-
Een boodschap uit de wereldruimteDe Wachttoren 1957 | 1 november
-
-
’s Mensen enige deugdelijke hoop op een rechtvaardige en vredige wereld treft men aan in de boodschap welke Jehovah God ons heeft gezonden. Daardoor verkrijgen wij het enige zedelijke fundament waaraan de mens de kennis kan verankeren welke hij door een studie van het stoffelijke universum heeft verkregen. Die boodschap dient daarom met grotere belangstelling bestudeerd te worden dan de radiosignalen van de sterren. Men dient ze te erkennen voor wat ze is — een bericht van de Schepper van het universum. De in verwarring verkerende mensheid ontvangt daardoor kennis, wijsheid, vrede en leven.
-
-
Hebben de apostelen opvolgers?De Wachttoren 1957 | 1 november
-
-
Hebben de apostelen opvolgers?
De Kerk van Rome en die van Engeland beweren beide op grond van apostolische opvolging dat zij de ene ware Kerk zijn. Kunnen deze aanspraken echter bewezen worden?
HEBBEN de apostelen opvolgers? Ja, zegt de rooms-katholieke Encyclopedia. De pausen van Rome „komen onmiddellijk na, nemen de positie in van en verrichten de werkzaamheden van St. Petrus; dientengevolge zijn zij zijn opvolgers.” De aanspraak van de Kerk van Engeland berust, althans ten dele, op deze aanspraak van de Kerk van Rome.
De rooms-katholieken brengen ter ondersteuning hiervan vier beweringen te berde: 1. Dat Petrus de eerste paus was en door de volgende woorden van Jezus tot primaat werd aangesteld: „Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen” (Matth. 16:18, PC). 2. Dat St. Petrus naar Rome is gekomen en daar zijn pontificaat ten einde bracht. 3. Dat de bisschoppen van Rome na hem zijn officiële positie in de kerk behielden. 4. Dat deze lijn van opvolgers tot op heden ononderbroken is gebleven. Wat hebben de Schrift, de geschiedkundige feiten en de rede over deze beweringen te vertellen?
Houdt de eerste bewering, dat in Mattheüs 16:18 naar Petrus als de rots wordt verwezen waarop de christelijke gemeente is gebouwd, stand? Uit sommige bijbelvertalingen, zoals de Revised Standard Version, blijkt dat er in het Grieks twee verschillende woorden worden gebezigd: Petros, vertaald met „Petrus” en petra met „steenrots.” (Zie ook: De bijbel in nieuwe vertaling met aanteekeningen, Kok, 1946.) Dit alleen al zou er reeds op schijnen te duiden dat Jezus niet bedoelde dat Petrus de rots was waarop hij zijn gemeente zou bouwen, te meer omdat Petros manlijk en petra vrouwelijk is.
Sommigen zullen echter tegenwerpen dat Jezus toch Aramees sprak en dat daarin in beide gevallen hetzelfde woord keʹpha wordt gebezigd. Dat is wel zo, maar merk op dat Jezus in zijn uitdrukking „op deze steenrots” een vrouwelijk aanwijzend voornaamwoord gebruikte, dat bij ons met „deze” is vertaald, hetgeen hij niet gedaan zou hebben wanneer hij had bedoeld dat Petrus de rots is waarop zijn gemeente gebouwd zou worden. Door dit vrouwelijke aanwijzende voornaamwoord werd ongetwijfeld te kennen gegeven dat Jezus onderscheid wilde maken tussen Petrus en de rots waarop zijn gemeente gebouwd zou worden, zodat Mattheüs toen hij het gesprokene in het Grieks vertaalde twee verschillende zelfstandige naamwoorden gebruikte, Petros en petra. (Terloops zij vermeld dat het bewijsmateriaal er op duidt dat Mattheüs zijn evangelie eerst in het Hebreeuws schreef en het later zelf in het Grieks heeft vertaald.) Wij kunnen het ons niet voorstellen dat Mattheüs zo nonchalant zou zijn om twee verschillende zelfstandige naamwoorden te gebruiken wanneer het Jezus’ bedoeling niet was geweest enig onderscheid te maken. Vandaar dat een moderne letterlijke vertaling Jezus’ woorden aldus vertolkt: „Gij zijt Petrus [Petros, manlijk], en op deze rotsmassa [petra, vrouwelijk] zal ik mijn gemeente bouwen.” — Matth. 16:18, NW.
