Reageer gunstig op Gods beloften door geloof te oefenen
’Jehovah God heeft ons vrijelijk de kostbare en zeer grootse beloften gegeven.’ — 2 PETRUS 1:4.
1. Wat stelt ons in staat waar geloof te oefenen?
JEHOVAH wil dat wij geloof oefenen in zijn beloften. Maar „niet alle mensen bezitten geloof” (2 Thessalonicenzen 3:2). Deze hoedanigheid is een vrucht van Gods heilige geest of werkzame kracht (Galaten 5:22, 23). Daarom kunnen alleen zij die door Jehovah’s geest worden geleid, geloof oefenen.
2. Hoe definieert de apostel Paulus „geloof”?
2 Maar wat is geloof? De apostel Paulus noemt het „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien”. De bewijzen van deze ongeziene werkelijkheden zijn zo sterk dat geloof ermee gelijkgesteld wordt. Van geloof wordt ook gezegd dat het „de verzekerde verwachting [is] van dingen waarop wordt gehoopt”, omdat zij die deze hoedanigheid bezitten, een waarborg hebben dat alles wat Jehovah God beloofd heeft, zo zeker is dat het al zo goed als vervuld is. — Hebreeën 11:1.
Geloof en Jehovah’s beloften
3. Wat zullen gezalfde christenen ervaren indien zij geloof oefenen?
3 Om Jehovah te behagen, moeten wij geloof oefenen in zijn beloften. De apostel Petrus liet dit uitkomen in zijn tweede geïnspireerde brief, die omstreeks 64 G.T. werd geschreven. Hij maakte duidelijk dat zijn gezalfde medechristenen, indien zij geloof oefenden, de vervulling van Gods „kostbare en zeer grootse beloften” zouden zien. Dientengevolge zouden zij als medeërfgenamen met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk „deelhebbers aan de goddelijke natuur” worden. Door geloof en met de hulp van Jehovah God waren zij de slavernij aan de verdorven gewoonten en praktijken van deze wereld ontvlucht (2 Petrus 1:2-4). En denk u eens in! Zij die het ware geloof beoefenen, verheugen zich thans in diezelfde kostbare vrijheid.
4. Welke hoedanigheden dienen wij aan ons geloof toe te voegen?
4 Geloof in Jehovah’s beloften en dankbaarheid voor onze door God geschonken vrijheid dienen ons ertoe te bewegen ons uiterste best te doen om voorbeeldige christenen te worden. Petrus zei: „Doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, [moet gij] bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde” (2 Petrus 1:5-7). Petrus geeft ons hier een hele opsomming en wij zouden er goed aan doen die uit het hoofd te leren. Laten wij deze hoedanigheden eens nader beschouwen.
Noodzakelijke geloofselementen
5, 6. Wat is deugd, en hoe kunnen wij deze hoedanigheid aan ons geloof toevoegen?
5 Petrus zei dat deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde aan elkaar en aan ons geloof toegevoegd moeten worden. Wij moeten er hard aan werken om deze hoedanigheden tot noodzakelijke elementen van ons geloof te maken. Deugd bijvoorbeeld is geen hoedanigheid die wij los van geloof tentoon kunnen spreiden. De lexicograaf W. E. Vine wijst erop dat in 2 Petrus 1:5 „deugd wordt toegevoegd als een essentiële hoedanigheid bij de beoefening van geloof”. Elk van de andere hoedanigheden die Petrus noemde, moet ook een element van ons geloof vormen.
6 In de eerste plaats moeten wij deugd aan ons geloof toevoegen. Deugdzaam zijn, betekent te doen wat goed is in Gods ogen. Voor het Griekse woord dat hier met „deugd” weergegeven is, gebruiken sommige vertalingen „goedheid” (New International Version; The Jerusalem Bible; Today’s English Version). Deugd beweegt ons ertoe te vermijden dat wij slechte dingen doen of medemensen schade berokkenen (Psalm 97:10). Deugd zet ook aan tot moedig optreden om het goede te doen met het oog op het geestelijke, fysieke en emotionele welzijn van anderen.
