Wereld
Definitie: Wanneer „wereld” de vertaling is van het Griekse woord koʹsmos, kan het betekenen (1) de mensheid als geheel, los van haar morele toestand of levenswijze, (2) het raamwerk van menselijke omstandigheden waarin iemand wordt geboren en waarin hij leeft, of (3) het overgrote deel der mensheid met uitzondering van Jehovah’s goedgekeurde dienstknechten. Sommige bijbelvertalers hebben onnauwkeurige meningen in de hand gewerkt door „wereld” ook te gebruiken als equivalent van Griekse termen die „aarde”, „bewoonde aarde” en „samenstel van dingen” betekenen. In de volgende bespreking zal voornamelijk aandacht worden besteed aan de derde van de bovenstaande genummerde betekenissen van „wereld”.
Zal de wereld door vuur worden vernietigd?
2 Petr. 3:7: „Door hetzelfde woord [van God] zijn de hemelen en de aarde van nu voor het vuur opgespaard en ze worden bewaard voor de dag van het oordeel en van de vernietiging der goddeloze mensen.” (Merk op dat de „goddeloze mensen”, niet de mensheid in haar geheel, vernietigd zullen worden. Evenzo spreekt vers 6 over de vernietiging van de „wereld” in Noachs dagen. Goddeloze mensen werden vernietigd, maar zowel de aarde als de godvrezende Noach en zijn gezin bleven gespaard. Zal het „vuur” in de komende oordeelsdag letterlijk zijn, of is het een symbool van totale vernietiging? Welk effect zou letterlijk vuur hebben op letterlijke hemellichamen zoals de reeds intens hete zon en sterren? Zie voor een verdere beschouwing van deze tekst blz. 30, 31, onder „Aarde”.)
Spr. 2:21, 22: „De oprechten zijn het die op de aarde zullen verblijven, en de onberispelijken zijn het die erop zullen overblijven. Wat de goddelozen betreft, zij zullen van de aarde zelf worden afgesneden; en wat de verraderlijken betreft, zij zullen ervan worden weggerukt.”
Wie is de heerser van deze wereld — God of Satan?
Dan. 4:35: „[De Allerhoogste God, Jehovah,] doet naar zijn eigen wil onder het heerleger van de hemel en de bewoners der aarde. En er bestaat niemand die zijn hand kan tegenhouden of die tot hem kan zeggen: ’Wat hebt gij gedaan?’” (In dezelfde trant spreekt Jeremia 10:6, 7 over Jehovah als de „Koning der natiën” omdat hij de Allerhoogste Koning is, degene die menselijke koningen en de natiën waarover zij regeren, ter verantwoording kan en zal roepen. Als Schepper van de aarde is Jehovah de rechtmatige Heerser over de aarde; hij heeft nooit afstand gedaan van die positie.)
Joh. 14:30: „[Jezus zei:] De heerser van de wereld is op komst. En hij heeft geen vat op mij.” (Het is duidelijk dat deze heerser niet Jehovah God is, want zijn wil wordt door Jezus altijd loyaal volbracht. Deze „heerser van de wereld” moet „de goddeloze” zijn, Satan de Duivel, over wie in 1 Johannes 5:19 staat dat ’de gehele wereld in zijn macht ligt’. Hoewel de mensheid op een planeet leeft die aan God toebehoort, bevindt de wereld die bestaat uit degenen die geen gehoorzame dienstknechten van Jehovah zijn, zich onder Satans bestuur omdat zulke mensen hem gehoorzamen. Zij die zich van ganser harte aan Jehovah’s heerschappij onderwerpen, zijn geen deel van die wereld. Vergelijk 2 Korinthiërs 4:4.)
Openb. 13:2: „De draak [Satan de Duivel] gaf het beest zijn kracht en zijn troon en grote autoriteit.” (Een vergelijking van de beschrijving van dit „beest” met Daniël 7 geeft te kennen dat het een afbeelding is van menselijk bestuur, niet van slechts één regering maar van het wereldomvattende stelsel van politieke heerschappij. Dat Satan daar de heerser van is, stemt overeen met Lukas 4:5-7 en ook met Openbaring 16:14, 16, waar wordt beschreven dat demonische uitingen de heersers van de gehele aarde aanvoeren tot de oorlog tegen God te Armageddon. Satans heerschappij over de wereld wordt slechts door God getolereerd totdat Zijn bestemde tijd aanbreekt om de strijdvraag inzake de universele soevereiniteit te beslechten.)
Openb. 11:15: „Er weerklonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: ’Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus geworden.’” (Toen dit in 1914 gebeurde, gingen voor het huidige goddeloze samenstel „de laatste dagen” in. Een nieuwe manifestatie van Jehovah’s soevereiniteit verscheen, ditmaal door bemiddeling van zijn eigen Zoon als Messiaanse Regeerder. Spoedig zal de goddeloze wereld worden vernietigd, en Satan, die de wereld regeert, zal in de afgrond worden geworpen, niet meer in staat mensen te beïnvloeden.)
Hoe staan ware christenen tegenover de wereld en tegenover mensen die daar een deel van zijn?
Joh. 15:19: ’Gij [Jezus’ volgelingen] zijt geen deel van de wereld, maar ik heb u uit de wereld uitgekozen.’ (Ware christenen zijn dus geen deel van de mensenmaatschappij die van God vervreemd is. Zij kwijten zich van normale menselijke bezigheden, maar zij mijden zienswijzen, spraak en gedrag die kenmerkend zijn voor de wereld en die strijdig zijn met Jehovah’s rechtvaardige wegen.) (Zie blz. 160-164; ook blz. 299-305.)
Jak. 4:4: „Overspeelsters, weet gij niet dat de vriendschap met de wereld vijandschap met God is? Al wie daarom een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God.” (Doordat christenen onvolmaakt zijn, kunnen zij soms bezoedeld raken door contacten met de wereld. Maar wanneer zij raad krijgen uit Gods Woord, hebben zij berouw en herzien zij hun handelwijze. Indien sommigen het echter weloverwogen verkiezen zich bij de wereld aan te sluiten of de geest van de wereld na te volgen, geven zij er blijk van dat zij niet langer ware christenen zijn maar een deel zijn geworden van de wereld die in vijandschap met God verkeert.)
Rom. 13:1: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst.” (Degenen die deze raad ter harte nemen, zijn geen opstandelingen die trachten de regeringen van de wereld omver te werpen. Zij onderwerpen zich aan het gezag van politieke heersers en gehoorzamen hen zolang de eisen van zulke heersers niet in strijd zijn met Gods vereisten. Dergelijke regeringen zijn door God voorzien en voorzegd. Ze oefenen gezag uit, niet omdat hij ze daartoe gemachtigd heeft, maar onder zijn toelating. Op zijn bestemde tijd zal hij ze dan ook verwijderen.)
Gal. 6:10: „Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” (Ware christenen laten dus niet na goed te doen jegens hun medemensen. Zij volgen God na, die de zon laat schijnen op zowel goeden als goddelozen. — Matth. 5:43-48.)
Matth. 5:14-16: „Gij zijt het licht der wereld. . . . Laat evenzo uw licht voor de mensen schijnen, opdat zij uw voortreffelijke werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, heerlijkheid geven.” (Het ligt voor de hand dat zij die christenen zijn, de wereld een actief getuigenis omtrent Gods naam en voornemen moeten geven, willen anderen God verheerlijken wegens datgene wat christenen doen. Op deze activiteit leggen ware christenen sterk de nadruk.)
Wat is de betekenis van de huidige wereldtoestanden?
Zie „Laatste dagen”.