Gods kudde met liefde weiden
„Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd.” — 1 PETRUS 5:2.
1, 2. Wat is Jehovah’s overheersende eigenschap, en hoe treedt deze aan de dag?
DOOR de hele Heilige Schrift heen wordt duidelijk gemaakt dat liefde Gods overheersende eigenschap is. „God is liefde” verklaart 1 Johannes 4:8. Aangezien zijn liefde tot uitdrukking komt in daden, zegt 1 Petrus 5:7 dat God ’voor u zorgt’. In de bijbel wordt de manier waarop Jehovah voor zijn volk zorgt, vergeleken met de manier waarop een liefdevolle herder teder voor zijn schapen zorgt: „Zie! De Soevereine Heer Jehovah zelf zal . . . zijn eigen kudde weiden. Met zijn arm zal hij de lammeren bijeenbrengen, en aan zijn boezem zal hij ze dragen. De zogenden zal hij met zorg leiden” (Jesaja 40:10, 11). Hoe vertroost voelde David zich dat hij kon zeggen: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken”! — Psalm 23:1.
2 Het is passend dat de bijbel mensen die God begunstigt, met schapen vergelijkt, want schapen zijn vreedzaam, gedwee, gehoorzaam aan hun zorgzame herder. Als een liefdevolle Herder bekommert Jehovah zich intens om zijn met schapen te vergelijken volk. Hij toont dit door in materieel en geestelijk opzicht in hun behoeften te voorzien en hen door de moeilijke „laatste dagen” van deze boze wereld heen naar zijn naderbij komende rechtvaardige nieuwe wereld te leiden. — 2 Timotheüs 3:1-5, 13; Mattheüs 6:31-34; 10:28-31; 2 Petrus 3:13.
3. Hoe beschreef de psalmist de manier waarop Jehovah voor zijn schapen zorgt?
3 Merk Jehovah’s liefdevolle zorg voor zijn schapen op: „De ogen van Jehovah zijn gewend naar de rechtvaardigen, en zijn oren naar hun hulpgeschreeuw. . . . Zij riepen luid, en Jehovah zelf hoorde, en uit al hun noden heeft hij hen bevrijd. Jehovah is nabij de gebrokenen van hart; en de verbrijzelden van geest redt hij. Talrijk zijn de rampspoeden van de rechtvaardige, maar uit die alle bevrijdt Jehovah hem” (Psalm 34:15-19). Wat een grote troost verschaft de Universele Herder zijn met schapen te vergelijken volk!
Het voorbeeld van de Voortreffelijke Herder
4. Wat is Jezus’ rol in de zorg voor Gods kudde?
4 Gods Zoon, Jezus, heeft heel veel van zijn Vader geleerd, want de bijbel noemt Jezus „de voortreffelijke herder” (Johannes 10:11-16). Op zijn uitermate belangrijke dienst voor Gods kudde wordt in Openbaring hoofdstuk 7 de aandacht gevestigd. In vers 9 worden Gods dienstknechten in onze tijd „een grote schare” genoemd, afkomstig „uit alle natiën en stammen en volken en talen”. Vervolgens staat er in vers 17: „Het Lam [Jezus] . . . zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” Jezus leidt Gods schapen naar de wateren der waarheid die tot eeuwig leven leiden (Johannes 17:3). Merk op dat Jezus „het Lam” wordt genoemd, hetgeen duidt op zijn eigen hoedanigheden, die met de eigenschappen van een schaap te vergelijken zijn, want hij is het voornaamste voorbeeld van onderworpenheid aan God.
5. Welke gevoelens had Jezus ten aanzien van mensen?
5 Op aarde leefde Jezus onder de mensen en zag hun deerniswekkende toestand. Hoe reageerde hij op hun ellendige situatie? „Hij [had] medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mattheüs 9:36). Schapen zonder herder hebben zwaar te lijden van roofdieren, evenals schapen die onverschillige herders hebben. Maar Jezus bekommerde zich intens om hen, want hij zei: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel. Want mijn juk is weldadig en mijn vracht is licht.” — Mattheüs 11:28-30.
