-
„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 6De Wachttoren 1959 | 15 april
-
-
6. Van wat tot wat heeft hij zich veranderd, en hoe heeft hij Gods Edense heiligdom ontwijd?
6 Doordat deze geestelijke zoon van God het besluit nam God onrecht aan te doen en aldus te zondigen en door vervolgens de stappen te doen waardoor hij het zelfzuchtige verlangen waardoor hij werd geleid, kon bevredigen, veranderde hij zich van een zoon van God in een verloochenaar van God zijn Vader, van Gods medewerker in diens tegenstander en van een waarheid-sprekende lofprijzer van God in een leugenachtige lasteraar. Door te trachten van Adam en Eva, die volmaakte, rechtvaardige en zondeloze kinderen van God waren, slechte personen te maken die hij nu kon voortbrengen, en hen tegen hun Schepper te doen zondigen, veranderde hij zich in Satan de Duivel, die door God niet als zijn zoon erkend kon worden. Daarom schrijft Johannes: „Wie de zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort, omdat de Duivel reeds zondigt sedert hij begon. Hiertoe werd de Zoon Gods geopenbaard, namelijk, om de werken van de Duivel te verbreken. . . . De kinderen van God en de kinderen van de Duivel zijn hieraan kenbaar: Al wie geen rechtvaardigheid beoefent, spruit niet uit God voort, noch hij die zijn broeder niet liefheeft. . . . Wij dienen elkaar lief te hebben; niet zoals [Adams zoon] Kaïn, die uit de goddeloze voortsproot en zijn broer [Abel] vermoordde. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn eigen werken goddeloos waren, maar die van zijn broer rechtvaardig” (1 Joh. 3:8-12). Door het invoeren van zonde heeft Satan Gods Edense heiligdom ontheiligd.
(Wordt vervolgd)
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1959 | 15 juni
-
-
Vragen van lezers
● Welke in Johannes 3:16, 17 genoemde „wereld” had God zo lief, en naar welke „wereld” zond Hij Jezus, niet om deze te oordelen maar om te redden?
In Johannes’ verslag van Jezus’ leven is het Nederlandse woord „wereld” uit het Griekse woord kósmos vertaald, hetwelk op zijn minst negenenzeventig maal in de oorspronkelijke tekst van Johannes’ verslag voorkomt. De eigenlijke betekenis van het woord kósmos is „orde”, ofte wel, een ingestelde orde, een regeling, een ordening van dingen volgens een bepaald ontwerp, een regeling van dingen volgens een bepaald patroon.
Wanneer wij echter in Johannes’ verslag het woord kósmos tegenkomen, moeten wij niet in alle gevallen dadelijk aan een wereld denken welke uit hemelen en een aarde bestaat, waarvan de hemelen uit onzichtbare besturende geestelijke machten, en de aarde uit menselijke schepselen, onderdanig en onderworpen aan de heerschappij van die onzichtbare geestelijke machten, bestaan. Wij dienen derhalve niet dadelijk aan dat soort van werelden — de Edense wereld uit de tijd dat Adam en Eva nog onschuldig waren; de wereld buiten de hof van Eden of de wereld van goddelozen van vóór de Vloed; de tegenwoordige wereld of de „huidige hemelen en aarde”; en de komende nieuwe wereld van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” — te denken die met deze aarde in verband konden worden gebracht of nog gebracht kunnen worden. Wanneer wij altijd aan dergelijke werelden denken, geraken wij in verwarring en gaan ons afvragen welke van die verschillende werelden er wordt bedoeld.
Neem bijvoorbeeld eens de eerste vier keren dat Johannes het woord kósmos of „wereld” gebruikt. Wij lezen: „Het ware licht dat aan ieder soort van mens licht geeft, stond op het punt in de wereld [1] te komen. Hij was in de wereld [2], en de wereld [3] ontstond door hem, maar de wereld [4] nam geen notitie van hem. Hij kwam tot zijn eigen huis, maar de zijnen namen hem niet tot zich” (Joh. 1:9-11). Tot welke wereld kwam Jezus nu als het ware licht? Het is waar dat dit in de tijd van de uit „de huidige hemelen en de aarde” bestaande wereld gebeurde. Is dit echter de „wereld” die in Johannes 1:9-11 wordt bedoeld? Was dit de wereld die ’door hem ontstond’? Was dit „zijn eigen huis” waartoe hij kwam maar waar niemand hem in opnam?
Wij moeten in gedachten houden dat Jezus uit de onzichtbare, hogere geestelijke gewesten naar de zichtbare, lagere aardse of vleselijke gebieden kwam. Daarom zei hij tot de joden: „Gij zijt van de rijken beneden; ik ben van de rijken boven. Gij zijt van deze wereld; ik ben niet van deze wereld” (Joh. 8:23). Jezus vereenzelvigde hier een wereld met de „rijken boven”, en een andere wereld met de „rijken beneden”. Hij zei dat de mensen van de rijken beneden „van deze wereld” waren. Hijzelf was, daar hij van de rijken boven was, daarom „niet van deze wereld”. Wat was dat dan voor een wereld? Ja, het was een ingestelde orde of regeling; wilde er echter een ordening of regeling zijn, dan moesten er ook dingen of mensen zijn die in een bepaalde ordening geplaatst, of op een bepaalde manier gerangschikt konden worden. Het is dus duidelijk dat het woord „wereld” zoals het hier door Johannes wordt gebruikt, op de mensen duidt die zich in een bepaalde regeling of ingestelde ordening bevinden en aan een bepaald samenstel van dingen onderworpen zijn.
-