-
4C „Gehenna” — symbool van volledige vernietigingNieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen
-
-
Het dal van Hinnom lag ten westen en zuiden van het oude Jeruzalem (Joz 15:8; 18:16; Jer 19:2, 6). Onder de latere koningen van Juda werd het gebruikt voor de afgodische aanbidding van de heidense god Molech, aan welke god mensenoffers als brandoffer werden gebracht (2Kr 28:3; 33:6; Jer 7:31, 32; 32:35). Om te voorkomen dat het opnieuw voor zulke religieuze doeleinden gebruikt zou worden, liet de getrouwe koning Josia het dal, vooral het deel dat Tofeth werd genoemd, verontreinigen. — 2Kon 23:10.
De joodse commentator David Kimchi (1160?–1235?) geeft in zijn commentaar op Ps 27:13 de volgende historische inlichtingen over „Gehinnom”: „En het is een plaats in het land dicht bij Jeruzalem, en het is een verfoeilijke plaats, en men werpt daar onreine dingen en kadavers in. Ook was daar een voortdurend vuur, om de onreine dingen en de beenderen van de kadavers te verbranden. Daarom wordt het oordeel van de goddelozen zinnebeeldig Gehinnom genoemd.”
Het dal van Hinnom werd de vuilnisbelt en de vuilverbrandingsplaats van Jeruzalem. Kadavers van dieren werden erin geworpen om verteerd te worden door het vuur, waaraan zwavel werd toegevoegd om het verbrandingsproces te bevorderen. Ook de lichamen van terechtgestelde misdadigers, die geen fatsoenlijke begrafenis in een herinneringsgraf waardig werden geacht, werden erin geworpen. Als zulke dode lichamen in het vuur terechtkwamen, werden ze verteerd, maar als de lijken op een uitstekende rand van het diepe ravijn terechtkwamen, krioelde het rottende vlees weldra van wormen of maden, die niet stierven voordat ze de vleesdelen hadden verorberd en alleen de skeletten hadden overgelaten.
Er werden geen levende dieren of menselijke schepselen in Gehenna geworpen om levend verbrand of gepijnigd te worden. De plaats kan dus onmogelijk een onzichtbaar domein symboliseren waar menselijke zielen tot in alle eeuwigheid in letterlijk vuur worden gepijnigd of eeuwig door niet stervende wormen worden aangevreten. Omdat de hierin geworpen dode misdadigers een fatsoenlijke begrafenis in een herinneringsgraf — het symbool van de hoop op een opstanding — werd ontzegd, werd Gehenna door Jezus en zijn discipelen gebruikt als een symbool van eeuwige vernietiging, totale uitroeiing uit Gods universum, of „de tweede dood”, een eeuwige straf.
Daarom werd het als de ergste soort van straf beschouwd wanneer iemands dode lichaam in Gehenna werd geworpen. Aan de letterlijke Gehenna en de betekenis ervan werd het symbool van het „meer dat met vuur en zwavel brandt” ontleend. — Opb 19:20; 20:10, 14, 15; 21:8.
-
-
4D „Tartarus”Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen
-
-
4D „Tartarus”
2Pe 2:4 — „door hen in Tartarus te werpen”
Gr.: Tar·ta·roʹsas; Lat.: de·tracʹtos in Tarʹta·rum;
Syr.: ʽa·gen ʼe·noen beThach·ta·ja·thaʼ
„Tartarus” komt alleen in 2Pe 2:4 voor. Het woord ligt in het Griekse werkwoord tar·taʹro·o opgesloten, en daarom is als vertaling van het werkwoord de zinsnede „door hen in Tartarus te werpen” gebruikt.
In de Ilias van de klassieke dichter Homerus duidt het woord tarʹta·ros op een ondergrondse gevangenis die zich even ver onder Hades bevond als de aarde onder de hemel. Daarin werden geen menselijke zielen opgesloten, maar de lagere goden, geesten, namelijk Cronus en de andere Titanen die tegen Zeus (Jupiter) in opstand waren gekomen. Het was de gevangenis die door de mythische goden was gesticht voor de geesten die zij uit de hemelse gewesten hadden verdreven, en ze bevond zich onder de Hades, waar naar men dacht menselijke zielen bij de dood opgesloten werden. In de mythologie was tarʹta·ros de laagste van de lagere regionen en een plaats van duisternis. Hij omvatte de gehele onderwereld, zoals de hemel alles omvatte wat boven de aarde was. In de heidense Griekse mythologie werd tarʹta·ros daarom beschouwd als een plaats waar geen menselijke zielen, maar Titanengeesten werden opgesloten, en als een plaats van duisternis en vernedering.
In Job 40:20 lezen wij in LXX over de Behemoth: „En wanneer hij een steile berg op was gegaan, bereidde hij de viervoetige dieren in de diepte [ἐν τῷ ταρτάρῳ („in de tartarus”)] vreugde.” In Job 41:31, 32 (41:23, 24, LXX) lezen wij over de Leviathan: „Hij doet de afgrond koken als een koperen ketel; en hij beschouwt de zee als een zalfpot, en het diepste deel van de afgrond [τὸν δὲ τάρταρον τῆς ἀβύσσου („de tartarus van de afgrond”)] als een gevangene: hij rekent de afgrond tot zijn terrein.” Het gebruik van tarʹta·ros in deze verzen in LXX maakt duidelijk dat het woord werd gebruikt ter aanduiding van een diepe plaats, ja, het „diepste deel” van de afgrond.
Volgens de geïnspireerde Geschriften worden er geen menselijke zielen aan tarʹta·ros overgegeven, maar alleen geestelijke schepselen, namelijk „de engelen die zondigden”. Dat zij in tarʹta·ros zijn geworpen, beduidt de diepste vernedering voor hen terwijl zij nog in leven zijn. Het is de straf voor hun zonde van opstand tegen de Allerhoogste God. De apostel Petrus brengt hun toestand van vernedering in verband met duisternis door te zeggen dat God hen „aan afgronden van dikke duisternis heeft overgeleverd om voor het oordeel bewaard te worden”. — 2Pe 2:4.
De heidenen gaven in hun mythologische overleveringen betreffende Cronus en de opstandige Titanengoden een verwrongen beeld van de vernedering van opstandige geesten. Dat Petrus het werkwoord tar·taʹro·o gebruikt, dat „in Tartarus werpen” betekent, wil echter niet zeggen dat „de engelen die zondigden” in de heidense mythologische Tartarus werden geworpen, maar dat zij door de Almachtige God werden vernederd doordat zij uit hun hemelse plaats werden verwijderd en hun voorrechten verloren en aan een toestand van de diepste geestelijke duisternis met betrekking tot Gods schitterende voornemens werden overgeleverd. Ook waren de vooruitzichten met betrekking tot hun eigen toekomst alleen maar duister, want zoals de Schrift laat zien wacht hun samen met hun heerser, Satan de Duivel, eeuwige vernietiging. Daarom beduidt Tartarus de diepste toestand van vernedering voor die opstandige engelen.
In de geïnspireerde Geschriften houdt Tartarus in geen enkel opzicht verband met Hades ofte wel het gemeenschappelijke graf van de menselijke doden. De zondige engelen en de gestorven menselijke zielen bevinden zich niet gezamenlijk in tarʹta·ros als een plaats waar schepselen voor eeuwig bij bewustzijn gepijnigd worden. Tartarus zal ophouden te bestaan wanneer de Opperrechter de opstandige engelen die zich thans in die toestand van vernedering bevinden, vernietigt.
-