-
Optimistisch ondanks onheilspellende vooruitzichtenDe Wachttoren 1956 | 1 februari
-
-
dat hij zeide: „Maar wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u rechtop en heft uw hoofd op, omdat uw bevrijding naderbij komt.” — Luk. 21:28, NW.
-
-
„Jehovah is in zijn heilige tempel”De Wachttoren 1956 | 1 februari
-
-
„Jehovah is in zijn heilige tempel”
„Maar Jehovah is in zijn heilige tempel; de gehele aarde zwijge voor zijn aangezicht.” — Hab. 2:20, AS.
1. Op welke wijze is Jehovah’s tegenwoordigheid in zijn tempel, sedert het einde van de eerste wereldoorlog van invloed geweest op de religie?
HEEFT u zich ooit wel eens afgevraagd, hoe het komt dat de religie sedert het einde van de 1ste Wereldoorlog in 1918 zulk een moeilijke tijd heeft doorgemaakt? Omdat ’Jehovah in zijn heilige tempel is’ en de gehele aarde voor zijn aangezicht niet zwijgt. Als een gevolg van zijn tegenwoordigheid in de tempel is er een wel zeer radicale reiniging van de religie aan de gang en de religie kan niet meer als voorheen haar gang gaan zonder er de snelle, rampspoedige gevolgen van te ondervinden (Ps. 11:4-6, Lu). Waar bevindt zich Jehovah’s tempel dan en hoe kunnen wij zijn tegenwoordigheid in die tempel waarnemen, opdat wij eerbiedig voor zijn aangezicht mogen zwijgen?
2. Welke verantwoordelijkheid met betrekking tot zijn voorbeeldige tempeldienst vertrouwde Jehovah toe aan de leden van de stam Levi uit de oudheid?
2 Jehovah bezit slechts één tempel in het universum. Eens bezat hij zijn ene tempel op aarde en deze stond honderden jaren lang in de heilige stad Jeruzalem, in het land Juda. Alle Israëlieten brachten in die tempel hun persoonlijke offeranden opdat ze daar op het ene altaar geofferd zouden worden door de door God aangestelde priesterschap, welke bestond uit een hogepriester en zijn vele onderpriesters, die allen uit het geslacht van Aäron, de zoon van Levi, stamden. De priesters werden in de tempel geholpen door de levieten, die allen uit de stam Levi kwamen. Het was de plicht van de priesters en levieten om de aanbidding van Jehovah zuiver en onbesmet te houden. Zij hadden niet alleen het gebod ontvangen om in verband met de offeranden en feestdagen in de tempel dienst te doen, maar eveneens was hun de verplichting opgelegd de mensen in Gods wet te onderwijzen en de stammen Israëls zijn wil bekend te maken.
3, 4. Wat hield Jehovah’s verbond met Levi in? Door wie en hoe werd het geschonden?
3 God sloot met de stam Levi een verbond of gaf een uitdrukking van zijn wil met betrekking tot hen, dat de tempeldienst uitsluitend het voorrecht van de stam Levi zou zijn en dat, aangezien de levieten in Israël geen land toegewezen kregen, hij hun erfdeel zou zijn. Een ondubbelzinnige toelichting op dit verbond met Levi werd gegeven door Jehovah’s goedkeurende woorden aan het adres van Pinehas, de kleinzoon van de hogepriester Aäron, omdat hij zich onverschrokken had te weer gesteld tegen het binnendringen van afgodendienst en morele losbandigheid in Israël. „Piʹne·has, de zoon van E·le·aʹzar, de zoon van Aäron, de priester, heeft mijn gramschap van de zonen Israëls afgewend doordat hij in het geheel geen wedijver met mij in hun midden heeft verdragen, zodat ik de zonen Israëls in mijn staan op exclusieve toewijding niet heb uitgeroeid. Zeg daarom: ’Zie, ik geef hem mijn verbond des vredes. En het moet voor hem en zijn nageslacht dienen als een
-