Bijbelboek nummer 62 — 1 Johannes
Schrijver: De apostel Johannes
Waar geschreven: In of bij Efeze
Geschrift voltooid: ca. 98 G.T.
1. (a) Van welke hoedanigheid zijn Johannes’ geschriften doortrokken, maar waaruit blijkt dat hij geen sentimenteel mens was? (b) Waarom kwamen zijn drie brieven op de juiste tijd?
JOHANNES, de geliefde apostel van Jezus Christus, bezat een krachtige liefde voor rechtvaardigheid. Dit droeg ertoe bij dat hij een scherp inzicht had in Jezus’ denkwijze. Het verbaast ons dan ook niet dat in zijn geschriften het thema liefde overheerst. Hij was echter niet iemand die zich aan sentimentaliteit overgaf, want Jezus sprak over hem als een van de „Zonen van de donder [Boanerges]” (Mark. 3:17). Hij schreef zijn drie brieven in feite ter verdediging van waarheid en rechtvaardigheid, want de door de apostel Paulus voorzegde afval was openbaar geworden. Johannes’ drie brieven kwamen beslist op de juiste tijd, want ze vormden een hulpmiddel om de eerste christenen te sterken in hun strijd tegen het binnendringen van „de goddeloze”. — 2 Thess. 2:3, 4; 1 Joh. 2:13, 14; 5:18, 19.
2. (a) Waaruit blijkt dat Johannes’ brieven veel later werden geschreven dan Mattheüs, Markus en de zendingsbrieven? (b) Wanneer en waar schijnen de brieven geschreven te zijn?
2 Naar de inhoud te oordelen, horen deze brieven in een veel latere periode thuis dan de evangeliën van Mattheüs en Markus — ook in een latere tijd dan de zendingsbrieven van Petrus en Paulus. De tijden waren veranderd. Er wordt geen gewag gemaakt van het judaïsme, de grote bedreiging voor de gemeenten in hun kinderjaren; en er schijnt geen enkele rechtstreekse aanhaling uit de Hebreeuwse Geschriften in te staan. Johannes spreekt daarentegen over „het laatste uur” en de verschijning van „vele antichristen” (1 Joh. 2:18). Hij spreekt zijn lezers aan met uitdrukkingen als „mijn kindertjes” en noemt zichzelf „de oudere man” (1 Joh. 2:1, 12, 13, 18, 28; 3:7, 18; 4:4; 5:21; 2 Joh. 1; 3 Joh. 1). Dit alles wijst op een late datum voor zijn drie brieven. Bovendien schijnt 1 Johannes 1:3, 4 erop te duiden dat Johannes’ evangelie omstreeks dezelfde tijd werd geschreven. Algemeen wordt aangenomen dat Johannes’ drie brieven omstreeks 98 G.T., kort voor de dood van de apostel, voltooid waren en dat ze in de nabijheid van Efeze werden geschreven.
3. (a) Wat getuigt van het auteurschap en de authenticiteit van Eén Johannes? (b) Welk tekstgedeelte werd later toegevoegd, maar waaruit blijkt dat het onecht is?
3 Dat Eén Johannes werkelijk door de apostel Johannes werd geschreven, blijkt uit de sterke overeenkomst met het vierde evangelie, dat onmiskenbaar door hem werd geschreven. In de beginverzen beschrijft hij zichzelf bijvoorbeeld als een ooggetuige, die „het woord des levens, . . . het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons openbaar gemaakt werd,” heeft gezien, uitdrukkingen die veel overeenkomst vertonen met die waarmee Johannes’ evangelie begint. De authenticiteit van de brief wordt gestaafd door de Canon van Muratori en door vroege schrijvers als Irenaeus, Polycarpus en Papias, alle uit de tweede eeuw G.T.a Volgens Eusebius (ca. 260–ca. 340 G.T.) werd de authenticiteit van Eén Johannes nooit betwist.b Er dient evenwel opgemerkt te worden dat sommige oudere vertalingen in hoofdstuk 5 aan het eind van vers 7 en het begin van vers 8 de volgende woorden hebben toegevoegd: „In de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één. En drie zijn er, die getuigen op de aarde” (Statenvertaling). Deze tekst vindt men echter in geen van de vroege Griekse handschriften en is kennelijk toegevoegd ter ondersteuning van de Drieëenheidsleer. De meeste hedendaagse vertalingen, zowel katholieke als protestante, laten deze woorden in de hoofdtekst weg. — 1 Joh. 1:1, 2.c