6. Hoe toonde Jezus consideratie jegens de onderdrukten?
6 De bijbelse profetieën voorzeiden dat Jezus mensen liefdevol zou bejegenen: „Jehovah . . . heeft [mij] gezalfd . . . om de gebrokenen van hart te verbinden, . . . om alle treurenden te troosten” (Jesaja 61:1, 2; Lukas 4:17-21). Nooit keek Jezus neer op de armen en misdeelden. In plaats daarvan vervulde hij Jesaja 42:3: „Een geknakt riet zal hij niet breken; en wat een kwijnende vlaspit betreft, hij zal ze niet uitblussen.” (Vergelijk Mattheüs 12:17-21.) De ellendigen waren als geknakte rietstengels, als lampepitten die op het punt stonden uit te doven wegens gebrek aan brandstof. In het besef van hun beklagenswaardige toestand betoonde Jezus hun mededogen en bezielde hen met kracht en hoop door hen geestelijk en lichamelijk te genezen. — Mattheüs 4:23.
7. Naar wie leidde Jezus degenen die gunstig op hem reageerden?
7 Grote aantallen met schapen te vergelijken mensen reageerden gunstig op Jezus. Zijn onderwijs was zo aantrekkelijk dat beambten die werden uitgezonden om hem te arresteren, berichtten: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken” (Johannes 7:46). Ja, de huichelachtige religieuze leiders klaagden zelfs: „De wereld is hem achternagelopen”! (Johannes 12:19) Maar Jezus wilde geen eer of roem voor zichzelf. Hij leidde de mensen naar zijn Vader. Hij leerde hun Jehovah te dienen uit liefde voor Zijn bewonderenswaardige eigenschappen: „Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand.” — Lukas 10:27, 28.
8. Waarin verschilt de gehoorzaamheid die Gods dienstknechten hem schenken van die welke anderen aan wereldse regeerders geven?
8 Het verheugt Jehovah zeer dat zijn met schapen te vergelijken dienstknechten op basis van hun liefde voor hem zijn universele soevereiniteit ondersteunen. Omdat zij zijn innemende hoedanigheden kennen, verkiezen zij het hem uit eigen vrije wil te dienen. Hoe anders dan de leiders van deze wereld, die door hun onderdanen alleen maar worden gehoorzaamd uit vrees, of met tegenzin, of omdat zij er een bijbedoeling mee hebben! Nooit zou van Jehovah of van Jezus gezegd kunnen worden wat van een paus van de Rooms-Katholieke Kerk werd gezegd: „Hij werd door velen bewonderd, door allen gevreesd, door niemand bemind.” — Vicars of Christ — The Dark Side of the Papacy, door Peter De Rosa.
Wrede herders in Israël
9, 10. Beschrijf de leiders van het oude Israël en die uit de eerste eeuw.
9 In tegenstelling tot Jezus hadden de religieuze leiders van Israël in zijn dagen geen liefde voor de schapen. Zij waren als de vroegere regeerders van deze natie over wie Jehovah had gezegd: „Wee de herders van Israël, die weiders van zichzelf zijn geworden! Is het niet de kudde die de herders behoren te weiden? . . . De ziek geworden dieren hebt gij niet gesterkt en het kranke hebt gij niet genezen, en het gebrokene hebt gij niet verbonden, en het weggedrevene hebt gij niet teruggebracht, en het verlorene hebt gij niet gezocht, maar met hardvochtigheid hebt gij hen in onderworpenheid gehad, ja, met tirannie.” — Ezechiël 34:2-4.
