JOHANNES, DE BRIEVEN VAN
Deze brieven behoren tot het laatst opgetekende gedeelte van de geïnspireerde Schrift. Hoewel de naam van de apostel Johannes nergens in deze brieven voorkomt, zijn de geleerden het over het algemeen eens met de traditionele zienswijze dat Het goede nieuws volgens Johannes en de Eerste, Tweede en Derde brief van Johannes door een en dezelfde schrijver zijn opgetekend. De brieven en het vierde evangelie vertonen veel overeenkomsten.
De authenticiteit van deze brieven is goed gestaafd. Qua inhoud zijn ze volkomen in harmonie met de rest van de Schrift. Daarnaast getuigen veel vroege schrijvers van hun echtheid. Polycarpus schijnt 1 Johannes 4:3 aan te halen; Papias zou volgens Eusebius melding hebben gemaakt van de eerste brief; Tertullianus en Cyprianus hebben dit eveneens gedaan. Verder is deze brief in de Syrische Pesjitta opgenomen. Clemens van Alexandrië was klaarblijkelijk bekend met de andere twee brieven; Irenaeus schijnt 2 Johannes 10, 11 aan te halen; volgens Eusebius maakt Dionysius van Alexandrië eveneens melding van deze twee brieven. Laatstgenoemde schrijvers getuigen ook van de authenticiteit van Eén Johannes.
Zeer waarschijnlijk schreef Johannes zijn brieven omstreeks 98 G.T. vanuit Efeze, ongeveer in dezelfde tijd als zijn evangelie. De veelvuldig gebruikte uitdrukkingen „kindertjes” en „jonge kinderen” schijnen erop te duiden dat hij ze op hoge leeftijd schreef.
Eén Johannes. Deze brief is meer in de stijl van een verhandeling geschreven; hij heeft namelijk geen aanhef en geen besluit. In hoofdstuk 2 richt Johannes zich tot vaders, jonge kinderen en jonge mannen, waaruit blijkt dat het geen persoonlijke brief aan iemand was. Zeer waarschijnlijk was hij voor een of meer gemeenten bestemd, ja, hij is in feite van toepassing op de gehele gemeenschap van hen die in eendracht met Christus zijn. — 1Jo 2:13, 14.
Johannes was de laatste nog levende apostel. Er waren meer dan dertig jaar verstreken sinds de laatste van de andere brieven van de christelijke Griekse Geschriften geschreven was. Weldra zouden alle apostelen gestorven zijn. Jaren voordien had Paulus aan Timotheüs geschreven dat hij niet al te lang meer bij hem zou zijn (2Ti 4:6). Hij had Timotheüs aangespoord vast te blijven houden aan het patroon van gezonde woorden en datgene wat hij van Paulus had gehoord, aan getrouwe mensen toe te vertrouwen, zodat dezen op hun beurt anderen konden onderwijzen. — 2Ti 1:13; 2:2.
De apostel Petrus had gewaarschuwd voor valse leraren, die vanuit de gemeente zouden opstaan en verderfelijke sekten zouden invoeren (2Pe 2:1-3). Bovendien had Paulus tot de opzieners van de gemeente in Efeze (van waar uit later Johannes’ brieven werden geschreven) gezegd dat er „onderdrukkende wolven” zouden binnendringen, die de kudde niet teder zouden behandelen (Han 20:29, 30). Hij voorzei de grote afval en de daarmee verband houdende „mens der wetteloosheid” (2Th 2:3-12). In 98 G.T. was het dan ook zover dat Johannes kon zeggen: „Jonge kinderen, het is het laatste uur, en zoals gij gehoord hebt dat de antichrist komt, zo zijn er ook nu vele antichristen opgestaan; uit welk feit wij te weten komen dat het laatste uur is aangebroken” (1Jo 2:18). De brief was dus zeer actueel en van het grootste belang. Hij sterkte de getrouwe christenen, zodat zij als een bolwerk tegen de afval konden standhouden.
