetrouw belastingen, zorgen voor zieken en bestrijden het analfabetisme.” Ja, die vervolgde Getuigen betaalden hun belastingen.
„Vrees” en „eer”
8. Wat is de „vrees” die wij de autoriteit geven?
8 De „vrees” uit Romeinen 13:7 is geen lafhartige vrees maar veeleer respect voor wereldlijke autoriteit, vrees om haar wet te overtreden. Dit respect wordt betoond wegens de positie die erbij betrokken is, niet altijd wegens de persoon die de positie bekleedt. Wanneer er in de bijbel profetisch over de Romeinse keizer Tiberius wordt gesproken, wordt hij aangeduid als iemand „die te verachten is” (Daniël 11:21). Maar hij was de keizer, en als zodanig was een christen hem vrees en eer verschuldigd.
9. Wat zijn enkele manieren waarop wij menselijke autoriteiten eer betonen?
9 Wat het betonen van eer aangaat, houden wij vast aan Jezus’ gebod om geen op religieuze positie gebaseerde titels te verlenen (Mattheüs 23:8-10). Maar wanneer het om wereldlijke autoriteiten gaat, zijn wij graag bereid hen aan te spreken met iedere eventuele titel die voorgeschreven is om hen te eren. Paulus gebruikte de uitdrukking „Uwe Excellentie” toen hij tot Romeinse stadhouders sprak (Handelingen 26:25). Daniël noemde Nebukadnezar „mijn heer” (Daniël 4:19). In deze tijd gebruiken christenen misschien uitdrukkingen als „Edelachtbare” of „Uwe Majesteit”. Zij zullen wellicht opstaan wanneer een rechter de rechtszaal betreedt of eerbiedig buigen voor een heerser indien dat de gewoonte is.
Relatieve onderworpenheid
10. Hoe maakte Jezus duidelijk dat er grenzen zijn aan wat een menselijke autoriteit van een christen kan verlangen?
10 Maar waarom moesten Franz Reiter en zoveel anderen, aangezien Jehovah’s Getuigen zich aan menselijke autoriteit onderwerpen, dan lijden ondergaan? Omdat onze onderworpenheid relatief is en de autoriteit niet altijd inziet dat de bijbel grenzen stelt aan wat ze mag verlangen. Indien de autoriteit iets verlangt wat in strijd is met een geoefend christelijk geweten, overschrijdt ze de haar door God gestelde grens. Jezus gaf dit te kennen toen hij zei: „Betaalt caesar . . . terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Mattheüs 22:21). Als caesar verlangt wat aan God toebehoort, moeten wij erkennen dat Gods aanspraken voorgaan.
11. Welk beginsel waardoor wordt aangetoond dat er grenzen zijn aan wat een menselijke autoriteit kan eisen, wordt wijd en zijd aanvaard?
11 Is dat een gezagondermijnend of verraderlijk standpunt? Beslist niet. In feite is het een uitbreiding van een beginsel dat door de meeste beschaafde natiën wordt erkend. In de vijftiende eeuw stond een zekere Peter von Hagenbach terecht omdat hij een schrikbewind had ingesteld in het gebied van Europa waarover hij autoriteit had. Zijn verweer, dat hij alleen maar de bevelen van zijn heer, de hertog van Bourgondië, opvolgde, werd ongegrond verklaard. De stelling dat iemand die gruweldaden bedrijft niet aansprakelijk is indien hij de bevelen van een superieure autoriteit opvolgt, is sedertdien een aantal keren te berde gebracht — zeer in het bijzonder door de nazi-oorlogsmisdadigers voor het Internationaal Militair Tribunaal in Neurenberg. Die stelling werd gewoonlijk ongegrond verklaard. Het Internationaal Militair Tribunaal zei in zijn vonnis: „Individuen hebben internationale plichten die uitstijgen boven de nationale verplichtingen van gehoorzaamheid die door de individuele staat worden opgelegd.”
12. Wat zijn enkele schriftuurlijke voorbeelden waaruit blijkt dat dienstknechten van God weigerden onredelijke eisen van de autoriteit te gehoorzamen?