PETRUS NIET DE PRIMAAT OF DE STEDEHOUDER
Indien Jezus had bedoeld dat Petrus als zijn stedehouder en als primaat over de andere apostelen zou optreden, dan zou dit stellig uit het boek Handelingen moeten blijken. Daarin wordt dit echter nergens aangetoond. Wanneer Paulus zo vaak van zijn apostelschap gewagen moest, kunnen wij ons dan indenken dat Petrus nooit in een omstandigheid verkeerde dat hij van zijn primaatschap melding moest maken, wanneer hij werkelijk het hoofd was geweest? Petrus nam op Pinksteren weliswaar de leiding en predikte het eerst tot de niet-joden toen hij naar Cornelius werd gezonden. Daarbij gebruikte hij twee sleutels der kennis om de gelegenheid open te stellen tot het lichaam van Christus — het hemelse koninkrijk en vandaar dat Jezus ze „de sleutels . . . van het rijk der hemelen” noemde — te gaan behoren. Dat hij in deze twee gevallen de leiding nam, wil echter nog niet zeggen dat hij de primaat was. Een oudste zoon kan onder zijn broers de leiding nemen, maar de vader blijft nog steeds het hoofd of de primaat. — Luk. 11:52; Matth. 16:19, PC.
Dat Jezus niet bedoelde dat Petrus aan de poorten des hemels zou staan om iedereen die hiervoor in aanmerking komt, door te laten, zoals men algemeen gelooft, blijkt overduidelijk uit de schriftuurplaatsen waar staat dat christenen allen „voor Christus’ rechterstoel [moeten] verschijnen, om vergelding te ontvangen voor het goed of het kwaad, dat ieder van ons tijdens zijn lichamelijk bestaan heeft verricht.” Ja, de Vader „heeft het oordeel geheel aan den Zoon gegeven,” niet aan Petrus. — 2 Kor. 5:10; Jo 5:22, PC.
Petrus bleef zelfs niet eens de leiding nemen, laat staan dat hij de primaat was! Zodra de apostel Paulus werd uitgekozen, bemerken wij dat hij in het verslag van Handelingen op de voorgrond begint te treden. Na het twaalfde hoofdstuk van dat boek wordt Petrus nog slechts eenmaal genoemd, en in het gehele boek Handelingen wordt hij niet half zo vaak als Paulus genoemd. Toen de apostelen en oudere mannen te Jeruzalem bijeenkwamen om punten over de christelijke leer en gebruiken te bespreken, was Jakobus, Jezus’ halfbroer, hiervan de voorzitter. De kwestie samenvattend, zie hij: „Daarom is mijn beslissing [zelfs niet eens onze, laat staan Petrus’ beslissing] degenen uit de natiën die zich tot God keren, niet lastig te vallen.” — Hand. 15:19, NW.
Evenmin kan het feit dat Jezus Petrus tot driemaal toe gebood zijn schapen te weiden als argument gebruikt worden dat Petrus tot primaat werd aangesteld. Het was niet meer dan passend, omdat Petrus zijn Heer tot driemaal had verloochend, dat Jezus hem tot driemaal toe vroeg of hij hem liefhad en hem daarna zei zijn schapen en lammeren te voeden. Dat Petrus zijn herderspositie niet iets unieks vond, blijkt uit zijn woorden in 1 Petrus 5:1-4 (PC), waar hij zich zelf een der „priesters” of letterlijker „oudere mannen” noemt en hun zegt: „Weidt Gods kudde.” Even later, noemt Petrus niet zich zelf maar Jezus, „De opperste Herder.”