7. Waarom dienen wij kennis aan ons geloof en onze deugd toe te voegen?
7 Waarom drukt Petrus ons op het hart om kennis aan ons geloof en onze deugd toe te voegen? Welnu, als wij met nieuwe uitdagingen op ons geloof worden geconfronteerd, moeten wij kennis hebben om goed van kwaad te kunnen onderscheiden (Hebreeën 5:14). Door bijbelstudie en ervaring in het toepassen van Gods Woord en in het aan de dag leggen van praktische wijsheid in het dagelijks leven, vermeerderen wij onze kennis. Dat stelt ons dan weer in staat ons geloof te behouden en te blijven doen wat deugdzaam is wanneer wij beproevingen te verduren krijgen. — Spreuken 2:6-8; Jakobus 1:5-8.
8. Wat is zelfbeheersing, en hoe houdt deze hoedanigheid verband met volharding?
8 Om er beter in te slagen met geloof het hoofd te bieden aan beproevingen, moeten wij aan onze kennis zelfbeheersing toevoegen. Het Griekse woord voor „zelfbeheersing” duidt op het vermogen onszelf in bedwang te houden. Deze vrucht van Gods geest helpt ons om onze gedachten, woorden en daden te beteugelen. Door voortdurend zelfbeheersing te oefenen, voegen wij er volharding aan toe. Het Griekse woord voor „volharding” duidt op moedige standvastigheid, niet op droefgeestige berusting onder onontkoombare moeilijkheden. Wegens de vreugde die Jezus in het vooruitzicht was gesteld, heeft hij de martelpaal verduurd (Hebreeën 12:2). Door God geschonken sterkte gepaard aan volharding schraagt ons geloof en helpt ons vreugde te vinden onder verdrukking, verleiding te weerstaan en geen compromissen te sluiten wanneer wij vervolgd worden. — Filippenzen 4:13.
9. (a) Wat is godvruchtige toewijding? (b) Waarom dienen wij broederlijke genegenheid aan onze godvruchtige toewijding toe te voegen? (c) Hoe kunnen wij liefde aan onze broederlijke genegenheid toevoegen?
9 Bij onze volharding moeten wij godvruchtige toewijding — eerbied, aanbidding en dienst voor Jehovah — voegen. Ons geloof groeit wanneer wij godvruchtige toewijding tentoonspreiden en zien hoe Jehovah met zijn volk handelt. Maar om godsvrucht tentoon te spreiden, hebben wij broederlijke genegenheid nodig. Immers, „wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben” (1 Johannes 4:20). Ons hart dient ons ertoe te bewegen oprechte genegenheid voor andere dienstknechten van Jehovah te tonen en te allen tijde hun welzijn op het oog te hebben (Jakobus 2:14-17). Maar waarom wordt ons gezegd dat wij liefde aan onze broederlijke genegenheid moeten toevoegen? Petrus bedoelde klaarblijkelijk dat wij liefde moeten tonen voor de gehele mensheid, niet alleen voor onze broeders. Deze liefde wordt in het bijzonder getoond door het goede nieuws te prediken en mensen in geestelijk opzicht te helpen. — Mattheüs 24:14; 28:19, 20.
Tegengestelde uitwerkingen
10. (a) Hoe zullen wij handelen als er deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde aan ons geloof worden toegevoegd? (b) Wat gebeurt er als het iemand die beweert een christen te zijn, aan deze hoedanigheden ontbreekt?
10 Indien wij deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde aan ons geloof toevoegen, zullen wij denken, spreken en handelen op een wijze die Gods goedkeuring wegdraagt. Omgekeerd wordt iemand die beweert een christen te zijn maar in gebreke blijft deze hoedanigheden tentoon te spreiden, geestelijk blind. Hij „sluit zijn ogen voor het licht” dat van God komt en vergeet dat hij gereinigd is van zonden die in het verleden begaan zijn (2 Petrus 1:8-10; 2:20-22). Laten wij nooit op die manier in gebreke blijven en zo het geloof in Gods beloften verliezen.