12 Gods dienstknechten hebben altijd erkend dat er grenzen zijn aan de onderworpenheid die zij volgens hun geweten aan de superieure autoriteiten verschuldigd zijn. Omstreeks de tijd dat Mozes in Egypte werd geboren, beval Farao twee Hebreeuwse vroedvrouwen alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes te doden. De vroedvrouwen lieten de baby’s echter in leven. Was het verkeerd van hen dat zij Farao niet gehoorzaamden? Nee, zij volgden hun door God geschonken geweten, en God zegende hen daarvoor (Exodus 1:15-20). Toen Israël in Babylon in ballingschap was, eiste Nebukadnezar dat zijn functionarissen, met inbegrip van de Hebreeën Sadrach, Mesach en Abednego, zich neerbogen voor een beeld dat hij in de vlakte van Dura had opgericht. De drie Hebreeën weigerden dit. Deden zij daar verkeerd aan? Nee, aangezien het opvolgen van het bevel van de koning ongehoorzaamheid aan Gods wet zou hebben betekend. — Exodus 20:4, 5; Daniël 3:1-18.
’God als regeerder gehoorzamen’
13. Welk voorbeeld stelden de vroege christenen in de kwestie van relatieve gehoorzaamheid aan de superieure autoriteiten?
13 Op overeenkomstige wijze antwoordden Petrus en Johannes toen de joodse autoriteiten hun bevalen op te houden met het prediken omtrent Jezus: „Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God” (Handelingen 4:19; 5:29). Zij konden niet zwijgen. Het tijdschrift The Christian Century vestigt met de volgende woorden de aandacht op nog een ander door de vroege christenen ingenomen gewetensvol standpunt: „De eerste christenen dienden niet in het leger. Roland Bainton merkt op dat ’er vanaf het einde van de nieuwtestamentische periode tot op het decennium 170–180 A.D. geen enkele aanwijzing voor bestaat dat christenen in het leger dienden’ (Christian Attitudes Toward War and Peace [Abingdon, 1960], blz. 67, 68). . . . Swift zegt dat Justinus Martyr ’het als vanzelfsprekend beschouwt dat christenen zich van gewelddaden onthouden’.”
14, 15. Wat zijn enkele bijbelse beginselen waardoor de relatieve gehoorzaamheid van de vroege christenen aan menselijke autoriteiten werd bepaald?
14 Waarom dienden de vroege christenen niet als soldaat? Ieder van hen bestudeerde ongetwijfeld zorgvuldig Gods Woord en wetten en nam zijn persoonlijke beslissing op grond van zijn door de bijbel geoefende geweten. Zij waren neutraal, „geen deel van de wereld”, en hun neutraliteit verbood hun partij te kiezen in de conflicten van deze wereld (Johannes 17:16; 18:36). Bovendien behoorden zij God toe (2 Timotheüs 2:19). Hun leven afleggen voor de staat zou betekend hebben dat zij aan caesar gaven wat God toebehoorde. Daar kwam nog bij dat zij deel uitmaakten van een door banden van liefde verenigde internationale broederschap (Johannes 13:34, 35; Kolossenzen 3:14; 1 Petrus 4:8; 5:9). Zij konden niet met een goed geweten de wapens opnemen met de kans een medechristen te doden.
15 Bovendien konden christenen niet meedoen aan populaire religieuze gebruiken, zoals de keizeraanbidding. Het gevolg was dat zij werden beschouwd als „eigenaardige en gevaarlijke mensen, en de rest van de bevolking uiteraard wantrouwend tegenover hen stond” (Still the Bible Speaks, door W. A. Smart). Hoewel Paulus schreef dat christenen ’eer moesten geven aan wie om de eer vroeg’, vergaten zij niet hun grotere vrees of eerbied voor Jehovah (Romeinen 13:7; Psalm 86:11). Jezus zelf zei: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die èn ziel èn lichaam kan vernietigen in Gehenna.” — Mattheüs 10:28.