10 Net als die politieke leiders waren de joodse religieuze leiders uit de eerste eeuw hardvochtig (Lukas 11:47-52). Om dit te illustreren, vertelde Jezus over een jood die beroofd en geslagen was en die men halfdood langs de weg had laten liggen. Er kwam een Israëlitische priester langs, maar toen hij de jood zag, ging hij aan de overkant van de weg voorbij. Een leviet deed hetzelfde. Toen kwam er een niet-Israëliet, een verachte Samaritaan, voorbij en hij ontfermde zich over het slachtoffer. Hij verbond zijn wonden, bracht hem op zijn eigen beest naar een herberg en zorgde voor hem. Hij betaalde de waard en zei dat hij terug zou komen om eventuele verdere kosten te vergoeden. — Lukas 10:30-37.
11, 12. (a) Hoe bereikte de goddeloosheid van de religieuze leiders een hoogtepunt in Jezus’ tijd? (b) Wat deden de Romeinen uiteindelijk met de religieuze leiders?
11 De religieuze leiders in Jezus’ tijd waren zo verdorven dat toen Jezus Lazarus uit de dood had opgewekt, de overpriesters en de Farizeeën het Sanhedrin bijeenriepen en zeiden: „Wat staat ons te doen, want deze mens [Jezus] verricht vele tekenen? Als wij hem zo laten begaan, zullen zij allemaal geloof in hem stellen, en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als onze natie wegnemen” (Johannes 11:47, 48). Zij waren niet geïnteresseerd in het goede dat Jezus ten behoeve van de dode man had gedaan. Zij waren bezorgd voor hun positie. „Van die dag af dan beraadslaagden zij om [Jezus] te doden.” — Johannes 11:53.
12 Om hun goddeloosheid nog erger te maken, „beraadslaagden [de overpriesters] nu om ook Lazarus te doden, omdat vanwege hem velen der joden daarheen gingen en geloof stelden in Jezus” (Johannes 12:10, 11). Hun zelfzuchtige pogingen om hun positie te beschermen, waren vergeefs, want Jezus had hun gezegd: „Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Mattheüs 23:38). Als vervulling van die woorden kwamen nog tijdens dat geslacht de Romeinen en namen ’hun plaats en hun natie’ alsook hun leven weg.
Liefdevolle herders in de christelijke gemeente
13. Wie beloofde Jehovah te zenden om zijn kudde te weiden?
13 Ter vervanging van de wrede, zelfzuchtige herders zou Jehovah de Voortreffelijke Herder, Jezus, verwekken om voor Zijn kudde te zorgen. Ook beloofde hij liefdevolle onderherders te verwekken om voor de schapen te zorgen: „Ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden, en zij zullen niet meer bevreesd zijn” (Jeremia 23:4). Zo worden in deze tijd, net als in de eerste-eeuwse christelijke gemeenten, „in stad na stad oudere mannen [aangesteld]” (Titus 1:5). Deze in geestelijk opzicht oudere mannen, die voldoen aan de in de Schrift uiteengezette vereisten, moeten ’de kudde Gods weiden’. — 1 Petrus 5:2; 1 Timotheüs 3:1-7; Titus 1:7-9.
14, 15. (a) Met het ontwikkelen van welke houding hadden de discipelen moeite? (b) Wat deed Jezus om hun te tonen dat ouderlingen nederige dienstknechten dienen te zijn?
14 Bij hun zorg voor de schapen moeten ouderlingen „bovenal intense liefde” voor hen hebben (1 Petrus 4:8). Maar de discipelen van Jezus, die zich te zeer om aanzien en positie bekommerden, moesten dit leren. Toen dus de moeder van twee discipelen tot Jezus zei: „Zeg dat deze twee zonen van mij in uw koninkrijk de een aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand mogen zitten”, werden de andere discipelen verontwaardigd. Jezus zei tot hen: „De regeerders der natiën [heersen] over hen . . . en de groten [oefenen] autoriteit over hen . . . Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn.” — Mattheüs 20:20-28.