Doel. Johannes schreef echter niet alleen om valse leringen te weerleggen. Zijn voornaamste doel was veeleer de vroege christenen te sterken wat betreft hun geloof in de waarheden die zij ontvangen hadden; vaak stelde hij deze waarheden tegenover de valse leringen. Mogelijk werd Eén Johannes als rondschrijven aan alle gemeenten in de omgeving gezonden. Deze veronderstelling wordt gesteund door het veelvuldige gebruik van de Griekse meervoudsvorm voor „gij” en „u”.
Johannes’ argumentatie is ordelijk opgebouwd en krachtig, zoals uit de hieronder volgende beschouwing van de brief zal blijken. De brief is op een hartelijke toon geschreven en verraadt duidelijk Johannes’ grote liefde voor de waarheid en zijn afschuw van dwaling. Hij had het licht lief en haatte de duisternis.
Drie hoofdthema’s. In zijn eerste brief behandelde Johannes hoofdzakelijk drie thema’s: de antichrist, zonde en liefde.
Over de antichrist uitte hij zich zeer duidelijk. Hij zei: „Deze dingen schrijf ik u over hen die u trachten te misleiden” (1Jo 2:26). Deze personen loochenden dat Jezus Christus de in het vlees gekomen Zoon van God was. Johannes verklaarde dat zij eens tot de gemeente hadden behoord, maar dat zij waren weggegaan opdat duidelijk aan het licht zou treden dat zij niet van „ons slag” waren (2:19). Zij behoorden niet tot het loyale en liefdevolle slag dat „geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”, maar tot het soort „dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”. — Heb 10:39.
Met betrekking tot de zonde vestigt Johannes onder andere de aandacht op de volgende belangrijke punten: (1) Wij zondigen allemaal, en degenen die zeggen dat zij niet zondigen, hebben de waarheid niet en maken God tot een leugenaar (1Jo 1:8-10); (2) wij moeten allemaal tegen de zonde strijden (2:1); (3) God heeft een zoenoffer voor zonden verschaft in de persoon van Jezus Christus, die voor ons een helper bij de Vader is (2:1; 4:10); (4) ware christenen beoefenen geen zonde; zij maken er geen gewoonte van te zondigen, ofschoon zij wel af en toe een zonde kunnen begaan (2:1; 3:4-10; 5:18); (5) er zijn twee soorten van zonde: de zonde die vergeven kan worden, en de opzettelijke, moedwillige zonde, die niet vergeven kan worden (5:16, 17).
Over het thema liefde schrijft Johannes nog uitvoeriger. Hij verklaart het volgende: (1) God is liefde (1Jo 4:8, 16); (2) God heeft zijn liefde getoond doordat hij zijn Zoon als een zoenoffer voor onze zonden liet sterven; ook doordat hij er door bemiddeling van Christus voor heeft gezorgd dat zijn gezalfden kinderen van God worden (3:1; 4:10); (3) de liefde van God en Christus legt ons de plicht op onze broeders liefde te betonen (3:16; 4:11); (4) God liefhebben betekent zijn geboden te onderhouden (5:2, 3); (5) volmaakte liefde werpt vrees buiten en neemt aldus de beperking weg waardoor onze vrijmoedigheid van spreken tot God wordt belemmerd (4:17, 18); (6) de liefde voor onze broeders is niet slechts een kwestie van woorden maar van daden, doordat wij hun van onze bezittingen geven als zij gebrek lijden (3:17, 18); (7) een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager (3:15); (8) christenen dienen de wereld en de dingen in de wereld niet lief te hebben (2:15).
Twee Johannes. De tweede brief van Johannes begint met de woorden: „De oudere man aan de uitverkoren edele vrouw en aan haar kinderen” (2Jo 1). Johannes geeft hiermee tactvol te kennen dat hij de schrijver is. Hij was inderdaad een „oudere man”, want hij was toen ongeveer 90 of 100 jaar. Ook wat christelijke rijpheid betreft was hij ouder, en hij gold als een ’pilaar’ van de gemeente. — Ga 2:9.