Verder zij opgemerkt dat Paulus en niet Petrus als een rots bleef staan toen de publieke opinie zich tegen hen keerde. Paulus moest Petrus berispen omdat hij zich er voor schaamde in het openbaar met zijn niet-joodse christelijke broeders en zusters gezien te worden. Dit kan niet gekleineerd worden, zoals katholieke theologen trachten te doen, door te beweren dat Petrus een beter inzicht in de situatie had en volgens beginselen te werk ging. Doordat Paulus hen die deze handelwijze volgden, zo scherp berispte en zei dat zij „niet oprecht handelden in overeenstemming met de waarheid van het Evangelie,” wordt te kennen gegeven dat Petrus zijn mensenvrees nog niet geheel had overwonnen, dezelfde mensenvrees waardoor hij lang daarvoor zijn Heer had verloochend (Gal. 2:11-16, PC). Gelieve verder op te merken dat Paulus en niet Petrus de last van de „zorg voor alle kerken” droeg. — 2 Kor. 11:28, PC.
In plaats dat Petrus als een speciaal fundament uitverkoren zou zijn, lezen wij daarentegen juist dat alleen Jezus de voornaamste hoeksteen of een speciaal fundament is: „Gebouwd op de grondslag der apostelen en profeten, waarvan Christus Jesus de hoeksteen is” (Ef. 2:20, PC). Ja, herhaaldelijk lezen wij dat Jezus de voornaamste hoeksteen is, maar nergens dat Petrus een bevoorrechte positie onder de andere apostolische fundamenten innam. — Zie Mattheüs 21:42; Handelingen 4:8-12; 1 Petrus 2:4-8.
Men neemt vaak zijn toevlucht tot het getuigenis van de zogenaamde vroege kerkvaders om Petrus’ primaatschap te bewijzen. Hun getuigenis bewijst echter juist het tegenovergestelde, zoals door vooraanstaande negentiende-eeuwse katholieke theologen en geleerden als Döllinger, Strossmayer en aartsbisschop Kenrick wordt bewezen. Kenrick toont zelfs aan dat ongeveer tachtig percent van de vroege kerkvaders, waaronder Origenes, Hiëronymus en Augustinus, Mattheüs 16:18 niet van toepassing brachten op Petrus. Het is duidelijk dat het getuigenis van de Schrift en de geschiedkundige feiten ons niet toestaan Jezus’ woorden over „deze steenrots” waarop hij zijn gemeente zou bouwen, op Petrus van toepassing te brengen.
IS PETRUS IN ROME GEWEEST?
Evenmin wordt door de Schrift en de geschiedkundige feiten te kennen gegeven dat Petrus naar Rome is gegaan, daar als bisschop heeft gediend en is gestorven. Paulus schreef verschillende van zijn brieven vanuit Rome in de tijd dat Petrus, naar men veronderstelt, daar geweest moet zijn. In geen enkele er van gewaagt hij echter van Petrus’ aanwezigheid aldaar. In 2 Timotheüs 4:11 beklaagt Paulus zich er over dat alleen Lukas bij hem was gebleven. In de brief welke hij naar de christelijke gemeente te Rome schreef, zendt hij zesentwintig christenen de groeten en vermeldt er vijfendertig bij name, maar Petrus is daar niet bij. Zou Paulus Petrus zo genegeerd kunnen hebben wanneer deze in Rome was geweest en daarbij nog paus was? Dat is ondenkbaar! Hoe zwak hun zaak er voor staat, blijkt wel hieruit dat zij wanneer Petrus in 1 Petrus 5:13 Babylon noemt dit op Rome van toepassing brengen.