4. Tegen wie tracht Johannes zijn medechristenen te beschermen, en welke valse leringen weerlegt hij?
4 Johannes schrijft om zijn „geliefden”, zijn „jonge kinderen”, te beschermen tegen de verkeerde leringen van de „vele antichristen” die van hen zijn uitgegaan en die trachten hen door misleiding van de waarheid af te brengen (2:7, 18). Deze afvallige antichristen kunnen beïnvloed zijn door de Griekse filosofie, met inbegrip van het vroege gnosticisme, waarvan de aanhangers beweerden een van God afkomstige, speciale kennis van mystieke aard te bezitten.d Een vastberaden standpunt innemend tegen afval, behandelt Johannes uitvoerig drie thema’s: zonde, liefde en de antichrist. Zijn uitspraken over zonde, en ter ondersteuning van Jezus’ slachtoffer voor zonden, duiden erop dat deze antichristen in hun zelfrechtvaardigheid beweerden dat zij zonder zonde waren en Jezus’ loskoopoffer niet nodig hadden. Hun egocentrische „kennis” had hen zelfzuchtig en liefdeloos gemaakt, een toestand die Johannes ontmaskert doordat hij voortdurend de nadruk legt op ware christelijke liefde. Bovendien bestrijdt Johannes blijkbaar hun valse leer wanneer hij uiteenzet dat Jezus de Christus is, dat hij een voormenselijk bestaan had en dat hij als de Zoon van God in het vlees is gekomen om voor gelovige mensen in redding te voorzien (1:7-10; 2:1, 2; 4:16-21; 2:22; 1:1, 2; 4:2, 3, 14, 15). Johannes brandmerkt deze valse leraren duidelijk als „antichristen”, en hij vermeldt een aantal manieren waarop de kinderen van God en de kinderen van de Duivel herkend kunnen worden. — 2:18, 22; 4:3.
5. Waaruit blijkt dat Eén Johannes voor de hele christelijke gemeente bestemd was?
5 Daar de brief niet aan een specifieke gemeente is gericht, was hij klaarblijkelijk voor de hele christelijke gemeenschap bedoeld. Het ontbreken van een begroeting aan het begin en een groet aan het einde zou hier ook op kunnen duiden. Sommigen hebben dit geschrift zelfs als een verhandeling in plaats van als een brief beschreven. Dat in de hele brief „gij” en „u” in de meervoudsvorm worden gebruikt (in de Nieuwe-Wereldvertaling aangegeven door hoofdletters), duidt erop dat de schrijver zijn woorden veeleer tot een groep richtte dan tot een afzonderlijke persoon.
DE INHOUD VAN ÉÉN JOHANNES
6. Hoe stelt Johannes degenen die in het licht wandelen tegenover degenen die in duisternis zijn?
6 In het licht wandelen, niet in de duisternis (1:1–2:29). „Wij [schrijven] deze dingen”, zegt Johannes, „opdat wij in volledige mate vreugde mogen hebben.” Aangezien „God licht is”, hebben alleen zij die „in het licht wandelen”, „deel met hem” en met elkaar. Zij zijn door „het bloed van Jezus, zijn Zoon,” van zonde gereinigd. Zij daarentegen die „voortgaan in de duisternis te wandelen” en die beweren: „Wij hebben geen zonde”, misleiden zichzelf en de waarheid is niet in hen. Indien zij hun zonden belijden, zal God getrouw zijn en ze vergeven. — 1:4-8.
7. (a) Hoe geeft iemand er blijk van dat hij God kent en liefheeft? (b) Hoe wordt de antichrist geïdentificeerd?
7 Jezus Christus wordt geïdentificeerd als „een zoenoffer” voor zonden, iemand die „een helper bij de Vader” is. Hij die beweert God te kennen maar Zijn geboden niet onderhoudt, is een leugenaar. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, maar wie zijn broeder haat, wandelt in de duisternis. Johannes geeft de krachtige raad de wereld niet lief te hebben, noch de dingen in de wereld, want, zegt hij: „Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem.” Er zijn vele antichristen gekomen, en „zij zijn van ons uitgegaan”, legt Johannes uit, want „zij waren niet van ons slag”. De antichrist is hij die loochent dat Jezus de Christus is. Hij loochent zowel de Vader als de Zoon. Laten de „kindertjes” blijven bij hetgeen zij van het begin af hebben geleerd, opdat zij „in eendracht met de Zoon en in eendracht met de Vader blijven”, overeenkomstig de van hem ontvangen zalving, welke waarachtig is. — 2:1, 2, 15, 18, 19, 24.