Sommigen zijn van mening dat deze brief aan „de uitverkoren edele vrouw” aan een van de christelijke gemeenten is gericht en dat met de kinderen geestelijke kinderen worden bedoeld en met de kinderen van de „zuster” (2Jo 13) de leden van een andere gemeente. Anderen daarentegen denken dat de brief werkelijk aan iemand persoonlijk was gericht, misschien aan een vrouw die Kyria (Grieks voor „edele vrouw”) heette.
Veel punten die Johannes in zijn tweede brief vermeldt, zijn verkort weergegeven gedachten uit zijn eerste brief. Hij spreekt over de waarheid die in degenen blijft die haar werkelijk kennen, en over de onverdiende goedheid en de vrede van God. Hij verheugt zich erover dat sommigen ’in de waarheid blijven wandelen’. Zij tonen liefde voor elkaar en onderhouden Gods geboden. Er zijn echter bedriegers tot de wereld uitgegaan, de antichrist, die loochent dat Gods Zoon in het vlees gekomen is. (Vgl. 2Jo 7 en 1Jo 4:3.) In 2 Johannes 10, 11 weidt hij uit over de in zijn eerste brief gegeven instructies door aan te geven welke stappen de leden van de gemeente moeten ondernemen tegen degenen die op de leer van de Christus vooruitlopen en met hun eigen leer of die van andere mensen komen. Johannes gebiedt dat christenen zulke personen niet mogen groeten noch hen in hun huis mogen ontvangen.
Drie Johannes. De derde brief was van „de oudere man” aan Gajus, met groeten aan anderen in de gemeente. Hij was in de gebruikelijke briefstijl geschreven en vertoont qua schrijfwijze en stof zo veel overeenkomst met de eerste en de tweede brief, dat hij ongetwijfeld door dezelfde persoon geschreven is, namelijk de apostel Johannes. Wie deze Gajus precies was, kan niet met zekerheid worden gezegd. Hoewel er in de bijbel van verscheidene personen met deze naam sprake is, kan dit nog een andere Gajus zijn geweest, aangezien de brief minstens dertig jaar na Handelingen, Romeinen en Eén Korinthiërs geschreven is, bijbelboeken waarin de naam Gajus eveneens voorkomt. — Han 19:29; 20:4; Ro 16:23; 1Kor 1:14.
Johannes spoort tot christelijke gastvrijheid aan en zegt dat een zekere Diotrefes, die graag de eerste plaats in de gemeente wilde innemen, datgene wat Johannes of andere verantwoordelijke mannen zeiden niet met achting ontving en evenmin respect toonde voor andere reizende vertegenwoordigers van de vroege christelijke gemeente. Hij wilde zelfs degenen die deze broeders wel gastvrij ontvingen, uit de gemeente werpen. Daarom schreef Johannes dat wanneer hij, zoals hij hoopte, persoonlijk zou komen, hij deze kwestie recht zou zetten (3Jo 9, 10). Hij beveelt Gajus een getrouwe broeder genaamd Demetrius aan (wellicht de bezorger van de brief) en spoort hem aan degenen die er op uit zijn gegaan om de christelijke gemeenten op te bouwen, gastvrij te ontvangen.
In de drie brieven wordt steeds weer de nadruk gelegd op christelijke eenheid, de liefde tot God, zoals die tot uiting komt in het onderhouden van zijn geboden, de noodzaak om de duisternis te mijden en in het licht te wandelen, de broeders lief te hebben en in de waarheid te blijven wandelen. Zelfs nog op hoge leeftijd was deze „oudere man”, Johannes, dus een geweldige bron van aanmoediging en kracht voor de gemeenten in Klein-Azië en voor alle christenen die zijn brieven lazen.