15 Bij een andere gelegenheid, nadat de discipelen er „met elkaar over geargumenteerd [hadden] wie groter was”, zei Jezus tot hen: „Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen en de dienaar van allen zijn” (Markus 9:34, 35). Ootmoedigheid des geestes en de bereidheid om te dienen moesten een deel van hun persoonlijkheid worden. Toch bleven de discipelen moeite hebben met die ideeën, want nog op de avond voordat Jezus stierf, tijdens zijn laatste avondmaal, ontstond er onder hen „een heftig twistgesprek” over de vraag wie de grootste was! En dat terwijl Jezus hun had getoond hoe een ouderling de kudde moest dienen; hij had zich vernederd en hun voeten gewassen. Hij zei: „Indien ik . . ., ofschoon ik Heer en Leraar ben, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaars voeten te wassen. Want ik heb u het voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen zoals ik u heb gedaan.” — Lukas 22:24; Johannes 13:14, 15.
16. Welke opmerkingen over de allerbelangrijkste hoedanigheid van ouderlingen stonden in 1899 in De Wachttoren?
16 Jehovah’s Getuigen hebben altijd onderwezen dat ouderlingen zo moeten zijn. Bijna een eeuw geleden vestigde de Watch Tower van 1 april 1899 de aandacht op Paulus’ woorden in 1 Korinthiërs 13:1-8 en zei vervolgens: „De Apostel geeft duidelijk te kennen dat kennis en welsprekendheid niet het allerbelangrijkste criterium zijn, maar dat liefde waarvan het hele hart doortrokken is en waardoor de hele levenswandel gekenmerkt wordt en die ons sterfelijke lichaam aandrijft en bestuurt, het ware criterium is — het werkelijke bewijs van onze verhouding met God. . . . Het voornaamste kenmerk waarnaar gezocht moet worden in een ieder die als dienstknecht van de kerk wordt aanvaard, om dienst te verrichten in heilige zaken, moet in de allereerste plaats de geest van liefde zijn.” Het tijdschrift merkte op dat mannen die niet nederig uit liefde zouden dienen, „onbetrouwbare leraren zijn, en waarschijnlijk meer kwaad dan goed zullen doen”. — 1 Korinthiërs 8:1.
17. Hoe beklemtoont de bijbel de hoedanigheden die ouderlingen moeten hebben?
17 Oudere mannen moeten dus niet over de schapen „heersen” (1 Petrus 5:3). In plaats daarvan moeten zij de leiding nemen in het „vriendelijk [zijn] jegens elkaar, teder mededogend” (Efeziërs 4:32). Paulus beklemtoonde: „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid des geestes, zachtaardigheid en lankmoedigheid. . . . Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — Kolossenzen 3:12-14.
18. (a) Welk voortreffelijke voorbeeld gaf Paulus in het omgaan met de schapen? (b) Waarom mogen ouderlingen de behoeften van de schapen niet negeren?
18 Paulus had dit geleerd, want hij zei: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thessalonicenzen 2:7, 8). In overeenstemming daarmee zei hij: „Spreekt bemoedigend tot de terneergeslagen zielen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen” (1 Thessalonicenzen 5:14). Ongeacht de aard van het probleem waarmee de schapen hen wellicht benaderen, dienen ouderlingen Spreuken 21:13 in gedachte te houden: „Wat een ieder betreft die zijn oor toesluit voor het klaaggeschrei van de geringe, ook híj zal roepen en geen antwoord krijgen.”
19. Waarom zijn liefdevolle ouderlingen een zegen, en hoe reageren de schapen op deze liefde?
19 Oudere mannen die de kudde liefdevol weiden, zijn een zegen voor de schapen. Jesaja 32:2 voorzei: „Een ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” Het stemt ons gelukkig te weten dat veel van onze ouderlingen in deze tijd in dat prachtige beeld van verkwikking passen. Zij hebben geleerd het volgende beginsel toe te passen: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (Romeinen 12:10). Wanneer ouderlingen dit soort van liefde en nederigheid aan de dag leggen, reageren de schapen door hun „om hun werk meer dan buitengewone achting in liefde” te betonen. — 1 Thessalonicenzen 5:12, 13.