8. (a) Wat onderscheidt de kinderen van God van die van de Duivel? (b) Hoe hebben de „kindertjes” liefde leren kennen, en waarop moeten zij hun hart voortdurend onderzoeken?
8 Kinderen van God beoefenen geen zonde (3:1-24). Wegens de liefde van de Vader worden zij „kinderen van God” genoemd, en bij Gods manifestatie zullen zij aan hem gelijk zijn en „hem zien zoals hij is”. Zonde is wetteloosheid, en zij die in eendracht met Christus blijven, beoefenen geen zonde. Wie wel zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort, wiens werken door de Zoon van God verbroken zullen worden. De kinderen van God en de kinderen van de Duivel zijn als volgt kenbaar: Zij die uit God voortspruiten, hebben liefde voor elkaar, maar zij die uit de goddeloze voortspruiten, zijn als Kaïn, die zijn broer haatte en hem vermoordde. Johannes vertelt de „kindertjes” dat zij liefde hebben leren kennen doordat Jezus voor hen „afstand heeft gedaan van zijn ziel”, en hij vermaant hen ’de deur van hun gevoelens van teder mededogen’ niet te sluiten voor hun broeders. Laten zij „liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid”. Om vast te stellen of zij „uit de waarheid voortspruiten”, moeten zij onderzoeken wat zich in hun hart bevindt en zien of zij „de dingen doen die in [Gods] ogen welgevallig zijn”. Zij moeten zijn gebod om ’te geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus en elkaar lief te hebben’, onderhouden. Aldus zullen zij weten dat zij in eendracht met hem blijven en hij door geest in eendracht met hen. — 3:1, 2, 16-19, 22, 23.
9. (a) Hoe moeten de geïnspireerde uitingen beproefd worden? (b) Waardoor wordt de verplichting elkaar lief te hebben, beklemtoond?
9 Elkaar liefhebben in eendracht met God (4:1–5:21). De geïnspireerde uitingen moeten beproefd worden. De uitingen die loochenen dat Christus in het vlees is gekomen, ’spruiten niet uit God voort’, maar zijn van de antichrist. Ze spruiten uit de wereld voort en zijn in eendracht met de wereld, maar de geïnspireerde uiting van waarheid is van God afkomstig. Johannes zegt: „God is liefde”, en: „De liefde bestaat in dit opzicht niet hierin dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft uitgezonden als zoenoffer voor onze zonden.” Hoe groot is dan ook de verplichting elkaar lief te hebben! Met degenen die anderen liefhebben, blijft God in eendracht, en aldus is de liefde tot volmaaktheid gebracht, opdat zij „vrijmoedigheid van spreken hebben” en de vrees buitenwerpen. „Wat ons betreft,” zegt Johannes, „wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad.” „Degene die God liefheeft, [moet] ook zijn broeder . . . liefhebben.” — 4:3, 8, 10, 17, 19, 21.
10. (a) Hoe kunnen de kinderen van God de wereld overwinnen, en welk vertrouwen hebben zij? (b) Wat dient hun houding tegenover zonde en afgoderij te zijn?
10 Als kinderen van God liefde te betonen, betekent zijn geboden te onderhouden, en dit leidt tot het overwinnen van de wereld door geloof. Betreffende degenen die geloof stellen in de Zoon van God geeft God getuigenis dat Hij hun „eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in zijn Zoon”. Zij kunnen dan ook het vertrouwen hebben dat hij hen zal horen in alles wat zij hem overeenkomstig zijn wil vragen. Alle onrechtvaardigheid is zonde, en toch is er een zonde welke niet de dood met zich brengt. Een ieder die uit God geboren is, maakt er geen gewoonte van te zondigen. Hoewel ’de gehele wereld in de macht van de goddeloze ligt, is de Zoon van God gekomen’, en hij heeft zijn discipelen het „verstandelijke vermogen” gegeven om kennis te verwerven van de waarachtige God, met wie zij nu in eendracht zijn „door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus”. Zij dienen zich ook te hoeden voor de afgoden! — 5:11, 19, 20.
