-
Wat de ’pijniging in het meer van vuur’ betekentIs dit leven alles wat er is?
-
-
Maar zelfs voordat de goddelozen in de algehele vernietiging, de „tweede dood”, worden geslingerd, ondergaan zij pijniging. Hierop wordt symbolisch gedoeld in Openbaring 14:9-11: „Indien iemand het wilde beest en zijn beeld aanbidt en een merkteken aan zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, zal hij ook drinken van de wijn van de toorn van God, die ongemengd in de beker van zijn gramschap is ingeschonken, en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en dag noch nacht hebben zij rust, zij die het wilde beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt.” Waardoor worden de aanbidders van het „wilde beest” en zijn „beeld” gepijnigd? De woorden van de Openbaring die onmiddellijk daarop volgen, verschaffen de clou: „Hier komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.” — Openbaring 14:12.
-
-
Wat de ’pijniging in het meer van vuur’ betekentIs dit leven alles wat er is?
-
-
Uit het feit dat de „heiligen” in het beeld worden gebracht, blijkt dat zij de werktuigen zijn die de pijniging aan de goddelozen toedienen. Hoe is dit mogelijk? Welnu, zij verkondigen de boodschap waarin wordt gewezen op de eeuwige vernietiging die de aanbidders van het „wilde beest” en zijn „beeld” wacht. Deze boodschap is een pijniging voor deze valse aanbidders en laat hen noch overdag noch ’s nachts met rust. Daarom trachten zij al het mogelijke te doen om Gods dienstknechten tot zwijgen te brengen. De daaruit voortvloeiende vervolging vereist volharding van de zijde van de „heiligen”. Ten slotte zal, wanneer de aanbidders van het „wilde beest” en zijn „beeld” als door „vuur en zwavel” worden vernietigd, het bewijs van die algehele vernietiging gelijk rook tot in alle eeuwigheid opstijgen.
De volledigheid van die vernietiging zou geïllustreerd kunnen worden door datgene wat de steden Sodom en Gomorra overkwam. De discipel Judas schreef: „Sodom en Gomorra en de omliggende steden . . . [zijn] ons tot een waarschuwend voorbeeld gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van eeuwig vuur ondergaan” (Judas 7). Het vuur waardoor die steden werden vernietigd, brandde al lang voordat Judas zijn brief schreef, niet meer. Maar het blijvende, ’eeuwige’ bewijs van de vernietigende kracht van dat vuur is blijven bestaan, want die steden zijn nooit meer opgebouwd.
-