[Kader op blz. 1316]
HOOFDPUNTEN UIT ÉÉN JOHANNES
Een krachtige verhandeling, bedoeld om de christenen tegen de invloed van afvalligen te beschermen
Geschreven door de apostel Johannes omstreeks 98 G.T., na de Openbaring en kort voor zijn dood
Hoed u voor valse leringen die omtrent Jezus worden verbreid
Dat Jezus in het vlees is gekomen, wordt bevestigd doordat men hem heeft gehoord, gezien en aangeraakt (1:1-4)
Een ieder die loochent dat Jezus de Christus is, is een leugenaar, een antichrist; gezalfde gelovigen kennen de waarheid en behoeven niet naar een andere leer te luisteren (2:18-29)
Elke geïnspireerde uiting die loochent dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet van God afkomstig; er zijn vele valse profeten uitgegaan (4:1-6)
Een ieder die loochent dat Jezus Gods Zoon is, verwerpt het getuigenis dat de Vader zelf omtrent zijn Zoon geeft (5:5-12)
Christenen leiden geen zondig leven
Indien wij de duisternis mijden en in het licht wandelen, reinigt Jezus’ bloed ons van zonde (1:5-7)
Mochten wij toch een zonde begaan, dan dienen wij onze fout te belijden, en wij zullen op basis van Jezus’ slachtoffer gereinigd worden (1:8–2:2)
Christenen beoefenen geen zonde; beoefenaars van zonde spruiten uit de Duivel voort; kinderen van God streven rechtvaardigheid na en mijden zonde (3:1-12; 5:18, 19)
Christenen worden aangemoedigd voor hun broeder te bidden wanneer hij een zonde begaat — voor zover het geen zonde is „welke de dood met zich brengt” (5:16, 17)
Liefde voor God en voor medechristenen zal ons beschermen
Hij die zijn broeder liefheeft, wandelt in het licht en zal niet struikelen (2:9-11)
Om de liefde van de Vader te hebben, moet een christen Zijn wil doen en het vermijden de wereld en haar verlokkingen lief te hebben (2:15-17)
Ware liefde voor de broeders bewijst dat men van de dood tot het leven is overgegaan; indien wij geen liefde voor onze broeders tonen door hen te helpen wanneer zij gebrek lijden, is de liefde van God niet in ons (3:13-24)
Christenen dienen elkaar lief te hebben omdat God liefde is; wij hebben Hem lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad; indien een christen beweert God lief te hebben maar zijn broeder haat, is hij een leugenaar (4:7–5:2)
[Kader op blz. 1317]
HOOFDPUNTEN UIT TWEE JOHANNES
Een brief gericht aan „de uitverkoren edele vrouw” — misschien een persoon of mogelijk een gemeente
Geschreven door de apostel Johannes omstreeks 98 G.T.
Blijf in de waarheid wandelen (vs. 1-6)
Johannes en alle anderen die de waarheid kennen, hebben „de uitverkoren edele vrouw” en haar kinderen die in de waarheid wandelen lief
Hij moedigt haar aan om liefde te blijven aankweken
Liefde betekent ’volgens zijn geboden wandelen’
Wees op uw hoede voor bedriegers (vs. 7-13)
Bedriegers loochenen dat Jezus Christus in het vlees is gekomen
Gelovigen moeten iedereen die niet in de leer van Christus blijft, mijden; zij moeten zo iemand niet in hun huis ontvangen en zelfs geen groet tot hem richten; anders zouden zij deelhebbers kunnen worden aan zijn goddeloze werken
[Kader op blz. 1318]
HOOFDPUNTEN UIT DRIE JOHANNES
Een geïnspireerde brief aan Gajus, waarvan alle christenen voordeel kunnen trekken
Geschreven door de apostel Johannes omstreeks 98 G.T., ongeveer in dezelfde tijd als zijn andere twee brieven
Wij zijn verplicht gastvrij te zijn jegens medechristenen (vs. 1-8)
Johannes was zeer verheugd toen reizende broeders berichtten dat Gajus in de waarheid wandelde en dat hij hen gastvrij had ontvangen, waardoor zijn liefde tot uitdrukking kwam
Wanneer wij broeders die er ten behoeve van Gods naam op uit zijn gegaan gastvrijheid betonen, zijn wij „medewerkers in de waarheid”
Wees een navolger van het goede, niet van het slechte (vs. 9-14)
Diotrefes, die graag de eerste plaats inneemt, weigert ook maar iets van Johannes met achting te ontvangen
Hij ontvangt ook de reizende broeders niet met achting en tracht iedereen die hun gastvrijheid wil betonen, uit de gemeente te werpen
Volg niet het slechte na, maar het goede