11. Wat kunnen wij terecht van loyale gezalfden verwachten?
11 Loyale gezalfde christenen hebben geloof in Jehovah’s beloften en spannen zich krachtig in om hun roeping en verkiezing door hem vast te maken. Welke struikelblokken zich ook op hun weg mogen voordoen, wij kunnen verwachten dat zij godvruchtige hoedanigheden tentoon zullen spreiden. Aan getrouwe gezalfden wordt ’rijkelijk de ingang verschaft in het eeuwige koninkrijk van Jezus Christus’ doordat zij uit de dood worden opgewekt tot geestelijk leven in de hemel. — 2 Petrus 1:11.
12. Hoe moeten wij de woorden uit 2 Petrus 1:12-15 begrijpen?
12 Petrus besefte dat hij weldra zou sterven, en hij verwachtte uiteindelijk tot hemels leven te zullen worden opgewekt. Maar zolang hij in leven was in „deze tent” — zijn menselijke lichaam — probeerde hij in zijn medechristenen geloof op te bouwen en hen „op te wekken”, te bezielen, door hen te herinneren aan de dingen die nodig waren om Gods gunst te verwerven. Nadat Petrus was heengegaan in de dood, konden zijn geestelijke broeders en zusters hun geloof schragen door aan zijn woorden terug te denken. — 2 Petrus 1:12-15.
Geloof in het profetische woord
13. Hoe verschafte God een geloofversterkend getuigenis met betrekking tot Christus’ komst?
13 God zelf legde een geloofversterkend getuigenis af met betrekking tot de zekerheid van Jezus’ komst „met kracht en grote heerlijkheid” (Mattheüs 24:30; 2 Petrus 1:16-18). Aangezien heidense priesters niet over bewijzen beschikten, vertelden zij onware verhalen over hun goden, terwijl Petrus, Jakobus en Johannes ooggetuigen van Christus’ luister bij de transfiguratie waren (Mattheüs 17:1-5). Zij zagen hem in zijn heerlijkheid en hoorden het geluid van Gods eigen stem, die hem als Zijn geliefde Zoon erkende. Door deze erkenning en de glans die Christus toen werd verleend, werden hem eer en heerlijkheid geschonken. Wegens deze van God afkomstige openbaring noemde Petrus die plek, vermoedelijk op een uitloper van de Hermon, „de heilige berg”. — Vergelijk Exodus 3:4, 5.
14. Welke uitwerking dient Jezus’ transfiguratie op ons geloof te hebben?
14 Welke uitwerking dient Jezus’ transfiguratie op ons geloof te hebben? Petrus zei: „Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart” (2 Petrus 1:19). „Het profetische woord” omvatte blijkbaar niet alleen de in de Hebreeuwse Geschriften opgetekende profetieën omtrent de Messias, maar ook de uitspraak van Jezus dat hij zou komen „met kracht en grote heerlijkheid”. Hoe werd het woord door de transfiguratie „des te vaster gemaakt”? Die gebeurtenis bevestigde het profetische woord omtrent Christus’ luisterrijke komst in Koninkrijksmacht.
15. Wat houdt aandacht schenken aan het profetische woord in?
15 Om ons geloof te sterken, moeten wij aandacht schenken aan het profetische woord. Dit houdt in dat wij dat woord bestuderen, het op christelijke vergaderingen bespreken en de erin opgetekende raad toepassen (Jakobus 1:22-27). Wij moeten het laten zijn als „een lamp die schijnt in een duistere plaats” en ons hart verlicht (Efeziërs 1:18). Alleen dan zal het ons leiden totdat de „dagster” of „de heldere morgenster”, Jezus Christus, zich in heerlijkheid openbaart (Openbaring 22:16). Die openbaring zal vernietiging voor de ongelovigen betekenen en zegeningen voor degenen die geloof oefenen. — 2 Thessalonicenzen 1:6-10.
16. Waarom kunnen wij het vaste vertrouwen hebben dat alle profetische beloften die in Gods Woord opgetekend staan, vervuld zullen worden?