Vele kerkgeschiedkundigen beweren nu wel dat Petrus naar Rome is gegaan, maar wat voor bewijzen hebben zij hiervoor? Slechts overleveringen. Zo geeft The Catholic Encyclopedia toe dat gedurende de honderd jaar na Petrus’ tijd de legenden over zijn verblijf in Rome zich gevormd kunnen hebben. Er wordt in gepoogd deze kloof te overbruggen door zekere uitspraken aan te halen; waaruit men echter dan pas kan lezen dat Petrus in Rome is geweest wanneer er ander bewijsmateriaal zou zijn dat het werkelijk zo was. Daarom zegt de bekende zestiende-eeuwse tijdrekenkundige Scaliger, van wie er in The Encyclopedia Britannica wordt vermeld dat ’hij de grootste geleerde van zijn tijd was, die oneerlijke argumentatie en aanhalingen uitermate verfoeide,’ dat Petrus’ verblijf in Rome onder de belachelijke legenden gerekend moet worden.
HEEFT PETRUS OPVOLGERS GEHAD?
Dat anderen tot opvolgers van Petrus aangesteld zouden zijn, kan evenmin bewezen worden aan de hand van de Schrift of de wereldlijke geschiedenis. Wanneer de twaalf apostelen opvolgers zouden hebben, is het even redelijk te verwachten dat ook de twaalf gezinshoofden van Israël, de twaalf zonen Jakobs, dit gehad zouden hebben. Zo zei Jezus tot zijn discipelen: „Wanneer de Mensenzoon zal zetelen op de troon zijner majesteit, dan zult ook gij, die Mij zijt gevolgd, op twaalf tronen gezeten zijn, en de twaalf stammen van Israël oordelen.” In het apocalyptische visioen zag Johannes dat de muur van het hemelse Jeruzalem slechts ’twaalf grondvesten had, en daarop stonden twaalf namen, der twaalf apostelen van het Lam.’ — Matth. 19:28; Openb. 21:14, PC.
Christus koos zelf speciaal de twaalf apostelen uit: „Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren; en Ik heb u aangesteld” (Joh. 15:16, PC). Toen de elven op aanraden van Petrus dachten een opvolger voor Judas te kiezen, handelden zij zonder daarin volledig inzicht te hebben. God en Christus kozen uit, zoals door Paulus te kennen wordt gegeven: „Paulus, apostel, — niet op gezag van mensen noch door bemiddeling van een mens,” — zoals Matthias en de zogenaamde opvolgers der apostelen — „maar door Jesus Christus en door God den Vader.” „Ben ik geen apostel? Heb ik onzen Heer Jesus niet gezien?” En wederom: „Want al ben ik ook niets, toch sta ik in niets ten achter bij die buitengewone apostelen; de kentekenen toch van apostelen zijn onder u uitgewerkt met het grootste geduld, door wondertekenen, mirakels en krachten.” Wie van degenen van wie beweerd wordt dat hij een opvolger van de apostelen is, kan zijn bewering waar maken, doordat hij Jezus Christus heeft gezien en wondertekenen, mirakels en krachten kan verrichten? — Gal. 1:1; 1 Kor. 9:1; 2 Kor. 12:11, 12, PC.
Katholieke autoriteiten geven toe dat zij weinig afweten van de zogenaamde vroege opvolgers der apostelen, „hoe vaag de figuren van deze vroege opperpriesters ook mogen zijn.” Tevens wordt er gezegd dat „de datums voor 220 slechts bij benadering gegeven kunnen worden” (A Short Story of the Popes). Kan er desondanks beweerd worden dat de lijn ononderbroken tot ons is gekomen? Neen. Anders zou het niet nodig zijn geweest dat de Katholieke Kerk op 19 januari 1947 in haar nieuwe uitgave van Annuario Pontificio zes veranderingen in de pausenreeks had aangebracht. Daarbij gaven zij toe dat een reeks, welke naar werd verondersteld direct aansloot op de apostel Petrus en welke eeuwenlang was gebruikt, in zes opzichten toch werkelijk verkeerd was, omdat twee van de daarin opgenomen pausen nooit bestaan bleken te hebben en vier er van tegenpausen waren. Ja, deze „opvolgers van St. Petrus” waren zulke vage figuren en hun ambtstijden zo bij benadering opgegeven, dat het moeilijk was de grens te trekken tussen degenen die werkelijk en degenen die nimmer bestaan hadden.