Respecteer de aanwending van de vrije wil
20. Waarom moeten ouderlingen iemands vrije wil respecteren?
20 Jehovah heeft de mensen geschapen met een vrije wil om hun eigen beslissingen te nemen. Hoewel ouderlingen raad en zelfs streng onderricht moeten geven, mogen zij niet het leven of het geloof van een ander gaan beheersen. Paulus zei: „Niet dat wij de meesters over uw geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde, want gij staat door uw geloof” (2 Korinthiërs 1:24). Ja, „een ieder zal zijn eigen vracht dragen” (Galaten 6:5). Jehovah heeft ons binnen de grenzen van zijn wetten en beginselen veel vrijheid gegeven. Ouderlingen dienen het dan ook te vermijden regels vast te stellen wanneer er geen schriftuurlijke beginselen worden overtreden. En zij dienen weerstand te bieden aan elke eventuele neiging om hun eigen persoonlijke meningen als dogma te presenteren of zich door hun ego parten te laten spelen als iemand het met zulke zienswijzen oneens is. — 2 Korinthiërs 3:17; 1 Petrus 2:16.
21. Wat valt er te leren van Paulus’ houding jegens Filemon?
21 Merk op hoe Paulus, toen hij in Rome gevangenzat, zich opstelde tegenover Filemon, een christelijke slaveneigenaar te Kolosse in Klein-Azië. Filemons slaaf, Onesimus genaamd, was naar Rome gevlucht, werd een christen en hielp Paulus nu. Paulus schreef aan Filemon: „Ik zou hem graag hier bij mij houden, opdat hij in plaats van u mij zou blijven dienen in de gevangenisboeien die ik ter wille van het goede nieuws draag. Maar zonder uw toestemming wil ik niets doen, zodat uw goede daad niet onder dwang, maar uit uw eigen vrije wil moge geschieden” (Filemon 13, 14). Paulus stuurde Onesimus terug en vroeg Filemon hem als een christelijke broeder te behandelen. Paulus wist dat de kudde niet van hem was; ze was van God. Hij was niet haar meester, maar haar dienaar. Paulus schreef Filemon niet voor wat hij moest doen; hij respecteerde zijn vrije wil.
22. (a) Wat dienen ouderlingen met betrekking tot hun positie te begrijpen? (b) Wat voor organisatie ontwikkelt Jehovah thans?
22 Naarmate Gods organisatie groeit, worden er meer ouderlingen aangesteld. Zij moeten evenals de meer ervaren ouderlingen begrijpen dat zij een positie van nederige dienst hebben. Op deze wijze zal Gods organisatie, terwijl hij deze naar de nieuwe wereld voert, blijven groeien zoals hij het wil — goed georganiseerd, maar zonder dat liefde en mededogen aan efficiëntie worden opgeofferd. Aldus zal zijn organisatie steeds aantrekkelijker worden voor met schapen te vergelijken mensen, die er het bewijs in zullen zien dat „God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben”. Dat is te verwachten van een organisatie die gegrondvest is op liefde, want „de liefde faalt nimmer”. — Romeinen 8:28; 1 Korinthiërs 13:8.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe beschrijft de bijbel Jehovah’s zorg voor zijn volk?
◻ Welke rol vervult Jezus in de zorg voor Gods kudde?
◻ Wat is de voornaamste kenmerkende eigenschap die ouderlingen moeten hebben?
◻ Waarom moeten ouderlingen de vrije wil van de schapen in aanmerking nemen?
[Illustratie op blz. 16]
Jezus, de „voortreffelijke herder”, toonde mededogen
[Illustraties op blz. 17]
De verdorven religieuze leiders spanden samen om Jezus te doden