16. (a) Op welke terreinen moeten christenen hun onderworpenheid aan de superieure autoriteiten zorgvuldig afwegen? (b) Wat wordt door het kader op bladzijde 27 geïllustreerd?
16 Als christenen worden wij in deze tijd met soortgelijke uitdagingen geconfronteerd. Wij kunnen niet deelnemen aan enigerlei moderne versie van afgoderij — of het nu gaat om het maken van met aanbidding te vergelijken gebaren voor een beeld of symbool of het toeschrijven van redding aan een persoon of een organisatie (1 Korinthiërs 10:14; 1 Johannes 5:21). En net als de vroege christenen kunnen wij niet schipperen ten aanzien van onze christelijke neutraliteit. — Vergelijk 2 Korinthiërs 10:4.
„Zachtaardigheid en diepe achting”
17. Welke raad gaf Petrus aan degenen die wegens hun geweten lijden ondergingen?
17 De apostel Petrus schreef over ons gewetensvolle standpunt en zei: „Indien iemand het, om het geweten tegenover God, uithoudt onder bedroevende dingen en onrechtvaardig lijdt, is dit iets wat aangenaam is” (1 Petrus 2:19). Ja, het is aangenaam voor God wanneer een christen ondanks vervolging pal staat, en het heeft bovendien het voordeel dat het geloof van die christen wordt gesterkt en gelouterd (Jakobus 1:2-4; 1 Petrus 1:6, 7; 5:8-10). Petrus schreef eveneens: „Ook al zoudt gij lijden ter wille van rechtvaardigheid, gij zijt gelukkig. Vreest echter niet het voorwerp van hun vrees en raakt ook niet in beroering. Maar heiligt de Christus als Heer in uw hart, altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden verlangt voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting” (1 Petrus 3:14, 15). Werkelijk nuttige raad!
18, 19. Hoe kan een houding van diepe achting en redelijkheid een hulp zijn indien de autoriteit onze vrijheid van aanbidding beperkingen oplegt?
18 Wanneer er vervolging rijst omdat de autoriteit het christelijke standpunt verkeerd begrijpt of omdat religieuze leiders van de christenheid de autoriteiten een verkeerde voorstelling van Jehovah’s Getuigen hebben gegeven, kan de druk misschien worden verlicht door de autoriteiten op de hoogte te stellen van de feiten. Daar een christen zachtaardigheid en diepe achting aan de dag legt, biedt hij geen fysieke weerstand aan vervolgers. Maar hij gebruikt wel elk beschikbare wettige middel om zijn geloof te verdedigen. Vervolgens laat hij de kwestie in Jehovah’s handen rusten. — Filippenzen 1:7; Kolossenzen 4:5, 6.
19 Diepe achting beweegt een christen er ook toe zover te gaan als hij kan in het gehoorzamen van de autoriteit zonder zijn geweten geweld aan te doen. Indien bijvoorbeeld gemeentevergaderingen worden verboden, zullen christenen een minder in het oog lopende manier vinden om zich aan Jehovah’s tafel te blijven voeden. De Opperste Autoriteit, Jehovah God, zegt ons bij monde van Paulus: „Laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is” (Hebreeën 10:24, 25). Maar zulke bijeenkomsten kunnen onopvallend worden gehouden. Ook al zijn er slechts enkele aanwezigen, wij kunnen het vertrouwen hebben dat God zulke regelingen zegent. — Vergelijk Mattheüs 18:20.
