POORTWACHTER
In de oudheid verrichtten poortwachters, ook deurwachters genoemd, op verschillende plaatsen dienst, zoals bij stadspoorten, tempelpoorten en zelfs bij de poorten of deuringangen van huizen. Poortwachters van stadspoorten hadden tot taak erop toe te zien dat de poorten ’s nachts gesloten waren, en zij fungeerden als bewakers van de poort. Andere wachters werden wellicht als uitkijkposten op het dak van de poort of in een toren gestationeerd, vanwaar zij een ruim uitzicht hadden en mensen die de stad naderden, konden aankondigen. Zij werkten met de poortwachter samen (2Sa 18:24, 26). De poortwachter had een zeer verantwoordelijke taak, aangezien de veiligheid van de stad in aanzienlijke mate van hem afhing en hij de communicatie onderhield tussen degenen die zich buiten en degenen die zich in de stad bevonden (2Kon 7:10, 11). De deurwachters van koning Ahasveros, van wie er twee een komplot hadden gesmeed om hem te vermoorden, werden ook hofbeambten genoemd. — Es 2:21-23; 6:2.
In de tempel. Kort voor zijn dood ging koning David ertoe over de levieten en de tempelwerkers, onder wie de 4000 poortwachters, grondig te organiseren. In hun afdelingen deden zij telkens zeven dagen dienst. Het was hun verantwoordelijkheid om Jehovah’s huis te bewaken en erop toe te zien dat de deuren op de juiste tijden geopend en gesloten werden (1Kr 9:23-27; 23:1-6). Naast de wachtdienst droegen sommigen ook zorg voor de bijdragen die het volk ten bate van de tempel gaf (2Kon 12:9; 22:4). Later, toen de hogepriester Jojada Joas tot koning zalfde, werden er bij de poorten van de tempel speciale wachters opgesteld om de jonge Joas tegen de wederrechtelijk regerende koningin Athalia te beschermen (2Kon 11:4-8). Toen koning Josia de afgodenaanbidding uitroeide, hielpen de deurwachters hem het gerei dat bij de Baälaanbidding was gebruikt, uit de tempel te verwijderen. Deze voorwerpen werden vervolgens buiten de stad verbrand. — 2Kon 23:4.
In de tijd dat Jezus Christus op aarde was, werden er in de door Herodes herbouwde tempel priesters en levieten als deurwachters en bewakers aangesteld. Er werd van hen verlangd dat zij waakzaam waren, want de opziener of bevelhebber van de Tempelberg deed regelmatig de ronde en verscheen dan onaangekondigd. De wachter moest op zijn post voortdurend wakker blijven om niet te worden overrompeld. Een andere opziener had de opdracht het lot voor de tempeldiensten te werpen. Wanneer deze kwam en op de deur klopte, moest de wachter wakker zijn om de deur voor hem te kunnen openen. Ook hij kon de wachter slapend aantreffen. Over de belangrijkheid van het wakker blijven, zegt de misjna (Middot 1:2): „De bevelhebber van de Tempelberg ging naar gewoonte, brandende toortsen voor zich uit houdend, bij elke wacht langs, en wanneer een wacht niet opstond en tot hem zei: ’O bevelhebber van de Tempelberg, vrede zij u!’ en hij in slaap bleek te zijn, sloeg hij hem met zijn staf, en hij had het recht zijn kleding te verbranden.” — Vertaald door H. Danby; zie ook Opb 16:15.
Deze poortwachters en bewakers werden op hun post gesteld om de tempel tegen diefstal te beveiligen en alle onreine personen en allen die met onzuivere bedoelingen probeerden binnen te dringen, te weren.
In huizen. In de dagen van de apostelen hadden sommige huizen deurwachters. Toen Petrus, na door een engel uit de gevangenis te zijn bevrijd, naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Markus, ging en op de deur klopte, kwam er een dienstmeisje genaamd Rhode om te horen wie er was (Han 12:12-14). Het meisje dat in het huis van de hogepriester als deurwachtster werkzaam was, vroeg Petrus of hij een van Christus’ discipelen was. — Jo 18:17.
Herders. In bijbelse tijden brachten herders hun schaapskudden voor de nacht gewoonlijk in een schaapskooi of schaapsstal onder. Deze schaapskooien bestonden uit een lage stenen muur met een poort. De kudden van één man of soms van meerdere mannen werden gedurende de nacht in de kooi gehouden, terwijl een deurwachter de wacht hield en ze beschermde. Aan dit gebruik ontleende Jezus kennelijk zijn illustratie waarin hij melding maakte van een deurwachter en zichzelf niet alleen de herder van Gods schapen noemde, maar ook de deur waardoor de schapen konden binnengaan. — Jo 10:1-9.
Christenen. Jezus beklemtoonde dat christenen wakker en waakzaam moesten blijven met betrekking tot zijn komst als Jehovah’s oordeelsvoltrekker. Hij vergeleek de christen met de deurwachter die van zijn meester de opdracht had gekregen om waakzaam te blijven en uit te zien naar zijn terugkeer van een buitenlandse reis. — Mr 13:33-37; zie POORT; WACHT.