WAAROM NUTTIG
11. Hoe kunnen christenen in deze tijd antichristen en wereldse begeerten bestrijden?
11 Net als in de laatste jaren van de eerste eeuw van de gewone tijdrekening zijn er ook in deze tijd „vele antichristen” voor wie ware christenen gewaarschuwd moeten worden. Deze ware christenen moeten vasthouden aan ’de boodschap die zij van het begin af hebben gehoord, liefde voor elkaar hebben’ en in eendracht blijven met God en de ware leer door met vrijmoedigheid van spreken rechtvaardigheid te beoefenen (2:18; 3:11; 2:27-29). Bijzonder belangrijk is ook de waarschuwing voor „de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft”, die materialistische, wereldse verdorvenheden waardoor de meeste zogenaamde christenen zijn opgeslokt. Ware christenen zullen de wereld en haar begeerten mijden, wetend dat ’wie de wil van God doet, in eeuwigheid blijft’. Hoe bijzonder nuttig is het toch om in deze tijd van wereldse begeerte, sektegeest en haat, Gods wil aan de hand van de geïnspireerde Schrift te bestuderen en die wil te doen! — 2:15-17.
12. Welke tegenstelling laat Eén Johannes tot ons nut zien, en hoe kunnen wij de wereld overwinnen?
12 Het is tot ons nut dat Eén Johannes duidelijk de tegenstelling laat zien tussen het licht dat van de Vader uitgaat en de waarheid verwoestende duisternis van de goddeloze, tussen de levengevende leringen van God en de bedrieglijke leugens van de antichrist, tussen de liefde waarvan de hele gemeente van hen die in eendracht met de Vader en met de Zoon zijn doortrokken is en de moordzuchtige, door Kaïn aan de dag gelegde broederhaat welke in degenen schuilt die „van ons . . . zijn weggegaan opdat duidelijk aan het licht zou treden dat niet allen van ons slag zijn” (2:19; 1:5-7; 2:8-11, 22-25; 3:23, 24, 11, 12). In het besef hiervan dient het ons vurige verlangen te zijn ’de wereld te overwinnen’. En hoe kunnen wij dit? Door een krachtig geloof te hebben en „de liefde tot God” te bezitten, wat betekent zijn geboden te onderhouden. — 5:3, 4.
13. (a) Hoe wordt de nadruk gelegd op de liefde tot God als een praktische kracht? (b) Wat voor liefde dient een christen te bezitten, en tot welke eendracht leidt dit?
13 „De liefde tot God” — hoe prachtig wordt deze motiverende kracht door de hele brief heen beklemtoond! In hoofdstuk 2 vinden wij de liefde tot de wereld en de liefde tot de Vader scherp tegenover elkaar gesteld. Later wordt onder onze aandacht gebracht dat ’God liefde is’ (4:8, 16). En wat is deze liefde praktisch! Ze is op schitterende wijze tot uitdrukking gebracht doordat de Vader „zijn Zoon als Redder van de wereld” heeft uitgezonden (4:14). Dit dient in ons hart een van waardering getuigende, onbevreesde liefde wakker te roepen, in overeenstemming met de woorden van de apostel: „Wat ons betreft, wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad” (4:19). Onze liefde dient van dezelfde soort te zijn als die van de Vader en de Zoon — een praktische, zelfopofferende liefde. Net zoals Jezus voor ons afstand heeft gedaan van zijn ziel, zijn ook wij „verplicht afstand te doen van onze ziel voor onze broeders”, ja, de deur van onze gevoelens van teder mededogen te openen om onze broeders lief te hebben, niet alleen met woorden, maar „met de daad en in waarheid” (3:16-18). Zoals Johannes’ brief zo duidelijk laat zien, is deze liefde, gepaard aan de ware kennis van God, datgene wat hen die met God blijven wandelen, in onverbrekelijke eendracht met de Vader en de Zoon verbindt (2:5, 6). Tot de Koninkrijkserfgenamen in deze gezegende band van liefde zegt Johannes: „En wij zijn in eendracht met de waarachtige, door bemiddeling van zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven.” — 5:20.
[Voetnoten]
a The International Standard Bible Encyclopedia, Deel 2, 1982, onder redactie van G. W. Bromiley, blz. 1095, 1096.
b Historia ecclesiastica, III, xxiv, 17.
c Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 407.
d New Bible Dictionary, tweede druk, 1986, onder redactie van J. D. Douglas, blz. 426, 604.