16 Gods profeten waren niet slechts schrandere mannen die wijze voorzeggingen deden, want Petrus zei dat „geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd” (2 Petrus 1:20, 21). David zei bijvoorbeeld: „De geest van Jehovah was het die door mij heeft gesproken” (2 Samuël 23:1, 2). En Paulus schreef: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd” (2 Timotheüs 3:16). Aangezien Gods profeten door middel van zijn geest geïnspireerd werden, kunnen wij er vast in geloven dat alle beloften die in zijn Woord staan opgetekend, vervuld zullen worden.
Zij hadden geloof in Gods beloften
17. Welke belofte vormde de basis voor Abels geloof?
17 Jehovah’s beloften vormden een basis voor het geloof van de „grote wolk” van zijn voorchristelijke getuigen (Hebreeën 11:1–12:1). Abel bijvoorbeeld had geloof in Gods belofte omtrent een „zaad” dat „de slang” in de kop zou vermorzelen. Er waren bewijzen dat het vonnis dat God over Abels ouders geveld had, ten uitvoer werd gelegd. Buiten Eden aten Adam en zijn gezin brood in het zweet van hun aangezicht omdat de vervloekte aardbodem doornen en distels voortbracht. Waarschijnlijk bemerkte Abel dat Eva’s sterke begeerte naar haar man uitging en dat Adam over haar heerste. Zij heeft stellig gesproken over de pijn van haar zwangerschap. En de ingang tot de tuin van Eden werd door cherubs en het vlammende lemmer van een zwaard bewaakt (Genesis 3:14-19, 24). Dit alles vormde een „duidelijke demonstratie”, waardoor Abel de verzekering kreeg dat er door bemiddeling van het beloofde Zaad bevrijding zou komen. Abels geloof bracht hem ertoe een slachtoffer aan God te brengen dat van grotere waarde bleek te zijn dan dat van Kaïn. — Hebreeën 11:1, 4.
18, 19. Hoe oefenden Abraham en Sara geloof?
18 De patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob hadden eveneens geloof in Jehovah’s beloften. Abraham oefende geloof in Gods belofte dat alle families van de aardbodem zich door bemiddeling van hem zouden zegenen en dat aan zijn zaad een land zou worden gegeven (Genesis 12:1-9; 15:18-21). Zijn zoon Isaäk en kleinzoon Jakob waren „met hem erfgenamen . . . van precies dezelfde belofte”. Door geloof „vertoefde [Abraham] als vreemdeling in het land der belofte” en verwachtte hij „de stad die werkelijke fundamenten heeft”, Gods hemelse koninkrijk, onder de regering waarvan hij tot leven op aarde zou worden opgewekt (Hebreeën 11:8-10). Hebt u ook zo’n geloof?
19 Abrahams vrouw, Sara, was ongeveer negentig jaar en al ver voorbij de leeftijd om kinderen te kunnen krijgen toen zij geloof oefende in Gods belofte en de kracht kreeg „om zwanger te worden” en Isaäk ter wereld te brengen. Aldus werden uit de honderdjarige Abraham, die wat het voortplantingsvermogen betreft „zo goed als dood” was, uiteindelijk „kinderen geboren als de sterren aan de hemel in menigte”. — Hebreeën 11:11, 12; Genesis 17:15-17; 18:11; 21:1-7.
20. Wat deden de patriarchen, ook al zagen zij niet de volledige vervulling van Gods beloften ten aanzien van hen?
20 De getrouwe patriarchen zijn gestorven zonder de volledige vervulling van Gods beloften ten aanzien van hen te zien. Maar „zij hebben [de beloofde dingen] van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren”. Er gingen generaties voorbij voordat het Beloofde Land in het bezit van Abrahams nageslacht kwam. Hun leven lang hebben de godvrezende patriarchen echter geloof in Jehovah’s beloften geoefend. Omdat zij nooit het geloof verloren hebben, zullen zij binnenkort tot leven worden opgewekt in het aardse domein van de „stad” die God voor hen gereedgemaakt heeft, het Messiaanse koninkrijk (Hebreeën 11:13-16). Op overeenkomstige wijze kunnen wij door geloof loyaal aan Jehovah blijven, ook al zien wij al zijn schitterende beloften niet onmiddellijk in vervulling gaan. Ons geloof zal ons er ook toe bewegen God te gehoorzamen, net zoals Abraham dit heeft gedaan. En net zoals hij een geestelijk erfdeel aan zijn nageslacht doorgaf, zo kunnen ook wij onze kinderen helpen geloof te oefenen in Jehovah’s kostbare beloften. — Hebreeën 11:17-21.