20. Hoe kunnen christenen te werk gaan indien de openbare prediking van het goede nieuws wordt verboden?
20 Evenzo hebben sommige autoriteiten de openbare prediking van het goede nieuws verboden. Christenen die onder die autoriteiten leven, houden in gedachte dat de Opperste Autoriteit door bemiddeling van Jezus zelf heeft gezegd: „Eerst [moet] in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Markus 13:10). Vandaar dat zij de Opperste Autoriteit gehoorzamen, wat dit hun ook mag kosten. De apostelen predikten daar waar dit mogelijk was, in het openbaar en van huis tot huis, maar er zijn ook andere manieren om mensen te bereiken, zoals informeel getuigenis geven (Johannes 4:7-15; Handelingen 5:42; 20:20). Vaak zullen de autoriteiten het predikingswerk ongemoeid laten indien alleen de bijbel wordt gebruikt — hetgeen de nadruk legt op de noodzaak dat alle Getuigen goed opgeleid worden in het redeneren aan de hand van de Schrift. (Vergelijk Handelingen 17:2, 17.) Door vrijmoedig maar toch respectvol te zijn, kunnen christenen vaak een methode vinden om Jehovah te gehoorzamen zonder zich de gramschap van de superieure autoriteiten op de hals te halen. — Titus 3:1, 2.
21. Als caesar christenen meedogenloos vervolgt, welke handelwijze moeten zij dan besluiten te volgen?
21 Soms worden christenen echter meedogenloos vervolgd door de autoriteit. Dan kunnen wij, met een rein geweten, alleen maar volharden in het doen van wat juist is. De jonge Franz Reiter stond voor een keus: schipperen ten aanzien van zijn geloof of sterven. Aangezien hij zijn aanbidding van God niet kon opgeven, zag hij moedig de dood onder de ogen. De avond voordat hij stierf, schreef Franz aan zijn moeder: „Ik zal morgenochtend worden geëxecuteerd. God heeft mij gesterkt, zoals altijd met alle ware christenen in het verleden het geval is geweest . . . Als u standvastig blijft tot de dood, zullen wij elkaar in de opstanding weerzien.”
22. Welke hoop hebben wij, en hoe dienen wij ondertussen te handelen?
22 Eens zal de gehele mensheid onder slechts één rechtvaardige wet staan, die van Jehovah God. Tot die tijd moeten wij ons met een goed geweten houden aan de regeling van God en in relatieve onderworpenheid aan de superieure autoriteiten blijven, terwijl wij terzelfder tijd onze Soevereine Heer Jehovah in alles gehoorzamen. — Filippenzen 4:5-7.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Wat is de dwingende reden om aan de superieure autoriteiten onderworpen te zijn?
◻ Waarom dienen wij niet te aarzelen de door caesar opgelegde belastingen te betalen?
◻ Wat voor eer dienen wij de autoriteit te betonen?
◻ Waarom is onze onderworpenheid aan caesar slechts relatief?
◻ Hoe dienen wij te reageren als wij worden vervolgd omdat caesar datgene verlangt wat God toebehoort?
[Kader op blz. 27]
Respect, geen aanbidding
Op een ochtend merkte Terra, een jonge Canadese getuige van Jehovah, tijdens de les dat de onderwijzer een medeleerlinge enkele ogenblikken uit het klaslokaal meenam. Kort daarna vroeg de onderwijzer Terra zachtjes of zij met hem mee wilde gaan naar het kantoor van het schoolhoofd.
Daar aangekomen, merkte Terra dat de Canadese vlag over het bureau van het schoolhoofd gedrapeerd was. De onderwijzer gelastte Terra op de Canadese vlag te spugen! Hij zei dat aangezien Terra het volkslied niet zong en de vlag niet groette, er geen reden was waarom zij zoiets niet kon doen. Terra weigerde en legde uit dat hoewel Jehovah’s Getuigen de vlag niet aanbidden, zij er wel respect voor hebben.
Weer terug in de klas deelde de onderwijzer mee dat hij zojuist een experiment had uitgevoerd. Hij had twee leerlingen één voor één naar het kantoor van het schoolhoofd meegenomen en hun gelast op de vlag te spugen. Hoewel de eerste leerlinge aan patriottische ceremoniën deelnam, spuugde zij op de vlag toen dit haar gezegd werd. Terra daarentegen zong het volkslied niet en groette de vlag niet; toch weigerde zij de vlag op deze wijze te onteren. De onderwijzer maakte duidelijk dat Terra degene was die het juiste respect toonde. — Jaarboek 1990 van Jehovah’s Getuigen.
[Illustratieverantwoording op blz. 23]
French Embassy Press & Information Division
USSR Mission to the UN