-
Het verband tussen de waterdoop en reddingDe Wachttoren 1973 | 15 februari
-
-
4. Waarom is, zoals werd geïllustreerd in het geval van de joden die onder het Mozaïsche Wetsverbond stonden, een goed geweten iets waar wij God om moeten verzoeken?
4 Iets wat hiermee overeenkomt, is wat er met degenen gebeurt die de gedoopte discipelen van Jezus Christus worden. Een goed geweten jegens God is niet iets waarmee wij worden geboren of dat wij op onze eigen voorwaarden door middel van werken van zelfrechtvaardigheid tot stand kunnen brengen. De joden trachtten een goed geweten jegens Jehovah God te verkrijgen door naar volmaaktheid te streven in het verrichten van de werken die werden voorgeschreven in het Mozaïsche wetsverbond dat met hun natie was gesloten, maar zij slaagden hier niet in. Om die reden moesten zij jaarlijks, op elke verzoendag (10 Tisjri), door Israëls hogepriester zoenoffers laten brengen, opdat zij weer een goed geweten jegens Jehovah konden hebben. Een goed geweten is dus iets waar wij Jehovah om moeten verzoeken.
5. (a) Hoe doen wij een verzoek aan God om een goed geweten, en hoe krijgen wij het? (b) Wiens wil volbrachten wij tot op die tijd?
5 Dat is ook de reden waarom Petrus, als hij vermeldt wat er bij de doop is betrokken, zegt: „Niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees, maar het verzoek aan God om een goed geweten” (1 Petr. 3:21). Hoe doen wij dan een verzoek aan God om dat goede geweten? Wij doen dit door net zo te handelen als Noach, die zich opdroeg voordat hij door het water heenging. Net als Noach dragen wij ons aan Jehovah God op om zijn wil te doen, terwijl wij die wil dan voortaan ook werkelijk ten uitvoer brengen. En aangezien dit betekent dat wij in contact komen met Jehovah’s nieuwe verbond, waarvan Jezus Christus de Middelaar is, moeten wij datgene doen wat de Israëlieten bij de berg Sinaï deden, voordat zij in het Mozaïsche wetsverbond werden opgenomen, toen zij zich aan God opdroegen met de woorden: „Alles wat Jehovah heeft gesproken, zijn wij bereid te doen” (Ex. 19:8; 24:7, 8). Tot op die tijd volbrachten wij „de wil van de natiën” en leefden wij „voor de begeerten van mensen”; maar nu dragen wij ons op ten einde „voor Gods wil” te leven (1 Petr. 4:1-3, 19). Dit heeft tot gevolg dat wij een goed geweten krijgen, want als wij weten dat wij Gods wil doen, bezitten wij een goed geweten.
-
-
Het verband tussen de waterdoop en reddingDe Wachttoren 1973 | 15 februari
-
-
10. (a) Waarvoor moeten wij ons, opdat wij gered kunnen worden, aanbieden? (b) Waarom is het „krachtens de opstanding van Jezus Christus” dat zulk een doop ons ook nu redt?
10 Wij kunnen nu derhalve goed begrijpen dat wij, als wij gered willen worden, ons in navolging van Jezus Christus en in gehoorzaamheid aan zijn gebod voor de waterdoop moeten aanbieden (Matth. 28:19, 20). Het zou in 1 Petrus 3:21 niet duidelijker gezegd kunnen worden, want daar staat: „Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermee overeenkomt, namelijk de doop . . ., krachtens de opstanding van Jezus Christus.” Wij moeten met ons hart geloven dat God hem uit de doden heeft opgewekt. Wij hebben voor onze redding een uit de doden opgewekte Jezus Christus nodig, want alleen een uit de doden opgewekte Zoon van God zou als Gods Hogepriester kunnen optreden die aan God in de hemel de waarde kon aanbieden van zijn levensbloed dat was vergoten opdat wij vergeving van zonden en een daaruit voortvloeiend goed geweten konden krijgen. Hij is noodzakelijk wil God ons in antwoord op ons verzoek een goed geweten kunnen geven. — 1 Petr. 3:22.
-