Geloof van levensbelang voor christenen
21. Wat moet, willen wij in deze tijd voor God aanvaardbaar zijn, onze beoefening van geloof ook inhouden?
21 Er is natuurlijk meer bij geloof betrokken dan alleen maar vertrouwen stellen in de vervulling van Jehovah’s beloften. Door de hele menselijke geschiedenis heen heeft de noodzaak bestaan om, willen wij Gods goedkeuring genieten, op diverse manieren geloof in God te oefenen. Paulus vestigde er de aandacht op dat ’het zonder geloof onmogelijk is Jehovah God welgevallig te zijn’, „want wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Om in deze tijd voor Jehovah aanvaardbaar te zijn, moet men geloof oefenen in Jezus Christus en in het loskoopoffer waarin God door bemiddeling van hem heeft voorzien (Romeinen 5:8; Galaten 2:15, 16). Het is zoals Jezus zelf heeft gezegd: „God heeft de wereld [der mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben. Hij die geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; hij die de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.” — Johannes 3:16, 36.
22. Welke belofte zal door het Messiaanse koninkrijk worden vervuld?
22 Jezus speelt een uitermate belangrijke rol in de vervulling van Gods beloften omtrent het Koninkrijk, waar christenen om bidden (Jesaja 9:6, 7; Daniël 7:13, 14; Mattheüs 6:9, 10). Zoals Petrus duidelijk maakte, bevestigde de transfiguratie het profetische woord omtrent Jezus’ komst in Koninkrijksmacht en -heerlijkheid. Het Messiaanse koninkrijk zal de vervulling van nog een belofte van God teweegbrengen, want Petrus schreef: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). Een soortgelijke profetie ging in vervulling toen joodse ballingen in 537 v.G.T. uit Babylon werden bevrijd en weer in hun vaderland gingen wonen, maar nu onder een regering met Zerubbabel als stadhouder en Jozua als hogepriester (Jesaja 65:17). Maar Petrus wees op een toekomstige tijd waarin „nieuwe hemelen” — het hemelse Messiaanse koninkrijk — over „een nieuwe aarde”, een rechtvaardige mensenmaatschappij op deze aardbol, zouden regeren. — Vergelijk Psalm 96:1.
23. Welke vragen omtrent deugd zullen wij in het volgende artikel bespreken?
23 Als loyale dienstknechten van Jehovah en volgelingen van zijn geliefde Zoon, Jezus Christus, hunkeren wij naar Gods beloofde nieuwe wereld. Wij weten dat die nabij is, en wij hebben het vaste vertrouwen dat al Jehovah’s kostbare beloften vervuld zullen worden. Om op aanvaardbare wijze voor het aangezicht van onze God te wandelen, moeten wij ons geloof versterken door er deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde aan toe te voegen.a Op dit punt aangeland, zou de vraag gesteld kunnen worden: Hoe kunnen wij deugd tentoonspreiden? En hoe zal onze deugdzaamheid tot voordeel zijn van onszelf en anderen, in het bijzonder onze medechristenen, die gunstig op Gods beloften hebben gereageerd door geloof te oefenen?
[Voetnoot]
a In deze uitgave van De Wachttoren worden geloof en deugd besproken. Kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde zullen in volgende uitgaven uitvoeriger beschouwd worden.
Wat zou u antwoorden?
◻ Hoe kan „geloof” gedefinieerd worden?
◻ Welke hoedanigheden moeten volgens 2 Petrus 1:5-7 aan ons geloof worden toegevoegd?
◻ Welke uitwerking dient Jezus’ transfiguratie op ons geloof te hebben?
◻ Welke voorbeelden van geloof zijn door Abel, Abraham, Sara en anderen uit vroege tijden verschaft?
[Illustratie op blz. 15]
Weet u welke uitwerking Jezus’ transfiguratie op iemands geloof kan hebben?