Er werd gezegd dat deze nieuwe lijst het resultaat was van twee eeuwen nazoekwerk. Alleen al dat het nodig werd geacht zulk een onderzoek in te stellen, toont al hoe ernstig de aanspraken betwijfeld kunnen worden. Wanneer er zo met de feiten geknoeid wordt om maar een ononderbroken reeks opvolgers te krijgen, dat er zes personen op stonden die geen paus zijn geweest, welke zekerheid hebben wij dan dat er bij verder onderzoek niet nog meer kloven aan het daglicht zullen komen? Geen wonder dat de geleerde Scaliger zulk een sarcastisch commentaar leverde op de bewering dat Petrus in Rome is geweest, waarom hij zo verontwaardigd was over oneerlijke argumentatie en aanhalingen, en waarom de apologeten van de kerk van Rome tijdens zijn leven zo in het defensief waren.
Verder blijkt er uit de feiten dat de immer toenemende aanspraken op superioriteit en jurisdictie van de zijde der bisschoppen van Rome in de eerste drie eeuwen „in alle delen der christelijke wereld terstond en nadrukkelijk afgewezen” werden. Op het concilie van Nicea in 325 n. Chr., waarbij de paus van Rome zelfs niet aanwezig was, schonk men de bisschoppen van Antiochië en Alexandrië metropolitaanse rechten over de kerken in hun provincies „aangezien de bisschop van Rome dezelfde heeft.” — McClintock en Strongs Cyclopaedia, deel 7, blz. 628.
Alles met elkaar bewijzen de Schrift, de geschiedkundige feiten en het gezonde verstand dat Petrus niet de rots is waarop Christus zijn christelijke gemeente heeft gebouwd, dat hij niet de eerste „bisschop” van Rome was, dat hij noch een der andere apostelen opvolgers had, en dat er geen ononderbroken reeks van zulke opvolgers van Petrus’ dagen tot op de huidige tijd bestaat. Derhalve moet de vraag „Hebben de apostelen opvolgers?” nadrukkelijk en eenstemmig met Neen beantwoord worden!
-
-
De waarheid maakt een ter dood veroordeelde gelukkigDe Wachttoren 1957 | 1 november
-
-
De waarheid maakt een ter dood veroordeelde gelukkig
IN THE Watchtower van 15 augustus 1956 stond een brief waarin werd verteld dat er in de „Dodencel” van de „Disciplinary Barracks” te Fort Leavenworth, Kansas, V.S., werd gepredikt. Er werden daar in de gevangenis met drie veroordeelden bijbelstudies geleid, en een hunner was zelfs in de gevangenis gedoopt. Zes maanden later ontving het Genootschap een brief van deze dopeling, waaruit wij het volgende aanhalen:
„Tegen de tijd dat u deze brief ontvangt, zal mijn vonnis voltrokken zijn. . . . In december 1954 heb ik mijn opdracht aan Jehovah door de waterdoop gesymboliseerd en alhoewel ik opgesloten ben, ben ik gelukkiger geweest dan ooit tevoren, daar ik vooruitging en vorderingen maakte op de weg tot rijpheid. Zonder Jehovah’s voortdurende leiding en zegen had ik dat nooit kunnen doen. Mijn grootste hulp is De Wachttoren geweest, want daardoor kreeg ik het geestelijke voedsel dat geheel Jehovah’s volk zo nodig heeft. Broeders, ik bid Jehovah dat hij jullie zal blijven zegenen en leiden door zijn heilige geest, dat jullie van dag tot dag het goede nieuws van Zijn redding mogen blijven vertellen. Jehovah heeft in mij door toedoen van jullie een onwrikbaar geloof verwekt en ik hoop dat Jehovah mijn roeping waardig zal keuren en mij met jullie leven
-